Ze vertrekt met de trein van negen over vijf
op spoor negen naar de schaduw van de tijd
Ze kijkt met gebroken ogen uit haar gezicht
zoals een dode vis in een rieten mand
ze draagt geen bagage maar wel een wekker
die het het leven aftelt naar oneindige nacht
Naakt als een kale boom en met een ijzige ziel
blijft ze turen in de verte naar een rood signaal
dat voor nu en altijd de doorgang verbiedt
zij ziet mij niet, de duisternis omhelst haar volkomen
het flauwe schijnen van een straatlantaarn
vormt de lome uitzondering
Zal zij ooit aankomen tussen de tijdsschaduw.?
Ingrid Lenaerts
|