Verhalen, sprookjes, fabels, mythen, sagen en legenden
welkom!
Problemen Er zijn nogal wat problemen met het lezen van de teksten, daarom volgende tip :
Met de muis links klikken en over de tekst schuiven.
De tekst verschijnt duidelijk leesbaar.
10-10-2010
De avonturen van Svatogor
De avonturen van Svatogor (1/2) - Een Russische sage over een held met bovennatuurlijke krachten -
Svatogor is een raadselachtige figuur, over wie de vreemdste verhalen de ronde doen. Was hij wel een mens of was hij een bovennatuurlijk wezen? Was hij onsterfelijk of veranderde hij na zijn dood tot steen in een van de rotsen van de Heilige Bergen, de Karpaten? Zeker is dat hij daar vandaan kwam en dat hij er later terugkeerde; zeker is ook dat hij een dappere ridder was, drie keer zo groot als een normaal mens en ook drie keer zo sterk. Hij was zo zwaar dat de aarde dreunde onder zijn voetstappen en alle dieren een veilig heenkomen zochten, wanneer hij naderde.
Als jongeman, die bruiste van energie en levenslust, verliet hij op een goede dag de Heilige Bergen om de wereld in te trekken. Hij reed op zijn vurig paard door de onmetelijke steppen van het heilige Rusland in de hoop een tegenstander te ontmoeten met wie hij zijn kracht kon meten. Dagenlang reed hij door de onmetelijke vlakten, maar hij ontmoette geen enkele ridder of een ander menselijk wezen, want ieder die hem in zijn blinkende wapenrusting zag naderen, sloeg op de vlucht en hield zich zo goed mogelijk verborgen. Dit deed Svatogor pijn, omdat hij wilde bewijzen dat hij de sterkste man ter wereld was. Daarom riep hij overmoedig uit: "Bogatyrs van ons heilig Rusland, ik daag jullie uit tot een tweekamp, en wanneer jullie dit niet aandurft, wil ik ook tegen twee, drie of meer mensen tegelijk vechten!"
Hij kreeg echter geen antwoord en daarom herhaalde hij zijn uitnodiging telkens opnieuw. Om een staaltje van zijn kracht te geven wierp hij zijn zware knots de lucht in. Deze vloog door de wolken en verdween uit het gezicht. Na enkele minuten suisde de knots weer omlaag en deze zou zeker een diep gat in de aarde hebben geslagen, wanneer Svatogor hem niet handig had opgevangen. De held dacht bij zichzelf: "Wat zou ik gelukkig zijn, wanneer ik het zwaartepunt van de aarde zou vinden! Dan zou ik de hemel aan een ring bevestigen en aan die ring een lange ijzeren ketting vastmaken. De ketting zou ik verbinden met het zwaartepunt van de aarde en daarna de hemel naar de aarde toe trekken. Dat is allemaal gemakkelijker gezegd dan gedaan, ik zal toch eerst het zwaartepunt van onze planeet moeten vinden." Terwijl hij hierover nadacht, zag hij opeens in de verte iemand met een zak op zijn rug lopen. "Wie zou dat wel zijn," dacht Svatogor en hij gaf zijn paard de sporen om de man in te halen. Hij begreep er niets meer van: hoe snel zijn paard ook galoppeerde, de afstand tussen hen en de voetganger bleef even groot.
Svatogor riep naar de vreemdeling: "Hé, jij daar, blijf eens even staan; ik kan je maar niet inhalen!" De man bleef staan, nam de zak van zijn rug en zette deze op de grond. De bogatyr was in een oogwenk bij hem en vroeg: "Wat heb je daar in die zak, als ik vragen mag?" De boer nam zijn pet af, boog het hoofd en antwoordde: "Roemrijke bogatyr Svatogor, ik weet dat u zo sterk bent dat geen enkele dappere ridder de strijd met u durft aan te binden. Ik heb zelf gezien hoe u uw strijdknots in de lucht gegooid hebt en weer opgevangen alsof het een speelgoedballetje was. Zou u nu zo vriendelijk willen zijn die zak op uw schouders te nemen en voor mij te dragen, want ik begin lichtelijk vermoeid te raken."
"O, als het niets anders is dan dat, wil ik dat graag voor je doen," antwoordde Svatogor en hij bukte zich om de zak op te rapen. Maar dat viel hem tegen! Er was geen beweging in te krijgen. Hoe Svatogor zich ook inspande en met beide handen aan de zak trok, het leek wel of deze aan de aarde zat vastgeklonken. Hij probeerde het verschillende keren, maar het hielp allemaal niets. Hoewel hij al tot aan zijn knieën in de grond was gezakt en het zweet met stralen van zijn lichaam gutste, bleef de zak even onbeweeglijk liggen. "Zoiets heb ik nog nooit beleefd!" moest Svatogor zijn hart luchten. "Ik, de grote sterke bogatyr die een koe kan optillen en in de wei gooien wanneer deze mij voor de voeten loopt, ik die een blokhut van de aarde los kan scheuren en ergens anders weer neerzetten, zou ik zo'n zak niet kunnen optillen? Dat is werkelijk al te gek! Wat zit er wel in, als ik vragen mag, en wie bent u dat u hem wel hebt kunnen dragen?"
"Ik ben Mikoela Seljaninovitsj en in die zak zit de zwaartekracht van de aarde, waarvan ik weet dat u ernaar zoekt." Nu had Svatogor de zwaartekracht eindelijk gevonden, maar wat hij ermee moest beginnen, wist hij niet.
* * * wordt vervolgd * * *
Bron : - "Russische heldensagen" door M.A. Prick van Wely. Fibula, Houten, 1989. ISBN: 90-269-4416-0 - www.beleven.org
Hoe Aldar-Kose de rijke man genas - Een Kazachs volksverhaal over een slimme bedrieger -
"Salemaleikoem!" zo begroette Aldar-Kose eens een herder die een kudde schapen hoedde. De herder was oud en blind en liep in vodden. In zijn handen hield hij twee lange stokken. "Zeg me eens jongeman, lopen mijn schapen ver vooruit?" Hij hield zijn hand boven zijn ogen alsof hij in de verte keek.
"Och vadertje! Als je al zo oud bent en ook niets meer ziet, waarom verhuur je jezelf dan nog als schaapherder? Als de eigenaar merkt dat er één schaap weg is, zwaait er wat voor je!"
"Wat? Je denkt toch niet dat ik mezelf verhuur als herder! Het zijn mijn eigen schapen!"
"Je eigen schapen? Hoeveel heb je er dan?"
"Vierduizend. Maar hier graast alleen de helft."
"Zo te zien is Allah jou goedgezind geweest. En wie zorgt er voor de andere helft?"
"Duizend schapen worden door mijn zoon gehoed. De andere duizend hoedt mijn jongste vrouw, samen met de geiten."
"En je oudste vrouw? Zit die thuis?"
"Welnee! Die verzorgt de koeien. Mijn oudste zoon verzorgt de paarden en mijn schoondochter de kamelen."
"Je bent zo rijk. Waarom huur je dan geen herder in?"
"Wat heb ik daaraan? Een herder zal toch niet zomaar gratis mijn kudden hoeden? Waarom zou ik mezelf ruïneren door mijn herders elk jaar een geit als loon te betalen? Het enige nare is dat ik blind ben geworden. Ik zie geen schaap meer."
"Waarom ga je dan niet naar de dokter en laat je je genezen?"
"Onzin! Een dokter zal mij toch niet voor niets behandelen? Hij zal zeggen dat ik een schaap moet slachten en met de longen mijn ogen bedekken. De vacht en het vlees zal hij zelf houden. Hoe moet ik dat betalen? Nee, ik kan maar beter blind blijven. Trouwens, ze zeggen dat er op de steppe een medicijnman woont. Hij maakt iedereen beter met zijn kruiden en vraagt daar maar één glas yoghurt voor. Maar helaas ben ik hem nog niet tegengekomen," klaagde de oude man.
"Vadertje, dat is nu ook toevallig! Ik ben die medicijnman waar u het over hebt," zei Aldar-Kose.
"O, dat is mooi. Hebt u de kruiden bij u?"
"Natuurlijk! Ik heb kruiden tegen hoofdziekten en kruiden tegen oogziekten."
"Moge Allah je belonen! Genees me," begon de man te smeken.
"Ik moet wel je hoofd en je ogen insmeren met zalf en ze dan verbinden. Wie past er ondertussen op je kudde?"
"Ik zelf, natuurlijk!" antwoordde de rijkaard.
"Maar je moet een tijdje liggen en rust houden. Laat mij ondertussen je schapen hoeden," stelde Aldar voor.
"Wat weet een zwerver als jij van schapen hoeden? Straks laat je ze nog verhongeren. Maar ik heb geen keus, je mag op ze passen. Luister goed: er is één bok die altijd probeert te vluchten. Vang hem, bind hem vast en geef het uiteinde van het touw aan mij. Doe hetzelfde met de hond die de kudde bewaakt. Dan kan ik gerust zijn. En wees nu snel met die kruiden, drink meteen je yoghurt op en maak dan dat je wegkomt."
"Goed," antwoordde Aldar-Kose.
Hij smeerde de ogen van de man in met stinkende teer en de rest van zijn hoofd met hondenpoep. Daarna omwond hij het hoofd strak met een linnen band.
"Nu moet je rusten."
Aldar-Kose deed wat hem gezegd was: hij dronk de yoghurt op en maakte dat hij wegkwam. Maar niet zonder de kudde schapen!
* * * EINDE * * *
Bron : - "Sprookjes uit Kazachstan. Oplichters en andere helden" door Els de Roon Hertoge. Koninklijk Instituut voor de Tropen, Amsterdam / Novib, 's Gravenhage, 2000. ISBN: 90-6832-905-7 - www.beleven.org
Het verzonken slot aan de Niers - Een Gelderse sage over een bandeloze en slechte kasteelheer -
Waar de Niers, door de Gochse heuvelen gedwongen, een kronkeling maakt, lag, tal van eeuwen geleden, een kasteel, door een ridder bewoond, wiens rijkdom wel grenzeloos scheen en wiens hoogmoed de waanzin nabij kwam.
Edelstenen flonkerden aan de halsbanden van zijn honden, alle van het zuiverste ras. Zilveren hoepels omgaven de velgen zijner rijk gebeeldhouwde wagens. De tomen en hoefijzers van zijn paarden waren van goud, hun dekkleden van satijn of fluweel. Maar zijn horigen kwamen om van gebrek.
Dag aan dag ging voorbij in steeds nieuwe vermaken, door onverzadigbare genotzucht bedacht, door onuitputtelijke rijkdom bekostigd: feestmalen, waarbij de zeldzaamste gerechten in zilveren schotels werden rondgediend en de uitgezochtste wijnen parelden in gouden bokalen. Toernooien, waaraan de ridder deelnam in een harnas van het edelst metaal, een prachtstuk van gedreven arbeid van de grootste meester van die dagen. Jachtpartijen, voor de adel een zich hoog opstapelende buit vertegenwoordigende van evers en herten, voor de landman het verlies van het loon van een jaar zware arbeid, vertrapte akkers, door zijn ijver beploegd en bezaaid.
Men dronk op het slot en men speelde, men lachte en men schertste, men zong en men danste, aan de toekomst dacht niemand.
Om het slot heen werd geleden, vloten tranen, balden zich vuisten, stegen zuchten ten hemel: "Hoe lang nog, o Heer!" Moedig trad de priester van de ridders met vermaning hem tegen, wees op naderend oordeel, als de beker des onrechts zou gevuld zijn, als de goddeloosheid de goddeloze zou doden, maar men lachte hem uit.
Op een avond vraagt een stokoude pelgrim aan de slotpoort om leger en voedsel. Men hitst honden op hem aan. Met zijn staf poogt de grijsaard het bloeddorstig gespuis op een afstand te houden. In dolle vaart komt de burchtheer, door zijn knapen omgeven, de laan uitgereden, die uitloopt op het roofnest. "Ontwapent de schooier en geeft hem de honden tot aas," buldert de wreedaard en verdwijnt.
Zijn dochter, een meisje in de bloei harer jaren, verlaat juist de slottuin, met een mandje vol heerlijke bloemen aan de arm. "Laat de grijsaard met rust," gebiedt zij de knapen, "en roept de honden terug." Medelijdend keert ze zich dan tot de gehavende oude: "Wie zijt gij en wat voerde u herwaarts?"
Hij zwijgt. Zijn oog houdt hij strak op de burcht gevestigd. Zijn lippen beven. Eindelijk opent hij zijn mond en zegt hij: "Het is genoeg, de maat is vol. Zo gij uw leven lief hebt, vlied heden dan nog!" Smekend ziet hij haar aan. Maar zij: "Oude man, ga heen en kom hier nooit weer."
Met een traan in het oog trekt hij af. Bergwaarts voert hem zijn pad. En daar op een heuvel gezeten, heft hij met toorn in het oog als ten vloek de hand op tegen het slot. Breder legerde de schaduw zich over de aarde. Alles zweeg, maar door de stilte scheurde het gejoel zich een weg, dat oprees uit het misdadig kasteel.
Daar doet de torenklok twaalf slagen weerklinken... Het slot zinkt weg in de diepte. Niemand der in genot zich badenden ontkomt. De vloek van de pelgrim was meer dan een klank.
Toen de lente weer kwam, ontsproten aan de voet van de heuvel hyacinten en primulaveren, ranonkels en anemonen, een herinnering aan de jonkvrouw, die niet geheel was ontaard.
* * * EINDE * * *
Bron : - "Volksverhalen uit Gelderland" samengesteld door G.J.H. Krosenbrink. Uitgeverij Het Spectrum, Utrecht/Antwerpen, 1979. ISBN: 90-274-7082-0 - www.beleven.org
Konijn de jager - Een Amerikaans indianenverhaal over hoe een konijn de zon ving -
Op een dag pakte Konijn zijn pijl en boog en ging jagen. Hij verliet huppelend het huis waar hij met zijn grootmoeder gelukkig leefde en liep door het bos. Plotseling zag hij reusachtige voetafdrukken op het pad. "Wauw! Dat moet ik even controleren!" dacht Konijn. Hij huppelde naar het midden van de linkervoetafdruk en nam toen zes grote huppen om de rechtervoet te bereiken. "Dat moet van één of andere reus zijn," zei hij hardop tegen zichzelf, omdat er niemand anders was. Het bos was stil. Geen enkele vogel hoorde hij fladderen, geen enkele beer hoorde hij ademen.
"Volgens mij heeft die reus iedereen weggejaagd!" zei Konijn boos. Toen hij nog eens goed rondkeek, zag hij inderdaad dat het bos volledig verlaten was en er voor hem niets meer was om op te jagen. Konijn ging naar het huis van zijn grootmoeder en vertelde haar dat hij niets voor het avondeten meegenomen had omdat de reus hem voor was geweest. Zij tikte hem op het hoofd. "Maak je maar niet ongerust. Ik heb bessen geplukt. Wij kunnen die als avondeten opeten." - "Ik wil geen stomme bessen, ik wil echt eten," bromde Konijn in zichzelf want hij wilde zijn grootmoeder niet kwetsen.
De volgende dag stond Konijn vroeg op in de hoop te kunnen jagen alvorens de reus kwam. Weer geen geluk. Alles was weer weg. "Het is niet eerlijk!" schreeuwde Konijn, stampend met zijn voeten. Elke dag stond Konijn vroeger en vroeger op, en elke dag gebeurde weer hetzelfde. De reus was hem altijd voor.
Konijn werd bozer en bozer. "Ik zal een val voor de reus plaatsen. En wanneer ik hem vang, zal ik hem met mijn pijl en boog doodschieten." Hij bond een net over het voetspoor vast om iedereen te vangen die erover liep. Toen ging hij naar het huis naar zijn grootmoeder, en dacht: "Dit zal de laatste keer zijn dat ik bessen als avondeten moet eten. Morgen zal ik gewoon weer kunnen jagen." De volgende ochtend stond Konijn extra vroeg op en ging op pad om het net te controleren.
Oh nee! Hij was ontsnapt. De reus had over het net gelopen en er een groot gat in gemaakt waardoor hij ontsnapt was. Hij ging naar huis en vertelde het aan zijn grootmoeder. "Maak je niet ongerust," zei ze, "we hebben nog bessen."- "Ik wil geen bessen meer," riep Konijn, "ik wil iets eten waar ik zelf op gejaagd heb." Toen keek hij naar zijn grootmoeder en dacht een ogenblik na. "U kent wat van magie hè, kunt u voor mij een speciaal net maken?" vroeg hij. "In orde," zei grootmoeder, "als dat je gelukkig maakt." Zij vroeg Konijn om weg te gaan omdat magie een geheim is. Toen hij terugkwam gaf zij hem een net zo dun als het web van een spin, maar sterker dan het sterkste net.
Konijn bond het over het spoor in het bos. De volgende ochtend, stond hij extra vroeg op en stormde het bos in. Hij huppelde tot dicht bij het spoor en hield daar halt. Er kwam een verblindend licht uit het magische net. Het was zo helder, dat hij het niet meer dan één seconde kon bekijken. "Oh nee!" riep hij. "Ik heb de zon gevangen."
"Haal me hier uit," brulde de zon met een diepe stem die heel het bos deed schudden. Konijn liep snel naar huis om zijn grootmoeder te vertellen wat hij had gezien. "Je moet de zon uit het net halen," zei zijn grootmoeder. "Kijk eens hoe donker het buiten is," zei Konijn. "Ik weet dat het altijd donker zal blijven als de zon in het net blijft," zei grootmoeder. "Hier is een magisch mes. Ga en snijd het net door." Konijn huppelde terug in het bos. "Haal me hier uit," brulde de zon, die met haar grote voeten in het net stampte. Konijn bewoog zich langzaam voort, zijn kleine beentjes trillend van angst. Hoe dichter hij kwam, hoe warmer het werd, nog dichter, nog warmer.
Zijn beentjes trilden en het zweet brak hem uit. Konijn beschermde zijn ogen en zo bereikte hij met het magische mes in zijn hand het net. De zon worstelde omhoog en nam een grote sprong, de vrijheid tegemoet. Eén van zijn grote voeten schopte Konijn op zijn schouders. De hemel werd met licht gevuld en alle dieren schreeuwden van geluk. Konijn bekeek zijn pijnlijke schouders. Zij waren bruin geschroeid door de hitte van de voet van de zon en tot op de dag van vandaag zijn ze nog altijd bruin.
* * * Einde * * *
Bron : - Vertaling uit het boek "Myths & Legends" door Linda Vanherrewegen. Oorspronkelijk verschenen onder de titel Rabbit the Hunter. - www.beleven.org
Onze Lieve Vrouwe Glaasje - Een legende van Grimm -
Eens was een voerman met zijn kar, die zwaar was beladen met vaten wijn, op de weg vastgeraakt, en hij kon de kar ondanks alle moeite niet vrij krijgen.
Nu kwam juist Ons lieve Vrouwke die weg langs, en toen ze zag in wat voor moeilijkheden de voerman geraakt was zei zij tegen hem:
"Ik ben moe en dorstig, geef me een glaasje wijn, dan zal ik je wagen wel los krijgen."
"Graag," antwoordde de voerman, "maar ik heb geen glas, waarin ik u wijn zou kunnen geven."
Toen brak Ons lieve Vrouwke een wit bloemetje af, wit met rode streepjes, het is een akkerwinde en het lijkt heel veel op een glaasje, en dat gaf ze aan de voerman. Hij vulde het met wijn, en Onze lieve Vrouwke dronk eruit, en op dat ogenblik raakte de wagen los, en de voerman kon weer verder rijden.
En het bloemetje heet nog altijd Onze Lieve Vrouwe Glaasje.
* * * Einde * * *
Bron : - "De sprookjes van Grimm; volledige uitgave" vertaald door M.M. de Vries-Vogel. Unieboek BV - Van Holkema & Warendorf, Weesp, 1984. Oorspronkelijke titel: Muttergottesgläschen - www.beleven.org
De heks Holika - Een hindoeïstische legende over Holika -
Er was eens een asceet, Harnakas genaamd. Hij woonde in een hutje in het bos en deed de hele dag niets anders dan bidden en mediteren. Hij was een volgeling van de god Shiva. Op een keer zat hij zo diep en lang in meditatie verzonken, dat hij niet merkte dat een mierenkolonie een nest om hem heen begon te bouwen. Op het laatst was er niets meer van Harnakas te zien, enkel nog een mierenhoop. Shiva was zeer onder de indruk van zo'n toewijding. Hij ging naar de mierenhoop toe en goot er een kan water over leeg. Harnakas ontwaakte uit zijn meditatie, stond op, schudde de aarde en de mieren van zich af en maakte een diepe buiging.
"Het is goed zo," sprak Shiva. "Nog nooit heb ik zo'n intense toewijding gezien en als dank mag je twee wensen doen." Harnakas antwoordde: "Als dat zo is dan wens ik het volgende. Ik wil de machtigste heerser van de aarde zijn die als een god door iedereen aanbeden wordt en ik wil dat geen god, mens of dier mij ooit zal kunnen doden."
En zo geschiedde het, alle mensen moesten hem in het vervolg vereren en als ze weigerden, werden ze meteen doodgemaakt. Zijn vurigste aanbidder was zijn eigen zus, de heks Holika, maar zijn zoon Prahlaad moest niets van de waanzin van zijn vader hebben. Hij vereerde de god Vishnu en bleef dat doen ondanks de dreigementen van zijn vader en zijn tante.
Harnakas woonde nu in een groot paleis. Het wemelde er van de lijfwachten en bedienden, hij hoefde maar een kik te geven en ze stonden al klaar om zijn bevelen op te volgen. Toch bleef Prahlaad hardnekkig weigeren hem meer eerbied te tonen dan het gebruikelijke respect dat een zoon voor zijn vader dient te hebben. Het was Harnakas een doorn in het oog en op een dag had hij er schoon genoeg van. Hij gaf zijn lijfwachten bevel zijn zoon te gaan halen. Toen deze aan hem werd voorgeleid sprak hij: "Ik ben nu de absolute heerser op aarde, nog machtiger dan de machtigste koning. Iedereen vereert mij, iedereen behalve jij. Spreek op, wat is hier de reden van?"
Prahlaad antwoordde: "Al die mensen die u verafgoden doen dat alleen omdat ze bang zijn en de enige beloning voor hun devotie is angst. De god die ik aanbid schenkt vertrouwen, hij is de weg die tot het ware geluk leidt." Harnakas was woedend. "Jij schelm," schreeuwde hij, "hier zul je voor boeten." En hij gilde naar zijn lijfwachten: "Hak die vlegel aan stukken." Met hun scherpe zwaarden begonnen ze op de jongen in te slaan, maar steeds als zij hem een snee hadden toegebracht, trok de wond weer dicht en was het alsof er niets gebeurd was.
Toen Harnakas zag dat zijn poging om hem met het zwaard te doden vergeefs was, liet hij zijn zoon vastbinden en in een kuil vol giftige slangen gooien. Maar elke keer als een van de slangen beet, braken zijn tanden af. Nu werd Prahlaad naar de hoogste toren van het paleis gesleept. Van het hoogste topje smeet men hem naar beneden en met een smak viel hij op de grond. Ongedeerd stond hij echter weer op. Harnakas was uitzinnig van woede en riep zijn zuster Holika. "Ik zal een groot vuur maken. Jij moet daar in gaan zitten met Prahlaad op je schoot. Door jouw toverkracht zullen de vlammen je niet deren en zal alleen hij verbranden." Zijn dienaren bouwden een grote brandstapel waarop Holika met Prahlaad op schoot plaatsnam. Ze staken de brandstapel aan en in een mum van tijd stond hij in lichterlaaie. Na enige tijd namen de vlammen af en begon het vuur te doven. Maar wie zat daar vredig op de gloeiende kolen: Prahlaad! Van Holika was niet veel meer overgebleven dan een hoopje as.
Opeens klonk er een luid gebrul. Uit een van de pilaren van het paleis was een gestalte gesprongen die voor de helft mens was, voor de helft leeuw. Het was de god Vishnu zelf die deze gedaante had aangenomen, omdat hij zo noch de vorm had van een god, noch die van een mens, noch die van een dier en daarom Harnakas kon doden. Met een krachtige mep sloeg hij Harnakas tegen de grond, waar zijn lichaam ontzield bleef liggen.
Het spook van de Koningshof - Een Gelderse sage over het verdrijven van een spook -
Vlak bij de kerk van Voorst ligt de boerderij de Koningshof. Nu is alles rustig in het kleine dorp aan de kant van de IJssel, maar vroeger heeft het daar gespookt en voor de bewoners was het moeilijk om daar te leven.
Eens woonde op de Koningshof een rijke wijnhandelaar uit Zutphen. Hij had vier dochters, die alle de huwbare leeftijd hadden. Maar de jongens uit het dorp mochten er alleen maar naar kijken, want hun vader wilde hen alleen maar uithuwelijken aan een jongeman uit de stad, uit Zutphen. Dat stond de jongens van Voorst natuurlijk helemaal niet aan en na een bezoek aan de oude dorpsherberg, De Beer, hebben ze het om de Koningshof wel eens laten spoken. Maar dat was allemaal natuurlijk maar gekheid.
Echt spoken deed het in de voorkamer aan de linkerzijde van de Koningshof. Dat ondervond een van de dochters, die daar 's avonds eens moest zijn. Ze deed de deur open en zag opeens een witte gedaante door de kamer zweven. Ze schrok daarvan geweldig en liet een ijselijk gegil horen. Toen de rest van de familie kwam aansnellen, was het spook alweer verdwenen, maar bibberend vertelde de dochter wat haar daar overkomen was. Omdat zich diezelfde geschiedenis nog een paar keer herhaalde - de wijnhandelaar had het eerst allemaal maar onzin gevonden - moest de betovering toch worden verbroken. Er zou een duivelbanner moeten komen, want zo ging het niet langer. Ook zijn vrouw begon spoken te zien en zijn dochters waren met geen stok meer buitenshuis te krijgen. Hij stuurde een boodschap naar een bekende duivelbanner uit Wichmond, vlak bij Zutphen. Die moest zijn vak goed verstaan. Ze onderhandelden over de prijs en de man zou voor het verdrijven van het spook tien goudguldens ontvangen. Dat was wel veel, maar zo ging het ook niet langer.
Ze spraken af, dat ze bij een boerderij in de buurt bij elkaar zouden komen. De wijnhandelaar moest een wagen met twee paarden ervoor daar laten komen en dan zou het gebeuren. Op de betrokken avond was iedereen die helpen moest aanwezig. De duivelbanner liep eens over het land van de boer en voelde met zijn handen in de grond om te kijken waar het echte scherpe IJsselzand zat. Tenslotte vond hij zo'n plek en hij liet het zand op de wagen laden. Toen de wagen bijna vol was, pakte hij zelf een handjevol zand, kneedde dit goed in zijn handen tot een bal, prevelde er wat bij en legde het zand op de hoek van de wagen. Dat deed hij vier keer.
Toen reden ze weg naar de Koningshof, waar ze juist tegen twaalven aankwamen. De duivelbanner liet het raam van de kamer aan de voorzijde openen en ook een raam aan de achterzijde van het huis. Ze zetten de wagen voor het raam en schepten toen een dun laagje zand over de vloer van de spookkamer. Net zolang tot de hele vloer bedekt was. Toen moest een van de dochters van de wijnhandelaar over het zand lopen, de hele kamer door. Vervolgens liet de duivelbanner hierover weer een laagje zand scheppen, zodat de voetstappen helemaal bedekt waren.
Toen moest de tweede dochter komen en ook over het zand lopen en hierin haar voetstappen zichtbaar maken. Het zand werd vervolgens weer goed uitgespreid over de hele kamer. Het was onderhand al weer bijna licht geworden, de zon zou weldra weer opkomen. De duivelbanner zei nu, dat er een buurman moest komen met een wagen met vier paarden ervoor. Anders zou hij de vracht niet kunnen trekken. Zo gebeurde. Deze wagen werd nu voor het open raam gezet en al het zand uit de kamer werd weer opgeladen. Tot de laatste korrel toe.
Ze reden ermee langs de oude weg het dorp uit in de richting van de grote kolk, die het Juffersgat heet. Aan de weg naar Apeldoorn. Daar moest de wagen halt houden en de wijnhandelaar moest met de voerman van de wagen de hele vracht zand in het water van het Juffersgat scheppen. Geloof maar, dat dat nog een heel werk was. Toen bijna al het zand in het water was gegooid, pakte de duivelbanner een vingerhoed en veegde het laatste zand van de wagen bijeen, deed het in de vingerhoed en smeet die met een grote boog in het water. Hij zei: "Spook, je bent verbannen in het water, voor nu en voor later. Spook, als je met deze vingerhoed de poel hebt leeggeschept ben je vrij. Dat is het werk en de wens van de duivelbanner uit Wichmond."
Toen gingen ze weer terug naar de Koningshof. De duivelbanner kreeg zijn geld en sindsdien is het gebeurd met het spoken op de Koningshof. Het Juffersgat is er altijd nog en als hij is leeggeschept, komt het spook ook terug. Maar zover is het nog lang niet. Alleen bij het Juffersgat is soms nog een spookgestalte te zien, die uit het water komt en op maanlichte avonden in de wei ronddanst.
* * * EINDE * * *
Bron : - "Volksverhalen uit Gelderland" samengesteld door G.J.H. Krosenbrink. Uitgeverij Het Spectrum, Utrecht/Antwerpen, 1979. ISBN: 90-274-7082-0 - www.beleven.org