Verhalen, sprookjes, fabels, mythen, sagen en legenden
welkom!
Problemen Er zijn nogal wat problemen met het lezen van de teksten, daarom volgende tip :
Met de muis links klikken en over de tekst schuiven.
De tekst verschijnt duidelijk leesbaar.
26-09-2010
Vrijgeviger dan een vorst
Vrijgeviger dan een vorst - Een volksvertelling uit Kirgizië over vrijgevigheid -
In de tijd dat koning Jamasch nog regeerde over het land van de Kirgiezen leefde er een man die alles wat hij bezat met het grootste gemak afstond aan anderen. Als vreemde reizigers bij hem aanklopten waren ze dadelijk welkom. Als iemand hem iets vroeg, werd het niet geweigerd.
Deze zeldzame vrijgevigheid bleef voor niemand verborgen. Ook koning Jamasch hoorde van de goedgeefse Amitei. De koning vond: "Niemand prijst mij om wat ik aan anderen schonk en ik ben als koning toch niet karig met mijn gunsten." Hij zond boodschappers naar Amitei. Ze moesten Amitei om zijn paard vragen.
Nu kwam het zo uit dat de boodschappers bij Amitei aankwamen in het hartje van de winter, zodat Amitei geen voedsel kon halen buiten zijn huis voor de onverwachte gasten die van de lange reis door de koude moe en hongerig waren geworden. Daarom slachtte hij zijn paard. Hij zette zijn gasten het vlees van het paard goed gebraden voor.
Pas na de maaltijd vertelden de boodschappers waarvoor ze naar Amitei waren gekomen. Toen hij dat hoorde sprongen Amitei de tranen in de ogen. "Ik kan mijn paard niet aan de koning schenken," zei hij. "Het paard is er niet meer. Gisteren wist ik nog niet wat mij vandaag gevraagd zou worden. Vandaag wist ik alleen dat ik geen vlees in huis had. Dus slachtte ik mijn paard."
De boodschappers reden terug naar de koning en brachten hem verslag uit. De koning begreep nu dat de goedgeefsheid van Amitei geen grenzen kende en dat verbitterde hem. De jaloezie en de nijd van koning Jamasch kenden geen grenzen. Het kwam zover dat hij een beloning uitloofde voor degene die hem het hoofd van Amitei zou brengen.
Een schurk die deze beloning wilde verdienen, ging op zoek naar het huis van Amitei. Hij slaagde er niet in dat afgelegen huis te vinden. Op een avond klopte deze schurk uitgeput aan bij een Kirgies om voedsel en onderdak te vragen. De bewoner van het huis waar hij had aangeklopt, verleende hem onmiddellijk gastvrijheid, was heel vriendelijk, gaf hem rijkelijk te eten en te drinken en maakte een warm bed voor hem klaar.
De volgende morgen vertelde de gast aan zijn gastheer dat hij op zoek was naar Amitei, dat hij opdracht had om Amitei te doden en zijn hoofd in te leveren bij de koning. Hij besloot met te vragen: "Wie zou me kunnen helpen deze Amitei te vinden?"
De gastheer zei hierop geen woord. Hij ging een scherp zwaard halen en bood het zijn gast aan. Hij zei: "Ikzelf ben Amitei." Hij boog zijn hoofd en wachtte op de zwaardhouw waarmee de gast zijn hoofd zou scheiden van zijn lichaam. De gast was echter zo onder de indruk van de grenzeloze gastvrijheid van Amitei dat hij het zwaard niet tegen hem ophief.
Zo gebeurde het dat de man die uitgetrokken was om een moordenaar te worden als een vriend van de man die hij had willen vermoorden, terugkwam bij koning Jamasch. Hij vertelde koning Jamasch wat hem was overkomen. Door dat verhaal smolt de jaloezie van koning Jamasch als sneeuw in de bakkersoven en hij sprak: "Ik ben als koning vrijgevig op grote schaal, maar mijn hoofd gun ik toch aan geen ander. Ik beken het eerlijk: Amitei overtreft in vrijgevigheid zijn vorst."
* * * EINDE * * *
Bron : - "Sprookjes en vertellingen uit Rusland" vertaald en bewerkt door Hans Werner. Deltos Elsevier, Amsterdam/Brussel, 1972. ISBN: 90-10-30122-2 - www.beleven.org
De jonge I Tjing geleerde - Een Chinees moralistisch verhaal over de I Tjing -
Er was eens een jonge geleerde die zich in een bergtempel in het zuiden van het grote Chinese land had teruggetrokken om te studeren. Het was zijn bedoeling om het oude boek der wijsheden uit zijn hoofd te leren zodat hij de mensen met goede raad te woord kon staan. In die streek werd de I Tjing veel gebruikt door de eenvoudige boeren. Als zij een dringende vraag hadden gooiden ze zes keer drie munten op een tafel, elke worp leverde een teken op en die zes tekens bij elkaar een teken dat het antwoord was op de vraag. Dit antwoord stond in het grote boek en dan moesten knappe mensen de boeren helpen, want die konden niet lezen.
Op een warme avond aan het begin van de herfst zat de geleerde op het binnenplein van de koelte te genieten. Hij was heel tevreden over zichzelf omdat hij die dag aan de burgemeester van het dorp een heel mooie uitleg had geven over een vraag aan het orakel. De burgemeester had de muntjes geworpen en het antwoord van het boek was het teken van de wind en de macht. De geleerde vertelde dat dit teken betekende dat de mens de natuur kan overwinnen door hard te werken.
Zo zat de wijze man soezend in de avondzon en droomde van een belangrijke plaats bij de grootste geleerden van het land. Plotseling hoorde hij een windstoot en de poort van de tempel waaide wijd open. Er kwam een monster uit dat eruit zag als een menseneter. Het was tien voet lang en ging op het dak zitten. Zijn gespreide benen waren zo dik als boomstammen, zijn haar zag eruit als een graspol.
De geleerde verborg zich in zijn kamer, deed de deur dicht en kroop in zijn bed. Krak, daar ging de deur open en het monster kwam blazend het vertrek binnen dat door een lamp werd verlicht. Zijn gezicht was verscheidene voeten lang en zwart als rook en steenkool. Hij liep op het bed toe. In zijn doodsangst nam de man, die zich geen raad meer wist, een zwaard en wilde het hem in de buik stoten, maar het schampte knarsend af als op harde steen. Toen werd de geest kwaad, rukte hem het zwaard uit de hand en brak het alsof het een dorre twijg was. De man kroop onder de dekens en de geest greep naar hem met zijn reusachtige vuist alsof hij naar een mug of een vlo greep. Maar omdat zijn vingers te lomp waren, wist de man hem te ontwijken en verborg zich onder het bed. Zo kwam het dat de geest slechts de deken in zijn hand had toen hij wegging.
Toen de ochtend aangebroken was, keerde de geleerde ijlings naar huis terug en durfde niet meer in de bergtempel te komen.
* * * EINDE * * *
Bron : - Dit sprookje is een vrije bewerking van het sprookje "De bergelf" dat verscheen in bundel "Chinese sprookjes" (een uitgave van Bruna, 1973). - www.beleven.org
Het groene kerkje - Een sage uit Oegstgeest over Willibrord-
Aan de rand van Oegstgeest staat aan de Haarlemmerstraatweg het zogenaamde Groene Kerkje. Dit is niet de eerste kerk die op deze plek staat. Al in de eerste helft van de 8ste eeuw werd daar een kerk gesticht door Willibrord.
Clemens Willibrord was een Engelse monnik-missionaris, die vervuld was van de geest van 'peregrinatio', de mystieke wens om het aardse thuis te verruilen voor de bekering van heidense volken. In 690 trok hij, met elf of twaalf medebroeders, als missionaris naar het vasteland van Europa, om zijn bekeringsdrang te bevredigen.
De kerstenaars kwamen aan in Katwijk. Ze konden de plek om te landen goed zien, daar lag immers een grote strandwal. Ze wisten dat langs die wal een belangrijke route liep, zodat ze makkelijk hun weg zouden kunnen vinden. Willibrord had zich laten vertellen dat op een uitloper van die strandwal al in de 2de eeuw mensen woonden. Nou ja, mensen, goddeloze Bataven. Toen de mannen aan land gingen, klom Willibrord op de wal en overzag de gronden erachter. Hier was werk te doen. Verderop woonden vele heidenen die gekerstend moesten worden om hen te redden van de verdoemenis.
Tussen 690 en 739 reisde Willibrord door het gebied dat wij nu als de Benelux kennen. Daarbij was het hem voornamelijk te doen om de Friezen te kerstenen. De Friezen, die destijds in ongeveer de helft van dat gebied woonden, geloofden in meerdere goden. Dat was een doorn in het oog voor de christelijke gemeenschap. Willibrord verwierf veel steun gedurende zijn kersteningmissie. Niet alleen werd hij in 695 door de paus benoemd als 'aartsbisschop der Friezen', maar hij kreeg ook schenkingen van invloedrijke mensen.
Door de schenkingen die hij kreeg, was Willibrord in staat om een abdij te stichten op een van mooiste plekken die hij tijdens zijn reizen was tegengekomen: het Luxemburgse Echternach. Als hij weer maanden of zelfs jaren had gereisd, kwam hij daar weer op krachten. Hij keek uit over het heuvelachtige landschap met in de verte de bossen en voelde zich thuis. Vanuit die abdij bereidde hij ook zijn tochten naar Frisia voor.
Nadat Willibrord te oud was om te reizen, heeft hij daar de laatste jaren van zijn leven doorgebracht en stierf er op 7 november 739. Vlak voor hij overleed gaf hij nog de opdracht om op de strandwal, waar hij ooit als eerste een voet op het vasteland zette een kerk te bouwen. Als de kerk af was, zou Willibrord nog een laatste reis ondernemen en hem persoonlijk komen inzegenen. Maar Willibrord heeft het einde van de werkzaamheden niet gehaald. Toch heeft hij zijn woord gehouden.
Bij de opening van de kerk zat het vol met mensen. De predikant preekte. De mensen luisterden en baden tot de god van Willibrord. Plotseling begon het hard te regenen. Het water kletterde op het houten dak van de kerk. De predikant was bijna niet meer te horen. Een van de kerkbezoekers stond op en riep uit: 'De zegening van Willibrord!' Een tweede stond op en riep hetzelfde. Een derde volgde. Een vierde, vijfde, zesde, tot de hele kerk het uitriep: 'Dit is de zegening van Willibrord!' De predikant bevestigde dat dit geen toeval kon zijn en erkende het wonder. De nieuwe kerk was gezegend door Willibrord. Hij had zijn belofte gehouden.
Nou moet je trouwens niet denken dat het kerstenen van een volk in die tijd hetzelfde ging zoals je tegenwoordig wel eens een evangelist op straat tegenkomt. Godsdienst was toen niet zozeer een kwestie van vrije wil. Dat werd je vaak opgelegd. Al rond het begin van de jaartelling introduceerden de Romeinen hun goden in bijna alle veroverde gebieden. Toen zij overgingen op het christendom als officiële religie, begonnen ze die overtuiging op te dringen aan de overwonnen volken. Daarna hebben de christenen deze traditie voortgezet. Aanvankelijk met figuren als Willibrord en Karel de Grote die voornamelijk volken in Europa bekeerden, maar denk ook eens aan de latere kruistochten richting Midden Oosten en het nog recentere zendelingenwerk in bijvoorbeeld Latijns Amerika, de Filippijnen en Afrika. Vaak gingen deze evangelisatiemissies gepaard met veel geweld. Je mocht dan kiezen tussen gekerstend worden of de dood. Tegenwoordig is het christendom een van de grote wereldreligies.
* * * EINDE * * *
Bron : - www.beleven.org - afb. Gezicht op Groene Kerkje Oegstgeest In O.I.inkt door P.C. la fargué c.1772
Midherfstfeest - Een Chinees verhaal over 10 zonnen -
Het verhaal gaat dat in het verre verleden er tegelijkertijd tien zonnen aan de hemel stonden die de aarde zo verschroeiden dat de rook eraf sloeg, het gewas verdorde en de mensen het leven dreigden te verliezen.
In die tijd leefde er een held genaamd Yi, wiens kracht onuitputtelijk was. Hij kon een stijve boog van tienduizend pond spannen en hij kon grote slangen en wilde dieren neerschieten. Uit medelijden met het arme volk spande hij zijn boog, mikte, en schoot in één schot negen zonnen naar beneden.
Pas toen de laatste zon schuld bekende en smeekte om genade, onderdrukte Yi zijn woede en borg hij zijn boog weg, en hij gaf die zon het strenge bevel om 's ochtends op te komen, 's avonds onder te gaan en de mensen tot zegen te zijn. Vanaf toen was Yi's naam op de hele wereld beroemd en iedereen was vol achting.
Later trouwde hij een vrouw die Chang E heette. Zij kon zingen en dansen en was bijzonder mooi. De beide echtgenoten waren vervuld van wederzijdse liefde en hun leven was volmaakt gelukkig. Chang E had een goed hart en van het wild dat haar man op jacht had geschoten gaf ze ook steeds wat aan de buren zodat alle buren Yi prezen omdat hij zo'n goede vrouw had getrouwd.
Op een dag, toen Yi op jacht wilde gaan, ontmoette hij bij toeval een oude priester. Deze, vol bewondering voor Yi's goddelijke kracht, schonk Yi een onsterfelijkheidsmedicijn als beloning voor wat hij voor het volk had gedaan. Hij vertelde hem dat, als hij dit zou eten, hij als een onsterfelijke ten hemel zou varen! Maar Yi kon zijn teerbeminde vrouw niet in de steek laten - hij wilde niet alleen ten hemel varen. Weer thuis gaf hij het medicijn aan Chang E en zei haar het op te bergen.
Omdat Yi door het neerschieten van de zonnen beroemd was geworden waren er niet weinig mensen die aangelokt door zijn roem bij hem kwamen om bij hem in de leer te gaan. Zo was er ook iemand die Peng Meng heette en een leerling was geworden van Yi. Deze Peng Meng oogde van buiten eerlijk en trouw maar was van binnen vals en gemeen. Zodra hij hoorde dat Yi een onsterfelijkheidsmedicijn bezat, wilde hij dat stelen om het op te eten en als een onsterfelijke ten hemel te varen.
Op de vijftiende dag van de Achtste Maand van dat jaar was Yi met zijn leerlingen op jacht gegaan. Tegen de avond glipte Peng Meng stiekem weg. Hij drong de slaapkamer van Yi binnen, waar hij eerst, een en al glimlach, probeerde Chang E te verleiden en vervolgens trachtte haar met geweld te dwingen hem het onsterfelijkheidsmedicijn te overhandigen.
Chang E was een zwakke vrouw alleen. Ze wilde wel roepen om haar man maar die was nog niet terug van de jacht. Zou ze zelfmoord plegen, dan kreeg die schurk het onsterfelijkheidsmedicijn toch nog in handen! Ten einde raad haalde Chang E, toen Peng Meng er even niet op bedacht was, het onsterfelijkheidsmedicijn te voorschijn en slikte het zelf in! In een oogwenk werd ze zo licht als een zwaluw, ze vloog door het raam naar buiten en zwevende steeg ze omhoog naar de hemel tot ze aankwam in het Maanpaleis.
Toen Yi dit na thuiskomst hoorde, stormde hij naar buiten. Hij zag de maan aan de hemel: ze leek nog helderder en ronder dan wanneer ook, alsof zijn teerbeminde vrouw naar hem keek. Hoe groot zijn kracht ook was, toch kon hij de hemel niet bestijgen en hij was ten prooi aan verdriet. De buren zeiden dat als Chang E naar het Maanpaleis kon vliegen ze beslist ook terug kon komen en ze moedigden Yi aan om geduldig te wachten.
De avond van de vijftiende dag van de Achtste Maand van het volgende jaar brak aan, de dag waarop Chang E een jaar daarvoor gevlucht was naar de maan. Yi en zijn buren hoopten vol verlangen op de terugkeer van Chang E, en daarom namen ze allerlei ronde vruchten en maakten ze ronde koeken, die ze op de binnenplaats uitstalden om aan Chang E te tonen hoezeer ze een hereniging wensten.
Op deze manier wachtten ze jaar in jaar uit, maar Chang E is nooit teruggekomen. Uiteindelijk werd het een gewoonte. Omdat deze dag valt op Midherfst, noemt men het het Midherfstfeest.
De vierde wake van de maan - Een Chinees verhaal over de volle maan -
In het gebied van Qingpu zegt men dat men op de vijftiende dag van de Achtste Maand (de dag van het Midherfstfeest) tot en met de vierde nachtwake moet genieten van de maan - maar waarom tot en met de vierde wake?
Het verhaal gaat dat er heel lang geleden in Liutian in Qingpu een familie Yang heeft gewoond, die een toekomstige schoondochter genaamd Yao Liujie in huis hadden genomen. Op haar zevende was ze al in huis gekomen bij de Yangs, en haar schoonmoeder dwong haar dag in dag uit om al in de vijfde wake, nog in het schemerduister, op te staan: ze veegde de haard, leegde de plee, en 's nachts moest ze nog katoengaren spinnen!
Tijdens de nacht van de vijftiende van de Achtste Maand van een zeker jaar scheen de maan helder, terwijl een licht briesje verkoeling bracht. De hele familie zat bij elkaar op de binnenplaats van het huis om te genieten van de maneschijn, maar de schoonmoeder zei tegen haar schoondochter: "Nu de maan vannacht zoveel licht geeft, kun je best wat meer garen spinnen!" En terwijl ze dat zei reikte ze haar zeven-en-een-half pond katoen aan. Yao Liujie durfde niets terug te zeggen, ze haalde haar spinnewiel uit de kamer en liet het snorren.
Toen later de stilte van de nacht was ingetreden en alle anderen naar binnen waren gegaan om te slapen was op de binnenplaats alleen Yao Liujie overgebleven, die zo moe was dat haar ogen voortdurend dichtvielen. Maar ze probeerde hardnekkig ze open te houden en terwijl ze een liedje neuriede liet ze onophoudelijk haar spinnewiel snorren. Zonder dat ze er erg in had sukkelde ze toch in slaap, zodat haar hoofd op het spinnewiel viel. Toen ze daardoor wakker schrok zag ze aan de stand van de hemel dat het al bijna de vierde wake was! En toen ze naar haar katoen keek zag ze dat ze nog tweeëneenhalf pond had! "Verschrikkelijk! Vannacht mag ik onder geen voorwaarde meer in slaap vallen!" Yao Liujie werd van al dat gepieker heel bedroefd en tranen druppelden uit haar ogen.
Opeens hoorde ze aan de hemel suizend de wind opsteken en toen ze omhoog keek kwam uit de maan een drakenboot naar buiten, die zwevend voortgeroeid werd door de lucht en op haar toekwam. De boot zat vol met oude onsterfelijken, elk van hen had een babygezicht en witte haren, terwijl boven hun hoofd bonte wolken dreven.
Yao Liujie was bang dat haar ogen haar bedrogen en haastig wreef ze goed haar ogen uit om nog eens te kijken. De onsterfelijken schaterden van plezier en wuifden en riepen naar haar. Het leek wel alsof ze haar wilden zeggen het spinnewiel naar binnen te dragen en zelf vlug te gaan slapen. Maar Yao Liujie dacht: "Ik ben nog niet klaar met het spinnen van mijn katoen en ik ben het die morgenochtend een pak slaag krijgt - niet jullie onsterfelijken!" En met gebogen hoofd bleef ze spinnen, zonder verder nog een blik te werpen op de drakenboot. Ze werd toen niet meer geroepen, de maan was verduisterd, en de wind begon harder, steeds harder te waaien.
Toen ze opnieuw opkeek waren - o hemel! - de onsterfelijken opeens veranderd in de Hellekoning en zijn duivels, en ze schrok zo dat ze als een schicht haar spinnewiel opnam en naar binnen vluchtte.
De hele nacht kon Yao Liujie van schrik en angst niet slapen en de volgende dag was ze ziek. Zodra haar schoonmoeder was opgestaan en had gezien dat nog niet alle katoen was gesponnen, sleurde ze zonder om uitleg te vragen haar schoondochter overeind om haar links en rechts een oorvijg te verkopen. Vervolgens holde ze naar de woonkamer om het spinnewiel te halen en voor haar bed te zetten, maar ze kreeg het spinnewiel niet van zijn plaats. Ze zag dat de kamer schitterde in het schijnsel van puur goud! Want de drakenboot was een schat uit het Maanpaleis, die ieder jaar in de nacht van het Midherfstfeest éénmaal verschijnt. Wanneer iemand hem ziet en op dat moment iets naar binnen brengt, dan verandert dat, wat het ook is, in goud.
Toen de schoonmoeder besefte dat haar schoondochter zo iemand was, behandelde ze haar voortaan beter. Vanaf die tijd is het in die streek een gebruik dat men op het Midherfstfeest tot de vierde wake moet genieten van de maan, en het doel daarvan is om uit te kijken naar de drakenboot. Maar niet iedereen, zeggen de oude mensen, kan deze boot zomaar zien - alleen de allerijverigsten!
* * * EINDE * * *
Bron : - "Volksverhalen uit kleurrijk Nederland. Feestverhalen uit verschillende tradities" Lemniscaat BV, Rotterdam, 1990. - www.beleven.org
De stier - Een hindoe-mythe over het gevecht van Krishna met een stier -
Vol van Krishna en zijn spel, zongen de meisjes van Vrindavan hun liedjes over hem. Zo verstreken de dagen in volmaakte vrede en vreugde. Tot er op een middag een hoefgestamp klonk dat niet van een gewoon beest kon zijn. Het hele dorp dreunde ervan. Het was een huizenhoge stier, die een geloei liet horen waarvan de bomen afknapten. Met zijn hoeven zo groot en als rotsblokken krabde hij geulen in de grond. Hij stak zijn horens in de aarde en smeet halve weilanden in de lucht. Terwijl hij zo tekeerging, vlogen er onder zijn staart, die als een paal in de lucht stak, flappen mest in het rond. En het is misschien raar om zoiets in een heilig boek te zeggen, maar hij plaste dikke stralen.
Van angst kregen koeien te vroeg hun kalf en moeders te vroeg hun baby. We waren het bijna vergeten, maar Kamsa loerde nog steeds op een kans om Krishna te doden. De gruwelijke stier was een van zijn tovermakkers. Het beest wilde het hele dorp vertrappen.
Dan was Krishna er óók geweest! Toen de stier alles en iedereen in Vrindavan dreigde te verwoesten, riepen de dorpelingen Krishna te hulp. "Geen paniek!" riep hij. Uitdagend stelde hij zich met zijn vrienden voor het monster op. "Hier ben ik!" riep hij omhoog. "Ik zal jou die akelige brutaliteit eens gauw afleren!" En met zijn vlakke handen kletste Govinda zich als een gorilla op de blote borst. Toen legde hij kalmpjes een arm om de schouder van zijn vriend Sridama. Wat ging de stier nu doen? Het beest boog zijn kop. Zijn bloeddoorlopen ogen rolden in hun kassen. Onder oorverdovend gebrul daverde het op Krishna af.
De Heer haalde zijn arm van Sridama's schouder. Hij zette zich schrap en ving de horens met zijn twee lotushanden tegelijk op. Je zou denken dat de stier Krishna voor zich uit zou schuiven. Maar de Heer stond muurvast. Het monster kon niet verder. Toen duwde Krishna het stap voor stap achttien passen achteruit. Zoals de ene olifant met zijn kop een andere olifant achteruit schuift.
De stier wankelde en sloeg om. Een wolk van stof steeg om hem op. Maar daar was hij al weer op de hoeven. Het zweet glinsterde in zijn smerige vacht. Hij vloog op Govinda af.
Dat had hij beter kunnen nalaten. Weer ving God de horens op. Over zijn hoofd heen slingerde hij de stier plat op zijn reuzenrug neer dat het kraakte. Hij veranderde zijn handen in reuzenhanden en wrong het beest uit als een dweil. Hij brak het een horen af en roffelde ermee op zijn kop. Uit de stierenmuil golfde bloed. Uit het stierenlijf droop mest. Met uitpuilende ogen liet het monsterlijf de zuivere ziel, die erin gewoond had, los. Bevrijd reisde de ze naar Brahma, de eindeloze zee van zuiver licht.
De hemelingen strooiden wolken bloesems omlaag.
De herders juichten.
De Heilige vrouwen konden hun ogen niet van Krishna afhouden en zongen hem toe:
"Al is een monster nog zo vals, Al doodt het wat het doden kan, Al stampt en loeit het nog zo woest, Govinda maakt er mosterd van."
* * * Einde * * *
Bron : - "De wonderbaarlijke avonturen van Krsna en Balarama. Verhalen uit het Bhagavata Purana. Opnieuw verteld voor de jeugd" uitgegeven door Uitgeverij Miranda. - www.beleven.org
De korenaar - Een verhaal van de gebroeders Grimm over God en het koren -
In oude tijden, toen God zelf nog op aarde rond liep, was het land veel vruchtbaarder dan het nu is en toen droegen de aren niet vijftig- of zestigvoud, maar vierhonderd- of vijfhonderdvoud.
De korrels groeiden aan de halm van onderen af tot bovenaan toe, zolang het koren was, zo lang was ook de aar.
Maar zo zijn de mensen; in tijden van overvloed letten ze niet genoeg op de goede dingen, die van God komen; ze worden onverschillig en lichtzinnig.
Eens op een dag ging er een vrouw langs een korenveld, en het kindje dat naast haar huppelde, viel in een plas en maakte de jurk vuil. Toen rukte de moeder een handvol van die mooie aren af en veegde daarmee het jurkje af. Toen de Here God, die juist langs kwam, dat zag, werd hij boos en sprak: "Voortaan zal de korenhalm geen aar meer dragen: de mensen zijn de hemelse gaven niet langer waard."
De omstanders die dat hoorden, schrokken en vielen op hun knieën en smeekten, dat hij toch nog iets aan de halm zou laten: als ze het zelf al niet waard waren, dan terwille van de vogels die anders zouden verhongeren. De Heer, die hun ellende voorzag, kreeg medelijden en stond het verzoek toe. En zo bleef bovenaan de aar nog over, zoals hij nu groeit.
* * * einde * * *
Bron : "De sprookjes van Grimm; volledige uitgave" vertaald door M.M. de Vries-Vogel. Unieboek BV - Van Holkema & Warendorf, Weesp, 1984. oorspronkelijke titel : Die Kornähre