Verhalen, sprookjes, fabels, mythen, sagen en legenden
welkom!
Problemen Er zijn nogal wat problemen met het lezen van de teksten, daarom volgende tip :
Met de muis links klikken en over de tekst schuiven.
De tekst verschijnt duidelijk leesbaar.
06-08-2011
Rata's wonderbaarlijke reis-einde
Rata's wonderbaarlijke reis(einde) - Avonturen van een koning op een van de kokosnooteilanden van Fiji -
Hij raapte een kokosnoot op. Met veel moeite haalden de mannen de bast eraf. Daarna sloegen ze de kokosnoot op een steen.
"Er loopt water uit!" riep Rata en hield de kokosnoot boven zijn mond.
"Wees toch voorzichtig!" zei Maru. "Misschien is die vrucht vergiftig."
Rata gaf de kokosnoot aan Maru en zei: "Proef zelf eens. Zo'n vrucht is zeker niet vergiftig."
Maru dronk nu ook van de kokosmelk en zei: "Dit is het lekkerste water, dat ik ooit heb geproefd."
Toen aten ze van het vruchtvlees, tot ze geen honger meer hadden. En ze vonden het zo lekker, dat Maru zei: "Ik denk, dat dit eiland alleen bewoond wordt door goden. Zulke heerlijke vruchten zijn zeker niet bestemd voor mensen."
Ineens hoorden ze een stem die riep: "Er zijn twee mensen op het eiland! Er zijn twee mensen op het eiland!"
Verschrikt keken ze omhoog. Het was een beo, die deze woorden riep. Een eind verder was een opening van een grot. Daar kroop nu een reus uit. Toen hij rechtop stond, was hij nog groter dan een kokospalm. Hij zag Rata en Maru dadelijk en bulderde: "Wat doen jullie op mijn eiland? Natuurlijk zijn jullie gekomen om kokosnoten te stelen. Maar dat zullen jullie met de dood moeten bekopen!"
"Wij zijn schipbreukelingen," zei Rata.
"Dat doet er niets toe," schreeuwde de reus. "Er zijn hier al vaker mensen geweest. Ze kwamen om kokosnoten te stelen. Maar ik heb ze allemaal gedood. En jullie moeten ook tegen me vechten."
Hij nam een groot rotsblok en smeet dat naar Rata en Mam. Als de mannen niet gauw opzij gesprongen waren, zouden ze verpletterd zijn.
Maru riep: "Reus, we willen wel met je vechten. Maar nu zijn we te moe. Laat ons vandaag uitrusten, dan zullen we morgen zien, wie de sterkste is."
"Ha! Ha!" lachte de reus. "Dacht je dat je me morgen zou kunnen verslaan? Nu, dat mogen jullie proberen. Mijn beo's zullen wel oppassen, dat jullie niet stilletjes wegvluchten." Hij liep weg en kroop weer in z'n hol.
Rata zei tegen Maru: "Morgen is ons laatste uur geslagen. De reus is veel sterker dan wij. Hij zal ons zeker doden."
Doch Maru zei: "De reus is inderdaad sterker dan wij, maar hij is niet zo slim. Ik heb een mooi plannetje. Help me een boog te maken." Toen de boog klaar was, sneden ze ook een paar pijlen met een scherpe punt. Bovendien wreven ze de punten nog in met het sap van vergiftige planten.
Ze wachtten tot het donker was geworden. Heel voorzichtig kropen ze toen naar een kokospalm, die vlak bij het hol van de reus stond.
Haast onhoorbaar klom Maru naar boven. Maar in de top van de boom zat een beo. Die werd wakker en riep: "Er klimt een man..." Verder kwam hij niet. Want Rata, die onder de boom stond, had hem met een pijl gedood. Gelukkig werd de reus niet wakker. Maru verborg zich in de top van de kokospalm. Rata bracht hem de boog en de pijlen en ging toen op de grond liggen slapen.
De volgende morgen kwam de reus uit zijn hol. Hij stond vlak bij de kokospalm, waarin Maru zich verborgen had.
"Zijn jullie nu uitgerust?" riep de reus.
"Jawel!" antwoordde Rata. "Laten we beginnen."
De reus nam een grote steen en gooide die naar Rata. Maar hij zag Maru niet, die zijn boog spande. Zo kwam het, dat Maru hem een vergiftige pijl precies in het hart kon schieten! De reus stortte neer en was meteen dood.
Samen maakten de mannen een groot vlot van kokospalmstammen. Ze plukten ook een groot aantal kokosnoten en voeren vervolgens naar Kupolu. De zee was nu erg kalm. Ze kwamen dan ook veilig thuis.
Nadat ze hun avonturen verteld hadden, gingen ze de kokosnoten planten. Iedereen op het eiland was verbaasd, toen uit die vreemde vruchten zulke mooie bomen groeiden.
Toen Rata en Mam oud waren geworden, stonden overal op Kupolu kokospalmen. Alle mensen vonden de vruchten heerlijk. En de moeders vertelden aan hun kinderen het verhaal van Rata en Maru, die op het eiland van de reus waren geweest en daar kokosnoten voor Kupolu hadden gehaald.
* * * einde * * *
Bron : - "Sprookjes van Azië" verzameld en bewerkt door R.M. Dalang. C.P.J. van der Peet, Amsterdam, 1957. - www.beleven.org
Rata's wonderbaarlijke reis(vervolg) - Avonturen van een koning op een van de kokosnooteilanden van Fiji -
Nadat hij een mast met een groot zeil in de kano had gebracht, riep hij zijn vrienden, die hem zouden vergezellen. Die kwamen dadelijk aanlopen en waren vol bewondering voor het prachtige vaartuig. Ze brachten een flinke hoeveelheid rijst en drinkwater aan boord en toen kon de tocht beginnen.
Juist zouden ze wegvaren, toen nog een man kwam aanlopen en vroeg, of hij ook mee mocht. Hij heette Maru en de bewoners van Kupolu geloofden, dat hij allerlei toverkunsten kende. Daarom zei Rata: "Ik heb genoeg mannen aan boord, je kunt niet mee," en ze vertrokken.
Maar Maru wilde toch mee. Hij nam een lege kalebas, maakte zich zo klein, dat hij er in kon kruipen en roeide zo achter de Vogeldank aan.
De mannen aan boord merkten de kalebas op en waarschuwden Rata. Toen die keek, riep Maru vanuit zijn kalebas: "Rata, laat mij ook in je kano!"
"Waar wil je naar toe?" vroeg Rata.
Maru antwoordde: "Ik wil mijn ouders zoeken. Die zijn bij het baden door een grote golf meegesleurd."
"Wat wil je voor me doen, als ik je meeneem?" vroeg Rata.
"Ik zal op het zeil passen," antwoordde Maru.
"Daar heb ik al een man voor," zei Rata. Ze voeren verder.
Maar de kalebas bleef in de buurt van het vaartuig.
Na een poos riep Maru weer: "Rata, laat mij toch meevaren."
"Wat wil je dan voor me doen?" vroeg Rata.
"Ik zal water uit de boot scheppen," antwoordde Maru.
"Daar heb ik je hulp niet voor nodig," zei Rata.
Na een poosje vroeg Maru weer, of hij niet mee mocht. Deze keer beloofde hij, dat hij zou roeien als er geen wind was. Doch Rata weigerde opnieuw.
Maar toen Maru op het laatst aanbood de zeemonsters te doden, als die het vaartuig zouden aanvallen, nam Rata hem aan boord. Maru ging nu vóór in de boot staan, met een lange speer in zijn hand.
De eerste dagen gebeurde er niets bijzonders. Maar op een morgen riep Maru plotseling: "Rata, we zijn in gevaar!"
Het was waar: een reusachtige grote mossel kwam aandrijven en had de hele boot al tussen zijn schelpen gevangen. Als hij die nu sloot, zou de Vogeldank met al de mannen zeker verpletterd worden. Maar Maru stak met zijn lans enige malen vlug achter elkaar in het weke lijf van het monster. In plaats van zijn schelpen te sluiten, verdween het dier in de diepte van de oceaan.
Weer verliepen enige dagen. Toen werd de kano op een avond aangevallen door een geweldig grote inktvis. Zijn armen, die zo groot waren als reuzenslangen, kronkelden al om de boot en rond de lichamen van enkele mannen. Maar Maru stak de inktvis zo vaak door zijn kop, dat het beest stierf. De vangarmen kronkelden niet meer, hun kracht verslapte en even later dreef het dode dier weg. Het gevaar was geweken.
"Ik ben blij, dat ik je meegenomen heb," zei Rata tegen Maru.
Weer verliepen enige dagen. Toen dook plotseling een grote walvis vlak voor de Vogeldank op, met zijn bek wijd open. Maar opnieuw wist Maru hen allen te redden. Snel brak hij zijn lans in twee stukken en zette die in de geopende bek, zodat de walvis die niet meer kon sluiten.
Rata wilde wegvaren, maar Maru riep: "Wacht nog even!" Want in de buik van de walvis had hij zijn vader en moeder zien zitten! Ze waren bij het baden door de walvis opgeslokt, en hadden al een hele tijd in hun donkere gevangenis doorgebracht. Maru hielp de beide oudjes in de boot. De Vogeldank was nu zo zwaar geworden, dat hij bijna zonk. Heel voorzichtig voeren ze weer naar huis terug.
Misschien zouden ze veilig en wel Kupolu bereikt hebben, als er geen storm opgestoken was. De zee werd nu zo woest, dat Rata tot zijn mannen zei: "Maru en ik zullen gaan zwemmen. Anders zinkt de boot nog en komen we allemaal in het water terecht."
Met z'n beiden sprongen ze dus in zee. De Vogeldank kon nu gemakkelijk naar Kupolu terug varen. Maar Maru en Rata werden door de golven heen en weer geworpen. Een hele tijd lagen ze zo in het water. Ze konden wel goed zwemmen, maar dat hielp hen weinig. De golven waren te hoog. Gelukkig spoelden ze eindelijk op een eiland aan. Ze waren zo moe, dat ze eerst een tijd op het strand bleven liggen om uit te rusten.
Toen gingen ze eens rondkijken, of ze geen voedsel en water konden vinden. Het eiland scheen onbewoond te zijn. Overal stonden kokospalmen, en op de grond lagen veel afgevallen kokosnoten. Maar Rata en Maru kenden ze niet, want op Kupolu groeiden geen kokospalmen. Nadat ze een hele tijd op het eiland rondgelopen hadden, zei Rata: "Ik wil eens proberen, of we die vruchten kunnen eten."
* * * wordt nog vervolgd * * *
Bron : - "Sprookjes van Azië" verzameld en bewerkt door R.M. Dalang. C.P.J. van der Peet, Amsterdam, 1957. - www.beleven.org
Rata's wonderbaarlijke reis - Avonturen van een koning op een van de kokosnooteilanden van Fiji -
Rata was koning van het eiland Kupolu in de Stille Zuidzee. Er heerste welvaart op het eiland. De grond was vruchtbaar en de bewoners verbouwden elk jaar dan ook meer rijst, dan ze voor het eigen onderhoud nodig hadden. Het binnenland was bedekt met dichte bossen. Daarin groeiden zoveel dikke bomen, dat niemand om hout verlegen was, als hij een kano wilde bouwen. De bewoners deden veel aan jacht en visserij, en geen wonder. Wild was er in overvloed op het eiland, en de zee rond het eiland krioelde van de vis.
De mensen waren dan ook heel tevreden en gelukkig. Alleen Rata verveelde zich wel eens; zo'n gemakkelijk leventje beviel hem niet erg. Hij dacht: "Er zijn nog zoveel andere eilanden dan het mijne. Ik ben nog jong. Waarom zou ik er niet eens op uit gaan om avonturen te beleven? Dan kan ik mijn vrienden misschien mooie verhalen vertellen als ik terugkom."
Eindelijk besloot hij, zijn plan dan ook werkelijk uit te voeren. Hij wilde een dubbele kano bouwen en daarmee op reis gaan.
Op een goede morgen nam hij zijn bijl en ging het bos in. Terwijl hij zo rond liep te kijken naar een paar geschikte bomen, hoorde hij boven zijn hoofd een luid geritsel. Het bleek een mooie witte reiger te zijn, die vocht tegen een grote slang.
Wat was er gebeurd? De reiger had de vorige dag op het rif gestaan om vissen te vangen. Nu woonde er onder dat rif, in een diep hol, een grote zeeslang. Die had met zijn kop op het rif gelegen, toen de reiger bezig was een grote vis op te peuzelen. De reiger had met de snavel de staart van de vis weggeslingerd, en die staart was terecht gekomen precies in het oog van de slang. De slang voelde zich diep beledigd en wilde zich wreken. Hij keek, waar de vogel bleef en zag toen, dat de reiger zijn nest had in een boom, niet ver van de kust. Voorzichtig kroop de slang naar de boom, klom erin en overviel de reiger in zijn nest. Doch deze verweerde zich dapper.
Toen hij Rata voorbij zag komen, riep hij: "Rata, ik heb de hele nacht al met de slang gevochten. Wees alsjeblieft onze scheidsrechter en maak een einde aan deze strijd!"
Maar de slang, die bijna zeker van zijn overwinning was, riep: "Nee, Rata, bemoei je niet met ons. We proberen alleen maar, wie van ons beiden de sterkste is."
"Dat is niet waar!" riep de reiger. "Help me, Rata!"
"Dat is helemaal niet nodig," siste de slang.
Wat moest Rata doen? Hij dacht: "Wat gaat mij die vechtpartij aan?" en omdat hij haast had, liep hij door.
De reiger riep hem nog na: "Zonder mijn hulp zul jij je kano nooit klaar krijgen." Maar Rata stoorde zich niet aan die woorden.
Hij zocht enige tijd en toen hij een paar bomen gevonden had, die hem geschikt leken, hakte hij ze om. Daarna ging hij naar huis.
De volgende morgen keerde hij al vroeg naar het bos terug om de bomen verder te bewerken. De strijd tussen de reiger en de slang was nog steeds niet geëindigd. Rata maakte een kleine omweg, om niet weer lastig gevallen te worden. Toen hij op de plaats kwam, waar de stammen moesten liggen, zag hij, dat ze verdwenen waren. Twee dikke zware stammen... wie zou die nu weggedragen hebben? Hij keek nog eens goed en toen herkende hij de bomen, die hij de vorige dag geveld had. Ze stonden recht overeind en hadden weer al hun takken en bladeren...
Rata was een flinke man, die de moed niet gauw opgaf. Opnieuw begon hij te hakken en 's avonds lagen de stammen weer op de grond. Alle takken had hij er netjes afgehakt. Daarna ging hij naar huis. Hij was erg moe, maar toch kon hij die nacht bijna niet slapen, zo nieuwsgierig was hij.
Heel in de vroegte verliet hij zijn huis. De reiger en de slang waren nog steeds aan het vechten. Maar Rata lette niet op hen. Zo snel hij kon zocht hij de plaats op, waar hij de vorige dag gewerkt had, en... weer stonden de bomen overeind precies, alsof ze nooit omgehakt waren geweest.
Ineens dacht Rata aan de woorden van de reiger: "Zonder mijn hulp zul jif je kano nooit klaar krijgen!"
Haastig liep hij naar de boom, waar de reiger en de slang nog steeds aan het vechten waren. De vogel leefde nog wel, maar was zó gehavend, en zó moe dat hij zich haast niet meer verdedigen kon.
"Zie je nu, dat ons gevecht ernst is?" vroeg de reiger.
Rata knikte. Hij nam zijn bijl en hakte met één slag de slang zijn kop af. Daarna ging hij terug naar de bomen, die hij voor de derde keer begon om te hakken.
Ondertussen vertelde de reiger aan de andere vogels van het bos, dat hij aan Rata zijn leven te danken had. Met z'n allen besloten ze daarom, hem bij zijn arbeid te helpen. Nauwelijks was Rata die avond naar huis gegaan, of duizenden vogels streken neer op de boomstammen. Met hun snavels begonnen ze in het harde hout te pikken. Na een paar uur van hard werken, hadden ze de stammen netjes uitgehold. Ze boorden een paar gaten in de zijwand en bonden de beide kano's met touw stevig aan elkaar vast. Vervolgens kropen ze onder het vaartuig, sloegen hun vleugels uit... en brachten zo hun last door de lucht naar Rata's huis. Zachtjes lieten ze de dubbele kano zakken in de beek, die langs Rata's huis stroomde. Toen begonnen ze allemaal te sjilpen en te fluiten, zodat Rata verschrikt wakker werd. Hij stond op, greep zijn bijl en zag toen, dat de dubbele kano al vlak voor zijn huis lag. Hij begreep, dat dit de dank van de vogels was en noemde daarom zijn vaartuig Vogeldank.
* * * wordt vervolgd * * *
Bron : - "Sprookjes van Azië" verzameld en bewerkt door R.M. Dalang. C.P.J. van der Peet, Amsterdam, 1957. - www.beleven.org
Waarom de hyacint maar zo kort bloeit - Een Griekse mythe over de vriendschap tussen Hyacinthus en Apollo -
In de tijd dat de goden van de Olympus nog naar de aarde afdaalden om zich onder de mensen te begeven, regeerde in een ver land de oude koning Amyklas. Zijn trots was zijn zoon Hyacinthus, een knappe jongeman met prachtig lang haar. Door zijn mannelijke schoonheid viel hij zelfs bij Apollo - de stralende god van het licht - in de smaak. De god maakte wandelingen met hem, zwierf met hem door de bergen en ging met hem op jacht, en wedijverde met hem in het discuswerpen.
Hyacinthus hield van Apollo en gaf aan hem de voorkeur boven ieder ander, en dat zette wel eens kwaad bloed. Ook de God van de Wind vergaf het hem niet en zon op een afstraffing.
Op een dag waren Apollo en zijn jonge vriend weer eens bezig hun krachten te meten in het discuswerpen. Apollo, die de eerste beurt had, zwaaide zijn arm ver naar achteren en slingerde de schijf hoog de lucht in, zo hoog dat hij het wolkendek bereikte. Toen de discus de aarde weer begon te naderen liep Hyacinthus er snel naar toe om hem op te rapen en zelf een worp te wagen.
Maar de discus stuitte af op een rotsblok en de God van de Wind sloeg met zijn geweldige adem Hyacinthus de schijf tegen het hoofd. Apollo, die alles had zien gebeuren, snelde toe en ving de jongen op met zijn sterke armen. Hij legde geneeskrachtige kruiden op zijn wonden, maar het uitdovende leven kon hij niet meer redden. De knappe jongeman zakte in elkaar als een verlepte bloem.
Apollo huilde, klaagde, wilde zich van het leven beroven. Maar hij bedacht zich onmiddellijk weer, want omdat hij een god was mocht hij niet sterven. Hij zou de jongen voortaan in zijn liederen bezingen, en hem in een prachtige bloem veranderen.
Al gauw schoot uit het bloed van Hyacinthus een prachtige, paarse bloem omhoog, die voortaan iedere lente zou bloeien. Ze bloeit maar kort, zoals ook het leven van Hyacinthus kort was. Want aan hem ontleent de bloem haar naam, naar hem noemen wij haar hyacint.
* * * EINDE * * *
Bron : - "De betoverde tuin" door Marie Mrstikova. Nederlandse vertaling van Els Nuijen. Uitgeversmaatschappij Holland, Haarlem, 1978. ISBN: 90-251-0297-2 - www.beleven.org