Een voor één zijn ze verdwenen de kloosters in de stad de donkere gebouwen in grauwe baksteen die het ademen verleerde hun gevels waren zwijgende getuigen van contemplatie raadsels of verdriet hun levens waren ingepakt geheimzinnig ontoegankelijk voor gewoon begrip
achter de hoge ramen hing zware stilte die geurde naar ajuin porei en zweet de meubels koffers en kisten aten boenwas de vloer werd geschuurd door jonge maagdelijke krachten bruine zeep was hun kruipend attribuut tussen monotoon gebed en kostgang
Nonnenhuizen zei ik rillend oneerbiedig ik wou er nooit gaan wonen in deze vogelkooien voor mensen
Ingrid Lenaerts
|