Verhalen, sprookjes, fabels, mythen, sagen en legenden
welkom!
Problemen Er zijn nogal wat problemen met het lezen van de teksten, daarom volgende tip :
Met de muis links klikken en over de tekst schuiven.
De tekst verschijnt duidelijk leesbaar.
17-07-2011
Billy de coyote
Billy de coyote - Een Texaans cowboyverhaal over een jongen die opgroeit bij coyotes -
"Hier in Texas kun je haast niet meer ademhalen," zei de vader van Billy. "Er komen te veel mensen hier naar toe. Zie je wel, daar is al weer een nieuweling bezig zijn huisje te bouwen." De moeder van Billy keek om. Ja werkelijk, daar ginds aan de overkant van de rivier verhief zich een dak uit het hoge gras.
Er woonden destijds nog niet zoveel mensen in Texas en de immigranten, die naar het westen waren getrokken en zich aan de eenzaamheid hadden aangepast, hadden het niet graag dat een nieuweling het hoge prairiegras vertrapte, dat zo ver de blik reikte golfde in de wind.
"We kunnen hier maar beter wegtrekken," zei de vader van Billy zonder zich lang te bedenken. En ze laadden hun hebben en houden in een huifkar, spanden vier ossen voor de wagen en aanvaardden de tocht door de prairie, naar het westen.
Nadat ze de Coyote Rivier, de rivier van de prairiewolf, waren overgestoken, begon de huifkar te schommelen en kleine Billy viel eruit.
Niemand die het merkte. Pas een maand later kwam moeder tot de ontdekking, dat een van haar veertien kinderen weg was. Maar toen waren ze al een heel eind verder en vader was niet bereid terug te gaan.
"Billy is vast wel door iemand gevonden," zei hij.
Billy was tussen de struiken gerold, waar hij gevonden werd door een voorbijkomende coyote. De prairiewolf besnuffelde hem en omdat Billy net zo erbarmelijk huilde als een coyote-welp, nam het dier het kindje in zijn bek, bracht het tussen zijn tanden naar zijn hol en legde het naast zijn welpen.
Billy had het naar zijn zin in het hol van de coyotes. Hij speelde met de welpen, vocht met ze om een afgeknaagd konijnebotje en at wat de coyote-ouders op de prairie buitmaakten. Hij kwam niets te kort. Hij kroop en liep als de welpen op vier benen en smakte bij het eten en blafte en jankte net als zij.
Op een dag dwaalde een koe af tot dicht bij de Coyote Rivier en er verscheen een cowboy, die het dier zocht.
Bij de rivier was Billy in gevecht met twee grijze beren. Een ervan doodde hij met een enkele vuistslag, de ander vluchtte. Billy begon zich hongerig te goed te doen aan het berenvlees. Zodra de coyotewelpen de cowboy in het oog kregen, vluchtten ze hals over kop het hol in. Billy evenwel bleef op de oever zitten, schrokte berenvlees naar binnen en trok zich nergens wat van aan.
De cowboy vroeg verbluft: "Waarom woon jij bij de coyotes? Waarom loop je naakt op handen en voeten rond? En waarom eet je rauw berenvlees?"
"Ik ben een coyote," zei Billy geprikkeld. "Denk je dat coyotes het berenvlees braden?"
"Jij bent geen coyote," zei de cowboy lachend, "je bent een mens, net als ik."
"Ik heb anders wel vlooien," verzette Billy zich, "en bijten doen ze ook; ik moet steeds maar krabben. En als 's nachts de maan schijnt, dan jank ik ertegen net als alle coyotes."
"Vlooien?" zei de cowboy lachend. "Wie in Texas woont, heeft altijd vlooien. Zo is het nu eenmaal. En dat je tegen de maan jankt, dat zegt nog niets. Vertel eens, waar is je staart?"
Billy keek achter zich en voor het eerst zag hij dat alle coyotes een prachtige ruige staart hadden - behalve hij.
"Ja, dan zal ik dus wel een mens wezen," zei hij spijtig en daarna richtte hij zich op. Hij wankelde even - hij had immers steeds op handen en voeten gelopen, maar zodra hij wat beter durfde en het lopen een beetje geoefend had, ging het hem beter af en het duurde niet lang of hij liep als elke andere jongen.
De cowboy zette Billy voor zich op het paard en nam hem mee naar zijn kamp.
De kok gaf Billy een bord bonen met spek. De jongen at er smakelijk van en nadat hij nog een kom koffie met suiker had gedronken, vond hij het mens zijn nog zo kwaad niet.
En omdat de cowboy hem bij de coyotes had gevonden, noemde iedereen hem Billy de Coyote.
* * * wordt vervolgd * * *
Bron : - "Sprookjes van de prairie. Verhalen uit Noord-Amerika" door Vladimir Stuchl. Uitgeverij Ankh-Hermes, Deventer, 1982. ISBN: 90-202-0051-8 - www.beleven.org
Garuda - Een Indiase mythe over de vogelgod Garuda en Vishnu -
Toen - lang geleden - de vogel Garuda uit zijn ei kroop, had hij meteen honger. Hij zei tot zijn moeder: "Geef me te eten." Zijn grote moeder zag haar zoon staan. Hij was sterk en groot als een berg. Ze zei: "Mijn zoon, een honger als die van jou kan ik onmogelijk stillen. Ga naar je vader, Kasyapa, die woont aan de oever van de rivier Lauhitya; hij eet weinig en denkt veel na. Vertel hem wat je wilt en doe wat hij je zegt; dan zal je honger gestild worden."
Garuda vertrouwde op haar woorden en vloog snel als de wind naar de oever van de Lauhitya. Daar zag hij zijn vader, de grootste der zieners, gloeiend als het vuur. Garuda maakte een diepe buiging en sprak: "Ik ben uw zoon, o grote ziel, ik heb honger. Geef me iets te eten." Kasyapa verzonk in diepe gedachten, herkende in de vogel zijn zoon en zei: "Aan de kust van de oceaan leven honderdduizend slechte inboorlingen. Eet hen op en wees gelukkig. Zij zijn een plaag zoals kraaien op een bedevaartplaats. Maar pas op: een brahmaan houdt zich tussen hen verborgen. Zorg ervoor dat zijn leven gespaard blijft."
Zo gezegd, zo gedaan, de vogel vrat de inboorlingen op. Maar zonder dat hij er erg in had werkte hij ook de brahmaan naar binnen. Deze bleef in zijn keel steken en Garuda zag geen kans om hem in te slikken noch om hem uit te spuwen. Hij ging naar zijn vader en zei: "Vader, het een of ander schepsel is in mijn krop blijven steken en ik kan er niets tegen doen." Kasyapa antwoordde: "Heb ik je niet gewaarschuwd? Het is de brahmaan. Had je dat dan nog niet begrepen?" Daarop sprak hij tot de brahmaan: "Kom eruit." Maar de brahmaan bleef zitten waar hij zat en zei tegen de grote Kasyapa: "Deze inboorlingen zijn altijd mijn vrienden geweest. Het zijn goede lieden. Ik zal met hen meegaan, hetzij naar de hemel, hetzij naar de hel. Als deze vogel mij en mijn vrienden niet vrijlaat, dan zal ik in zijn binnenste sterven. Dit is mijn plechtige belofte."
Uit vrees dat Garuda brahmanenmoord zou plegen zei Kasyapa tegen zijn zoon: "Spuug die brahmaan en zijn barbaren uit." Garuda deed wat zijn vader hem bevolen had. Hij spuwde de brahmaan uit en daarna de paria's, die uit zijn bek rolden en in alle richtingen over bergen en door bossen verdwenen. De vogel zei weer tegen zijn vader: "Ik heb een vreselijke honger." Kasyapa antwoordde mild: "Ergens in de oceaan leven twee kanjers van wezens, een reusachtige olifant en een schildpad die net zo groot is. Zij zullen jouw honger kunnen stillen."
Garuda vloog pijlsnel weg en weldra had hij de olifant en de schildpad gevonden. Hij greep ze in zijn klauwen en vloog ermee als een bliksemschicht door de lucht. Samen met zijn prooi was zijn gewicht nu echter zo groot dat zelfs de hoogste berg hem niet kon dragen. Met de snelheid van een stormwind vloog hij verder en verder. Na tweehonderdduizend mijl streek hij neer op de tak van een reusachtige appelboom. Door het gewicht brak de tak af. Bang dat het vallende gevaarte op aarde koeien en brahmanen zou doden, ving de sterke vogel de vallende tak op.
De god Vishnu, die de vorm van een gewoon mens had aangenomen, was op dat moment in de buurt. Hij zag de grote vogel met al zijn lasten door de lucht cirkelen en zei: "Vogel, wie ben je en waarom vlieg jij hier rond met die enorme tak en die reusachtige olifant en die grote schildpad?"
"Ik ben Garuda, de zoon van Kasyapa. Het is de beschikking van het lot geweest dat ik als een vogel geboren ben. Ik vlieg hier rond met deze twee wezens op zoek naar een plek waar ik ze kan opeten. Aarde, bergen noch bomen kunnen me dragen. Van grote hoogte zag ik in de verte een appelboom staan. Ik landde op een van zijn takken en wilde net aan mijn maal beginnen toen de tak afbrak. Nu vlieg ik ermee rond uit vrees dat wanneer de tak valt, hij miljarden koeien en brahmanen zal doden. Ik ben ten einde raad.
Wat moet ik doen? Waarheen kan ik gaan? Wie of wat zal mijn gewicht kunnen dragen?"
Hierop antwoordde de god: "Strijk neer op mijn arm en eet die schildpad en olifant van je op." Garuda zei: "De hoogste berg kan me niet houden, dus hoe zou jij dit wel kunnen doen. Wie, behalve Vishnu, zou mijn gewicht kunnen dragen?" - "Een wijs mens volbrengt zijn taak, doe jij wat je te doen staat. Als je klaar bent zul je weten wie ik ben."
De vogel keek de man aan, dacht even na en terwijl hij zei: "Zo zal het zijn," streek hij op zijn krachtige arm neer. Deze bewoog niet onder het gewicht van de vogel. Garuda liet de tak in de bergen vallen. Toen die de grond raakte beefde de gehele aarde met haar bossen en al haar bewoners.
Garuda at snel de olifant en de schildpad op, maar toen hij klaar was had hij nog steeds honger. Vishnu begreep dat de vogel nog niet genoeg had gegeten en hij zei: "Eet het vlees van mijn arm, dan zul je tevreden zijn." Garuda begon hongerig van het overvloedige vlees van de arm te eten. Hoe hij ook at, er verscheen geen wond. De wijze vogel vroeg aan Vishnu: "Wie ben jij en welke wederdienst kan ik jou bewijzen?"
De god sprak: "Weet dat ik Vishnu ben, gekomen om jou een gunst te verlenen." En om zijn woorden kracht bij te zetten liet hij de vogel zijn ware vorm zien; gekleed in het geel, donker als een regenwolk, stond hij daar schitterend, met vier armen waarmee hij een schelp, een knots, een discus en een lotus vasthield. Toen Garuda dit zag boog hij: "Waarmee kan ik u van dienst zijn, opperste wezen?"
Vishnu, de god der goden zei: "Wees mijn rijdier, dappere vriend, voor nu en voor altijd." Daarop antwoordde de vogel: "Ik voel me begenadigd, o heer van de goden. Mijn bestaan heeft goede vruchten opgeleverd nu mijn ogen u aanschouwd hebben."
* * * EINDE * * *
Bron : - "Volksverhalen uit kleurrijk Nederland. Dieren. Dierenverhalen uit de Chinese, Joodse, Nederlandse, Indiase, Turkse, Surinaamse, Marokkaanse en Indonesische verteltraditie" Lemniscaat, Rotterdam, 1990. - www.beleven.org
De dood van de sprookjesverteller - Godfried Bomans -
Er was eens een sprookjesverteller en die ging dood. Hij had zijn hele leven lang over kabouters verteld en nu wilde hij, voor zijn dood, nog een kabouter zien, een werkelijke kabouter. Hij zocht in de provisiekast, in de ontbijttrommel, onder het buffet, maar er was nergens een kabouter te vinden. Nu begon de sprookjesverteller te wenen: 'Ach, lieve God,' sprak hij, 'ze zijn op. Er is er geen eentje meer! Ik heb mijn hele leven vast geloofd dat er kabouters waren, maar nu zie je wat je er van denken moet. Hij heeft toch gelijk gehad, de kruidenier van hiernaast die mij altijd zo uitlachte. Nu heb ik niets meer van het leven te verwachten.'
En de sprookjesverteller kroop in bed, blies de kaars uit en wachtte op de dood.
Doch de dood kwam niet; hij was de verkeerde weg ingeslagen en liep nu te mopperen om het huis heen. 'Woont hier de sprookjesverteller?' riep hij door het raam. 'Ja, Dood!' antwoordde de sprookjesverteller van uit de bedstee, 'kom er maar in! Maak het kort! Alle aar digheid is er toch voor mij af. Pas op voor de drempel, daar zit een plank los.'
'Je bent een rare.' hernam de Dood, zich over het bed buigend, 'verlang je naar mij? De mensen zijn altijd bang als ik binnenkom. Vind je het prettig, dat ik er ben?'
'Jawel,' antwoordde de sprookjesverteller glimlachend, 'ik vind het heel prettig, Dood, de kabouter wil niet komen en daarom ben ik blij dat jij komt. Of het een, of het ander.'
'Wat zit je nu toch te praten van een kabouter?' sprak de Dood verbaasd, 'je bent toch een echte sprookjes verteller, waarlijk. Onderzoek liever je geweten, denk eens aan je zonden en aan de eeuwigheid. Dat zijn nut tige gedachten. Ik zal zo lang wat in de tuin rondlopen. Je roept wel als je klaar bent.'
De sprookjesverteller lag nu op zijn rug naar de zoldering te kijken en deed wezenlijk zijn best aan zijn zonden en aan de eeuwige straf te denken. Maar het vlotte niet erg; telkens kwam de gedachte aan de kabouter er tussen.
'Lieve Heer,' bad hij tenslotte, 'ik ben maar een arme sprookjesverteller met weinig verstand. Wees niet boos om die ene wens, de enige die ik heb: laat mij toch een kabouter zien!' Maar de kabouter kwam niet.
De sprookjesverteller wachtte en wachtte; toen draaide hij zijn hoofd om en keek door het tuinraam; de Dood stond daar, naast het rozeboompje, en knikte hem toe.
'Kom maar,' riep de sprookjesverteller, 'kom maar, Dood!'
En de Dood kwam. En hij nam hem in zijn armen en legde hem voor Gods voeten.
'Wie is dat?' vroeg God. 'Dit is een sprookjesverteller,' antwoordde de Dood, 'hij is zojuist gestorven.' 'Wat was zijn laatste gedachte?' vroeg God. 'Hij wilde een kabouter zien,' antwoordde de Dood verlegen. God glimlachte. 'Dat is een zeer goede gedachte,' zeide hij, 'laat hem derhalve binnen.'
* * * EINDE * * *
Bron : - Sprookjes van Godfried Bomans. Elsevier. - www.beleven.org
Het boertje in de hemel - Een sprookje van Grimm -
Eens op een keer was er een arm, heel vroom boertje gestorven, en hij kwam toen voor de poort van de hemel. En tegelijkertijd is er een heel erg rijke heer geweest en die wou óók de hemel in. Daar kwam Sint Pieter met de sleutel, en hij doet open en laat de heer binnen, maar het boertje had hij, naar 't scheen, niet gezien, en meteen ging de poort weer dicht.
Nu kon 't boertje van buiten horen, hoe de meneer met alle mogelijke vreugde in de hemel werd opgenomen en hoe ze daarbinnen muziek maakten en zongen. Tenslotte werd het weer stil, en daar kwam Sint Pieter weer, en hij maakte de poort van de hemel open, en liet 't boertje nu ook binnen. Nu meende het boertje dat er nu ook muziek en zang zou zijn, nu hij daar kwam, maar alles was en bleef stil; ze namen hem wel met alle mogelijke liefde op, en de engelen kwamen hem tegemoet, maar zingen deed er niemand.
Nu vroeg het boertje aan Sint Pieter, waarom ze bij hem niet zongen, zoals bij die rijke heer; het ging dan toch, vond hij, in de hemel ook niet eerlijk toe, net als op aarde. Toen zei de heilige Petrus: "Nee vrind, je bent ons net zo lief als al de anderen, en je zult van alle hemelse vreugden genieten net als die rijke meneer, maar kijk es, arme boertjes zoals jij die komen er hier in de hemel elke dag; maar zo'n rijke meneer, die komt er hierboven maar eens in de honderd jaar!'
* * * einde * * *
Bron : - "De sprookjes van Grimm; volledige uitgave" vertaald door M.M. de Vries-Vogel. Unieboek BV - Van Holkema & Warendorf, Weesp, 1984. - www.beleven.org
De verdwaalde boodschappenjongen (vervolg) - Het winnende verhaal van de Arnhemse volksverhalenwedstrijd -
Berend liep achter Stevin en Anne aan en kwam in een grote zaal met wijnrode gordijnen en lange houten tafels met druipkaarsen in koperen kandelaars. Aan het eind van de zaal stond in het midden een groot podium met aan de wand een houten schild in rode, zwarte, gele en witte kleuren. Het was een zwart schild, met een gele rand.
"De tafels zijn hier nog leeg, maar vanavond komen hier mensen van de orde, mensen zoals jij en ik," zei Stevin. "En die broeders ga jij bedienen, kunnen we meteen zien wat voor vlees we in de kuip hebben!" Terwijl hij dit zei, kneep hij hard in Berends arm. "Jij kunt trouwens wel wat meer vlees aan je botten gebruiken."
Samen met Anne, wat zijn kamergenoot werd, gingen ze naar een hok, dat niet groter was dan drie bij vier meter. Daarin stonden twee houten bedden en een vierkante tafel met twee stoelen. Op het dunne matras lagen een paar dekens. Berend maakte zijn bed op en het stof dwarrelde rond. Zouden ze nog wat te eten krijgen? Anne zag er niet mager uit, dus het zal wel goed komen. Iemand klopte op de deur. Anne deed open. Niet veel later bracht hij twee dampende borden soep en brood, zette die op de grond. Daarna kreeg hij nog een bord met een kippenpoot. Hadden de broeders zich vergist?
"Dat stuk is van mij," zei Anne er maar meteen bij en liet het zich hoorbaar goed smaken.
Nadat Berend zich te goed had gedaan aan de soep, vroeg Berend voorzichtig waarom Anne wel een stuk vlees kreeg en hij niet. "Omdat hij er langer werkte," was het antwoord. Het klonk logisch. De knagende honger in zijn opstandige maag negeerde Berend dit keer.
Maar die honger was de volgende ochtend toch wel erg opdringerig. "Als ik niet kan eten, kan ik ook niet werken," zei Berend. "Als gij niet kunt werken, kunt gij ook niet eten," verbeterde Stevin hem. "Weldra ga jij met Anne naar de markt, om gans, appels, vis en eieren te kopen. Daarna zullen we wel zien. Allez." Ze zouden hem weldra belonen hadden ze toch gezegd; ik moet vertrouwen houden, dacht Berend.
"Prachtige appels, eieren voor een cent!" Het rumoer op het marktplein was niet van de lucht. Mensen liepen voorbij; vrouwen met schort, hoofddoek, mandjes en spelende kinderen. Dit gaf een vertrouwd gevoel, net zoals de opengesperde bek van een dode vis. Daardoor vergat hij Anne. "Rennen!" riep Anne en trok Berend aan zijn jas. Van schrik liet hij de boodschappen vallen en ging achter zijn kamergenoot aan.
Anne hield iets onder zijn trui. Hij moest dit vaker gedaan hebben, dat kon niet anders. Hijgend kwamen ze aan in Het Duivelshuys. Anne toverde een dode gans te voorschijn. "Je hebt het niet verdiend, maar je hebt wel heel goed de gans helpen dragen," glimlachte Stevin. Dat had hij niet gedaan, maar Berend besloot zijn mond te houden. Niet snel daarna kreeg hij een stuk van het brood en een appel. "Water brengen we je zo." Berend wachtte niet op het water. "En Anne dan?"
"Jij mag ons helpen," was het antwoord van Stevin. "Als je goed je best doet, ben je de volgende keer welkom aan onze dis." Wel vreemd vond Berend het, omdat ze broeders waren? Alsof Stevin gedachten kon lezen, zei hij: "Knaapje, ik ben ook ooit zo begonnen en toen had ik het nog veel slechter dan jij. Dankbaarheid en gehoorzaamheid bezorgen eer. Kom met ons mee naar de grote zaal, dan zul je daar verdere instructies krijgen."
De grote zaal zat vol met mannen en jongens. Weldra kreeg Berend een gebraden gans op een glanzende schaal. De geur van vlees vloog zijn neusgaten in. "Die tafel daar links, neerzetten. Hop," opperde Stevin. Berend schommelde met het dienblad. Toen Berend terug liep kreeg hij weer een plateau in zijn handen, dit keer met pullen bier en zo ging dat de hele avond door. Het leek wel of Berend zeebenen had.
De dis was misselijkmakend. Mannen en jongens die zich tegoed deden aan allerlei lekkernijen en hij die het moest doen met een stuk brood en een appel en hij had toch maar die gans getransporteerd. Maar hij moest volhouden en dankbaar zijn.
De dag erna kregen ze weer de opdracht de markt op te gaan. Als Anne hen nu maar niet weer zo'n streek leverde. "Anne, hier is het geld," zei Berend. "Ga jij inkopen doen?" Hij durfde Anne niet aan te spreken op zijn gedrag; als hij Anne het geld gaf, zou hij er wel mee betalen, hoopte hij. Ze hadden de boodschappenlijst in tweeën gedeeld. Berend was aan de beurt. Terwijl hij zijn bestelling opnam, hoorde hij naast zich: "Houd de dief!" In Anne kwam beweging. Dat ging mooi niet door, dacht Berend en trapte Anne op zijn voet. "Wat doe je nou?" schreeuwde Anne. In een impuls riep Berend: "Hou op met stelen. Je brengt mij in moeilijkheden." - "Ik heb niks gedaan," riep Anne. "Die naast mij stond, is er vandoor, kijk hem rennen!" Nog net zag hij de dief met een mand.
Nu de dief weg was, ontstond er ruimte tussen Anne en het slachtoffer van de diefstal. Hij zag hoe Anne het slachtoffer; een kromme vrouw met hoofddoek aansprak. Berend herkende de hoofddoek. Zou het zijn oma zijn? Nee, dat kon niet. Toen kreeg het beeld een geluid. De vrouwenstem kwam ook overeen met die van zijn oma. "Oma Aantje?" Berend duwde Anne opzij. "Berend?"
Zijn geweten knaagde net als de honger. Nu moest oma zelf boodschappen doen. Wat erg. "Oma, ik ben het, Berend. Ik ga met je mee naar huis, ik had een baantje. Ik leg het later nog wel uit."
"Het is goed jongen, ze kneep hem in zijn wang."
Anne moest hij verontschuldigen. Anne knikte en toen zag hij ook zijn tranen. "Ik heb helemaal geen familie meer," snikte Anne. Nu kreeg Berend met hem te doen. "Glip onder het boodschappen naar De Vier Snaren, dan kunnen we elkaar daar later ontmoeten." Dat vond Berend een goed idee. Oma en Berend gingen naar huis.
* * * finito * * *
Toelichting :
-In mei 2011 is er vanuit Kunstbedrijf Arnhem een schrijfwedstrijd georganiseerd, waarin op zoek werd gegaan naar het volksverhaal van Arnhem. Dit verhaal van Hanneke van den Heuvel heeft gewonnen.
Bron :
- Inzending voor het volksverhaal van Arnhem. Geschreven door Hanneke van den Heuvel. - www.beleven.org