in onze boomgaard was er een open plek gereserveerd. geen geitje of lammetje mocht daar in de omgeving komen, het konijnenhok, zonder bodem, mocht er nooit gezet worden.
dit was de maagdelijke ruimte waar mijn moeder,in de lente, de lakens, op de tedere ontluikende grassprietjes spreidde in een offergave aan de zon. bengelende metalen blikken hielden de vogeltjes op afstand.
de zon begon aan haar opdracht en gomde, met herwonnen krachten, de winter weg. en daar lagen ze dan, pastoraal, gretig de geuren naar binnen slurpent. bij duister werden ze opgeborgen in grote rieten manden.
's anderdaags ging de behandeling voort, in kristalhelder regenwater onder gedompeld, met kracht door vier handen uit gewrongen, de manuel geborduurde of met kant afgezet kregen een speciale behandeling met rijststijfsel van "remy".
alles werd nauwkeurig op de waslijn gehangen, vast gehouden door houten wasspelden. de wind en het natte katoen een symbiose, ieder voor zich, een gevecht zonder winnaar.
en opnieuw werden ze beneveld, opgerold, en te rusten gelegd.
loodzware en gevaarlijke strijkijzers hadden een onderonsje op het roodachtige deksel van de leuvense stoof; op de grote keukentafel had het strijkdeken, overdekt met een oud laken, al plaats genomen; een estafette van ijzeren klompen konden hun werk beginnen;.alleen geoefende handen konden deze choreografie uitvoeren.
stralend, fris, werden ze samen met de buitenlucht in de linnenkast geborgen.
andere tijden andere gewoontes, de zon is vervangen door " witter dan wit" dash, de droogkast zal wel voor wind spelen en febrèze vervangt moeder natuur.
|