Berend liep achter Stevin en Anne aan en kwam in een grote zaal met wijnrode gordijnen en lange houten tafels met druipkaarsen in koperen kandelaars. Aan het eind van de zaal stond in het midden een groot podium met aan de wand een houten schild in rode, zwarte, gele en witte kleuren. Het was een zwart schild, met een gele rand.
"De tafels zijn hier nog leeg, maar vanavond komen hier mensen van de orde, mensen zoals jij en ik," zei Stevin. "En die broeders ga jij bedienen, kunnen we meteen zien wat voor vlees we in de kuip hebben!" Terwijl hij dit zei, kneep hij hard in Berends arm. "Jij kunt trouwens wel wat meer vlees aan je botten gebruiken."
Samen met Anne, wat zijn kamergenoot werd, gingen ze naar een hok, dat niet groter was dan drie bij vier meter. Daarin stonden twee houten bedden en een vierkante tafel met twee stoelen. Op het dunne matras lagen een paar dekens. Berend maakte zijn bed op en het stof dwarrelde rond. Zouden ze nog wat te eten krijgen? Anne zag er niet mager uit, dus het zal wel goed komen. Iemand klopte op de deur. Anne deed open. Niet veel later bracht hij twee dampende borden soep en brood, zette die op de grond. Daarna kreeg hij nog een bord met een kippenpoot. Hadden de broeders zich vergist?
"Dat stuk is van mij," zei Anne er maar meteen bij en liet het zich hoorbaar goed smaken.
Nadat Berend zich te goed had gedaan aan de soep, vroeg Berend voorzichtig waarom Anne wel een stuk vlees kreeg en hij niet. "Omdat hij er langer werkte," was het antwoord. Het klonk logisch. De knagende honger in zijn opstandige maag negeerde Berend dit keer.
Maar die honger was de volgende ochtend toch wel erg opdringerig. "Als ik niet kan eten, kan ik ook niet werken," zei Berend. "Als gij niet kunt werken, kunt gij ook niet eten," verbeterde Stevin hem. "Weldra ga jij met Anne naar de markt, om gans, appels, vis en eieren te kopen. Daarna zullen we wel zien. Allez." Ze zouden hem weldra belonen hadden ze toch gezegd; ik moet vertrouwen houden, dacht Berend.
"Prachtige appels, eieren voor een cent!" Het rumoer op het marktplein was niet van de lucht. Mensen liepen voorbij; vrouwen met schort, hoofddoek, mandjes en spelende kinderen. Dit gaf een vertrouwd gevoel, net zoals de opengesperde bek van een dode vis. Daardoor vergat hij Anne. "Rennen!" riep Anne en trok Berend aan zijn jas. Van schrik liet hij de boodschappen vallen en ging achter zijn kamergenoot aan.
Anne hield iets onder zijn trui. Hij moest dit vaker gedaan hebben, dat kon niet anders. Hijgend kwamen ze aan in Het Duivelshuys. Anne toverde een dode gans te voorschijn. "Je hebt het niet verdiend, maar je hebt wel heel goed de gans helpen dragen," glimlachte Stevin. Dat had hij niet gedaan, maar Berend besloot zijn mond te houden. Niet snel daarna kreeg hij een stuk van het brood en een appel. "Water brengen we je zo." Berend wachtte niet op het water. "En Anne dan?"
"Jij mag ons helpen," was het antwoord van Stevin. "Als je goed je best doet, ben je de volgende keer welkom aan onze dis." Wel vreemd vond Berend het, omdat ze broeders waren? Alsof Stevin gedachten kon lezen, zei hij: "Knaapje, ik ben ook ooit zo begonnen en toen had ik het nog veel slechter dan jij. Dankbaarheid en gehoorzaamheid bezorgen eer. Kom met ons mee naar de grote zaal, dan zul je daar verdere instructies krijgen."
De grote zaal zat vol met mannen en jongens. Weldra kreeg Berend een gebraden gans op een glanzende schaal. De geur van vlees vloog zijn neusgaten in. "Die tafel daar links, neerzetten. Hop," opperde Stevin. Berend schommelde met het dienblad. Toen Berend terug liep kreeg hij weer een plateau in zijn handen, dit keer met pullen bier en zo ging dat de hele avond door. Het leek wel of Berend zeebenen had.
De dis was misselijkmakend. Mannen en jongens die zich tegoed deden aan allerlei lekkernijen en hij die het moest doen met een stuk brood en een appel en hij had toch maar die gans getransporteerd. Maar hij moest volhouden en dankbaar zijn.
De dag erna kregen ze weer de opdracht de markt op te gaan. Als Anne hen nu maar niet weer zo'n streek leverde. "Anne, hier is het geld," zei Berend. "Ga jij inkopen doen?" Hij durfde Anne niet aan te spreken op zijn gedrag; als hij Anne het geld gaf, zou hij er wel mee betalen, hoopte hij. Ze hadden de boodschappenlijst in tweeën gedeeld. Berend was aan de beurt. Terwijl hij zijn bestelling opnam, hoorde hij naast zich: "Houd de dief!" In Anne kwam beweging. Dat ging mooi niet door, dacht Berend en trapte Anne op zijn voet. "Wat doe je nou?" schreeuwde Anne. In een impuls riep Berend: "Hou op met stelen. Je brengt mij in moeilijkheden." - "Ik heb niks gedaan," riep Anne. "Die naast mij stond, is er vandoor, kijk hem rennen!" Nog net zag hij de dief met een mand.
Nu de dief weg was, ontstond er ruimte tussen Anne en het slachtoffer van de diefstal. Hij zag hoe Anne het slachtoffer; een kromme vrouw met hoofddoek aansprak. Berend herkende de hoofddoek. Zou het zijn oma zijn? Nee, dat kon niet. Toen kreeg het beeld een geluid. De vrouwenstem kwam ook overeen met die van zijn oma. "Oma Aantje?" Berend duwde Anne opzij. "Berend?"
Zijn geweten knaagde net als de honger. Nu moest oma zelf boodschappen doen. Wat erg. "Oma, ik ben het, Berend. Ik ga met je mee naar huis, ik had een baantje. Ik leg het later nog wel uit."
"Het is goed jongen, ze kneep hem in zijn wang."
Anne moest hij verontschuldigen. Anne knikte en toen zag hij ook zijn tranen. "Ik heb helemaal geen familie meer," snikte Anne. Nu kreeg Berend met hem te doen. "Glip onder het boodschappen naar De Vier Snaren, dan kunnen we elkaar daar later ontmoeten." Dat vond Berend een goed idee. Oma en Berend gingen naar huis.