Verhalen, sprookjes, fabels, mythen, sagen en legenden
welkom!
Problemen Er zijn nogal wat problemen met het lezen van de teksten, daarom volgende tip :
Met de muis links klikken en over de tekst schuiven.
De tekst verschijnt duidelijk leesbaar.
22-08-2010
Het Ruitergat
Het Ruitergat - Een Veluwse sage over dwaallichten in een moeras -
Een eenzame ruiter reed in de avond, heuvel op, heuvel af. Even gloeide nog een rosse veeg licht van de ondergaande zon laag tussen de stammen van de bomen. Toen werd alles schemergrijs. De grote nachtvogel vloog over het bos en spreidde breed zijn zwarte vlerken. Het schemergrijs werd grauwzwart, het werd donker tussen de bomen en doodstil. In die stilte stonden de stammen als oude kromgebogen reuzen zwijgend en roerloos, dragend het zware geheim van de nacht. Regelmatig klonk in het duister de eenzame galop van de vreemde ruiter.
Oude mensen weten te verhalen dat het een Fransman was. Bij een bocht van de weg zag hij in het bos een lichtje schijnen. Het straalde zo vriendelijk alsof het van een gastvrije hoeve kwam waar eenvoudige mensen hem gul zouden huisvesten. Hij stuurde er op aan; het paard echter bleef angstig snuivend staan.
Nu de hoefslag opeens verstomd was, viel de stilte drukkend neer. De vreemde ruiter klopte zijn paard op de hals en sprak zacht enige woorden tot het dier. Maar het paard bleef staan als op de plek vastgenageld en legde zijn oren in de nek.
Het lichtje lokte tussen de bomen. Toen gaf de ruiter zijn paard de sporen. Met één schichtige schok sprong het vooruit. Een doffe plomp in het zuigende moeras, een gil en angstig hulpgeroep; maar mijlen in de omtrek was er geen mens die het kon horen.
De ruiter zag om naar het lichtje. Het was er niet meer. De boze geesten, die onder 't moeras wonen, trokken ruiter en paard snel de diepte in. Nog één versmorende noodkreet en toen sloot zich de stilte weer als een zwarte oneindigheid over het woud.
Jaren later werden de sabel en de geraamten van de vreemde ruiter en zijn paard opgedolven. Maar wie laat in de stille avond langs de grindweg van Hoog Soeren naar Wiesel rakelings het Ruitergat voorbij gaat, kan soms een klein lichtje zien lonken tussen de bomen en een kreet horen, als een zwakke echo uit lang vervlogen tijden...
* * * EINDE * * *
Bron : - "Veluwsche sagen" geschreven en verlucht door Gust. van de Wall Perné. Uitgegeven te Amsterdam bij Scheltens & Giltay, 1921. - www.beleven.be
Twee stropers gingen 's avonds op hazenjacht. Eén van de stropers schoot een haas en stak die in een zak.
Toen er een tweede haas kwam opdagen, ging het geweer niet af. Ook de volgende poging om het dier te treffen, mislukte.
De haas ging op zijn achterpoten zitten en zei: "Zeg X, waar ben je?", waarop de geschoten haas antwoordde: "In de zak, maar ik ben klaar om te vertrekken."
De geschoten haas had de zak stukgebeten en de andere haas zei: "Dan lopen we samen weg."
Het volgende ogenblik waren de twee hazen verdwenen.
In Kozen stond een hoeve waar het zo erg spookte dat niemand er 's avonds durfde voorbijlopen.
De boer die er vroeger woonde, Xander, kwam na zijn dood in de buurt van de hoeve spoken. De ene keer werd hij vergezeld door twee honden die ogen hadden zoals vuur. De andere keer reed Xander rond in een geestenkoets die werd getrokken door vier paarden. Soms liep Xander helemaal in het zwart gekleed van het kasteel van Wijer tot aan het kerkhof van Kozen.
Op een nacht werden de mensen wakker van het geluid van de koets. De geestenkoets stopte bij de hoeve en er stapten wel tien mensen uit. De mensen zijn naar binnen gegaan en hebben in de hoeve een groot feest gehouden.
Uiteindelijk heeft men een pater laten komen, die Xander voor negenennegentig jaar heeft verbannen naar een woestenij in Alken.
Een man die zijn vader had vermoord, was gestorven zonder ooit zijn misdaad te hebben opgebiecht.
Omdat de dode geen rust kon vinden, kwam hij op de plaats waar hij zijn misdaad had gepleegd elke nacht om twaalf uur spoken. De mensen hoorden dan een hels lawaai en zagen even later een zwarte hond weglopen.
Op een dag liet men er een pater komen, die de hele dag zat te bidden. Toen de hond die nacht om twaalf uur tevoorschijn kwam, pakte de pater het dier vast en sleurde het met een strop tot in de biechtstoel.
Vervolgens riep de pater de familie van de man bij elkaar om samen te bidden.
Daarna ging de pater met de familie en de hond het bos in en sprak tot het dier: "Hier verban ik u voor negenennegentig jaar en voor de tijd die daarop volgt."
Een stroper die al veel hazen had gezien, slaagde er maar niet in om één van de dieren neer te schieten.
Toen hij er uiteindelijk toch in slaagde een haas te treffen, sprak een vreemde stem: "Xiste, waar zit je?" Omdat de geschrokken stroper plots omgeven werd door tientallen hazen, maakte hij zich snel uit de voeten.
Een vrouw die te voet van Opitter naar Tongerlo ging, ontmoette onderweg een vreemde verschijning. Het was een wit dier dat langs de weg zat en steeds dichterbij kwam.
De vrouw sprak: "Als je van God bent, blijf dan. Als je van de duivel bent, ga dan weg."
Onmiddellijk na deze woorden verdween het vreemde dier.
De wilde jacht waren eigenlijk bokkenrijders. Wanneer de bokkenrijders ergens naartoe gingen, mochten ze niets weten over de bestemming.
Hun leider zei dan: "Ik zweer dat we door heggen en door hagen moeten." In het Vlaams Huis in Glabbeek hielden de bokkenrijders vaak vergaderingen.
Op een dag waren twee nieuwsgierige mannen daar naartoe gegaan. Hoewel ze eigenlijk als spion waren gekomen, konden ze niet anders dan ook lid worden van de bokkenrijders. De twee mannen deden vaak of ze mensen gingen bestelen, maar in werkelijkheid verraadden ze de namen van de andere bokkenrijders.
Toen ze op een dag gingen vliegen, vergisten ze zich bij het uitspreken van de toverformule: in plaats van "over heggen en hagen" zeiden ze "door heggen en hagen".
Toen ze helemaal bebloed op hun bestemming aankwamen, besloten ze nooit meer met de bokkenrijders mee te gaan.
Bij Xavier in Neeroeteren zaten op een avond enkele mannen buiten te praten. Plots hoorde men de wilde jacht met wondermooie muziek door de lucht vliegen.
Xavier riep: "Hé wacht, ik ga mee!", waarop een stem antwoordde: "Wie met ons wil jagen, moet ook met ons knagen!"
De man werd bedolven onder een hoop afgeknaagde beenderen.
Op een dag ging een man samen met zijn vriend Xavier met paard en kar naar Luik. Op de weg naar Koninksheim bleef het paard plotseling staan.
Van middernacht tot één uur bleef het paard onbeweeglijk. Ondertussen hoorden de twee mannen een belletje rinkelen, hoewel in de omgeving niets te bespeuren was.
Toen het gerinkel ophield, hoorde het tweetal een gezoef en vervolgens een luide knal. Daarna ging het paard weer verder.
Toen de mannen terug naar huis reden, zagen ze dat op die bewuste plaats twee perenbomen stonden, waarvan de bladeren allemaal op de grond lagen.
In de buurt van het huis van Xavier hoorde men in een weide altijd een belletje rinkelen. Omdat het geluid zo mooi was, noemden de mensen het 'Gods schel'.
Nadat men de pastoor over dat gerinkel had verteld, trok de geestelijke op een avond met een boek naar de weide. Toen de pastoor terugkwam, zei hij: "Nu zullen jullie het gerinkel niet meer horen."
Men vertelde dat de witte juffrouw in het bos van Nieuwerkerken verscheen. In een klein vijvertje daar in de buurt, heeft men ooit ook een wit paard zien springen.
Op de weg naar Binderveld kwam een man op een avond drie vrouwen tegen, die helemaal in het wit waren gekleed.
De vrouwen vielen de man lastig en zeiden: "Je vrouw houdt niet meer van je, want ze heeft haar trouwring uitgedaan."
Wat de vrouwen nog tegen de man zeiden, heeft hij nooit willen vertellen, omdat een geestelijke het hem had verboden.
De echtgenote van de man had inderdaad haar ring uitgedaan omdat ze die dag kleren moest wassen.
Een wever ging te voet kleren brengen naar een klant. Onderweg sprong er een haasje tussen zijn benen. Wanneer de wever naar het dier sloeg, was het plots verdwenen.
Toen de wever aan zijn klanten vertelde wat hij onderweg had meegemaakt, bood men hem aan om te blijven overnachten. De wever was echter niet bang en besloot naar huis te gaan langs een andere weg.
Deze keer kwam de wever tientallen miauwende katten tegen. Toen de wever thuis was, zag hij door zijn raam dat er een zeug met een ketting om haar hals kwam aangelopen.
Toen de man op het dier schoot, sprongen er zoveel vonken uit zijn geweer dat zijn huis vuur vatte.
Een man uit Mielen-boven-Aalst verdwaalde in een groot bos. Omdat het avond werd, ging de man in een naburig huis overnachten. 's Nachts werd de man wakker van het geluid van een mannenstem.
De man dacht: "Dat lijkt wel de stem van onze vroegere koster." Toen de man ging kijken, zag hij hoe de pastoor en de koster een mis deden.
Toen de pastoor de man zag, nam hij hem mee tot aan de ingang van de kelder en zei: "Hier vind je twee kisten met geld. De ene kist is voor jou. Met het geld uit de andere kist moet je missen laten doen."
De man deed wat de pastoor hem had gevraagd, en hij vertelde zijn verhaal aan een pater. De pater legde de man uit waarom de pastoor was komen spoken.
De pastoor van Mielen was gevlucht voor de Fransen. Onderweg had hij van een heer geld gekregen voor zijn levensonderhoud en om missen te doen. Enige tijd later werd de pastoor echter door de Fransen vermoord, vóór hij de kans had gekregen om van het geld missen te doen.
regio : Niel-bij-Sint-Truiden verzamelaar - F. Beckers -
De weg naar een veld werd vaak versperd door een dikke ketting die dwars over de weg was gespannen.
Om door te kunnen, moest men dan zeggen: "Ben je van God, spreek. Ben je van de duivel, breek." Na het uitspreken van die formule, zou de ketting breken zodat de doorgang weer vrij was.
Wie een spook tegenkwam, kon zichzelf beschermen door te zeggen: "Geluk van alle goed naar ziel en lichaam."
Wie 's nachts een vroedvrouw moet gaan halen, kan best niet in z'n eentje gaan, want die kan vreemde dingen meemaken.
Vroedvrouwen gaan ook nooit alleen door het donker naar huis; zelfs niet als ze vlakbij wonen.
Op een nacht hadden twee mannen een vroedvrouw teruggebracht naar haar huis in Mielen-boven-Aalst. Toen het tweetal terugkwam, verloren ze elkaar plots uit het oog.
Ze waren allebei verdwaald en 's ochtends kwam de ene bij Sneyers-kapel en de andere bij Borremans-kapel aan.