Verhalen, sprookjes, fabels, mythen, sagen en legenden
welkom!
Problemen Er zijn nogal wat problemen met het lezen van de teksten, daarom volgende tip :
Met de muis links klikken en over de tekst schuiven.
De tekst verschijnt duidelijk leesbaar.
07-12-2010
De banpalen en de dobbelaar
De banpalen en de dobbelaar - Een sage uit Amstelveen over Amsterdam en Reinoud van Brederode -
Vroeger bestond er nog geen Amsterdam of Amstelveen. Er was een ambachtsheerlijkheid dat Nieuwer-Amstel werd genoemd. Het centrum lag te Ouderkerk waar het slot stond waarin de heren van Amstel woonden. De heerlijkheid was behoorlijk groot: in het zuiden grensde het aan de huidige provincie Utrecht, in het westen strekte het zich uit tot Kennemerland en in het noorden tot aan het IJ. De oostgrens werd gevormd door de rivier de Amstel.
Het huidige Amsterdam is dan ook ontstaan op grondgebied van Nieuwer-Amstel en dat betekent dat de hoofdstad elke centimeter grond ten zuiden van het IJ eigenlijk aan Amstelveen heeft weten te ontfutselen. Dat is zeker niet zonder strubbelingen verlopen.
Het begon eind 13e eeuw. Het ambacht Nieuwer-Amstel was verdeeld in zogenaamde kwartieren: dat waren buurtschappen en nederzettingen die tezamen het ambacht vormden. Eén van die kwartieren was een nederzetting aan de oostzijde van de Amstel. In dat dijkdorp ontstond de behoefte om zich los te maken uit de administratieve en rechterlijke eenheid, waartoe het behoorde. Die behoefte ontstond ook bij de nederzetting aan de overkant van de rivier en beiden verenigden zich. In 1275 ontstond zo Amsterdam als zelfstandig ambacht en in 1300 werd aan dit ambacht stadsrechten verleend.
Amsterdam werd steeds groter en probeerde steeds meer grondgebied en macht te bezitten. De stad annexeerde in de 14e en 15e eeuw regelmatig grondgebied van Nieuwer-Amstel. De ambachtsheren verzetten zich, maar zonder al te veel succes. De enige die echt de aanval kiest tegen Amsterdam en processen begint is Reinoud van Brederode (1492-1556). De onmiddellijke aanleiding tot de processen die hij ging voeren, was gelegen in het feit dat Amsterdam banpalen (voorzien van het stedelijk wapen) liet plaatsen binnen het gebied van de ambachtsheer. Hoewel deze volgens Amsterdam slechts moesten dienen om de grens van het ban- en vangrecht aan te geven, was het voor de heer van Brederode onverdraaglijk het wapen van Amsterdam binnen zijn jurisdictie te moeten dulden. Amsterdam had namelijk in 1489 van hertog Maximiliaan het privilege verkregen om ruim 5 km buiten de eigen grenzen misdadigers en bannelingen op te pakken zonder inmenging van Nieuwer-Amstel.
Reinoud verklaart grote delen van Amsterdam als zijn rechtsgebied en eist teruggave van wat zijn voorouders ontnomen was. Het wordt een proces dat jarenlang sleept; over allerlei kleinigheden ontstonden steeds maar weer nieuwe processen. Nu eens eist Reinoud schot (belasting) van mensen die in de stad wonen, dan weer verbiedt hij zijn boeren om boter, kaas, ganzen en hoenders naar de markt van Amsterdam te brengen.
Het voeren van al die processen kost Amsterdam handen vol geld en de regenten zoeken een oplossing. Ze proberen de ambachtsheerlijkheid in bezit te krijgen zodat ze voor altijd van de aanspraken verlost zullen zijn. Herhaaldelijk probeert het stadsbestuur dan ook om de heerlijkheid aan te kopen, maar slaagt daar niet in door onwil van de heer van Brederode.
Reinoud van Brederode was echter 'seer genegen tot dronkenschap ende spelen'. En van deze eigenschap hebben de regenten gebruik gemaakt door hem bij het dobbelspel grote bedragen te laten verliezen. Opgewonden geraakt door zijn tegenslag, zocht hij naar nieuwe inzetmogelijkheden. En toen heeft iemand die daarvoor opdracht had gekregen van de burgemeester een grote hoeveelheid geld voor hem neergelegd en gezegd dat hij zijn jurisdictie moest inzetten. Beneveld door de wijn en geprikkeld door voorgaande verliezen deed Reinoud dat dan ook. Hij hoopte op revanche, maar hij verloor het dobbelspel. En toen werd er dadelijk een secretaris en een getuige geroepen en werd er een akte opgesteld. En die akte werd door de heer van Brederode ondertekend en terstond verzegeld.
Toen Reinoud de volgende dag wakker werd en ontnuchterd was, had hij spijt van wat er gebeurd was. Hij probeerde de akte terug te krijgen. Hij smeekte het hof de heerlijkheid aan hem terug te geven, omdat 'men dat wat een edelman geërfd heeft niet zomaar kan ontvreemden'. Hij was zelfs bereid er een flinke som geld voor te betalen... Maar tevergeefs!
De regenten van Amsterdam hadden de akte al aan de Graaf van Holland gestuurd en die had hem inmiddels getekend en goedgekeurd. En zo heeft Amsterdam met spelen verkregen wat zij nooit met kopen kon verwerven.
Dit is gebeurd op 15 juni 1529. Reinoud kreeg voor de heerlijkheid Amstelveen 3000 Carolusguldens en een eeuwigdurende jaarlijks rente van 560 pond. De zoon van Reinoud, de beroemde Hendrik van Brederode, doet de stad in 1560 nog een proces aan, omdat zijn vader door Amsterdam zou zijn bedrogen. Dit echter zonder succes. Het lukt Amsterdam zelfs de jaarlijks renteverplichtingen af te kopen voor 12.000 gulden.
De oude Amsterdamse banpalen staan nog altijd in Amstelveen.
* * * EINDE * * *
Bron : - Geschreven door de redactie van de Volksverhalen Almanak aan de hand van "Amstelveen, acht eeuwen geschiedenis" door Mr. J.W. Groesbeek, 1966. - www.beleven.org
Op de Bolleberg in Loon woonde een zekere Xavier, een Waal die gevaarlijke zwarte honden bezat en die de leiding had over een roversbende. Xavier werd ook wel de paardenviller genoemd.
Op een dag was Xavier in zijn veld aan het werk, toen er een juffrouw voorbijkwam, die vroeg: "Hoe laat is het ?" Daarop haalde Xavier zijn mes boven en zei: "Als je om twaalf uur sterft, dan kom je in de andere wereld terecht."
Wie iets verklapte over de nachtelijke braspartijen van de bende, stierf spoedig. Op een dag zag een schaapherder hoe één van de rovers een koopman vermoordde. Toen de schaapherder het nieuws verspreidde, verraadde de rover zich door te zeggen: "Hoe zou die schaapherder met zijn ene oog dat hebben kunnen zien?"
De politie probeerde al jaren om Xavier te pakken te krijgen, maar dat lukte maar niet. De politiemannen verkleedden zich als jagers, trokken het bos in en vroegen daar aan Xavier of hij geen haas had gezien. Toen Xavier "neen" antwoordde, zeiden ze: "Dan ben jij onze haas!",
en ze bonden hem vast en brachten hem naar het gerechtsgebouw van Maastricht.
Een ijverige man die geen kinderen had, moest hard werken om rond te komen. Zijn luie broer die zeven kinderen had, werkte helemaal niet.
Toen de man op een dag zijn beklag deed bij zijn broer, sprak die: "Waarom doe je niet hetzelfde als ik? Ik rijd 's nachts op een bok naar verre landen om daar te gaan stelen. Als je wil meegaan, dan moet je donderdagavond komen. Voor één ding moet ik je wel waarschuwen: spreek onderweg niet over O.L. Vrouw of O.L. Heer, want dan loopt het verkeerd af!"
De volgende donderdag ging de man naar zijn broer, die om half twaalf de bokken uit de stal ging halen. De twee mannen gingen elk op een bok zitten, terwijl de luie broer sprak: "Over bos en struik! Door de wolken uit!" Daarop vlogen de bokken hoog in de lucht. Na een tijdje sprak de ijverige broer: "Ik hoop dat het niet ver meer is. Jezus, Maria, wat doet mijn achterwerk toch pijn op die scherpe rug!"
Zijn woorden waren nog niet koud, of de bok gooide de arme man op de grond. Toen de man bekomen was van de schok, zocht hij de weg naar huis.
Op de plaats waar hij was aanbeland, zeiden de mensen: "België ligt ver van hier. Je kan het best altijd rechtdoor gaan in die richting; dan kom je er wel."
De man reisde zeven jaar, zeven weken en vier dagen vooraleer hij weer bij zijn huis kwam. Toen hij aanklopte, vroeg zijn vrouw: "Wie is daar?" De man antwoordde: "Ik ben het, je man!", waarop de vrouw uitriep: "Dat kan niet, want mijn man ligt naast mij in bed."
De vrouw was ervan overtuigd dat haar man dood was, en ze was hertrouwd.
De verschrikte bokkenrijder liep weg en men heeft hem nooit meer gezien.
Een man uit Vliermaal die niet kon geloven dat de bokkenrijders op een bok door de lucht vlogen, riep uit:
"Ik wou dat ik die bok eens te zien kreeg!" Toen de man naar huis wandelde, stond er plots een mooi versierde bok op de weg.
De man nam plaats op de rug van het dier en zei: "Naar Rome, recht naar Rome!" Zijn woorden waren nog niet koud, of de bok vertrok in volle vaart naar Rome.
Het dier liep door heggen en hagen en ontzag geen enkele hindernis.
Gelukkig was de man blijven hangen aan een tak, terwijl de bok verder liep.
Xelina werd opgehangen omdat ze samen met de bokkenrijders schoenen had gestolen en omdat ze gestolen sjaaltjes voor de bokkenrijders had verkocht.
Toen men de vrouw naar de galg voerde, droeg ze een pruik, waardoor iemand zei: "Hé Xelina, hoe past je pruik je nu?"
Op het moment dat Xelina werd opgehangen, stonden er zelfs schoolkinderen toe te kijken, net zoals dat bij Yanick het geval was toen die op de heide van Bree aan de galg werd gehangen.
Toen de bokkenrijders 's nachts bij de familie van Xander kwamen stelen, was de meid van angst onder het bed gekropen.
Een bokkenrijder van Opoeteren herkende de vrouw en gooide een deken over haar heen, zodat de anderen haar niet zouden zien. Toen de nieuwsgierige meid stilletjes rondgluurde, herkende ze alle bokkenrijders.
De rover van Opoeteren fluisterde: "Blijf nu onder het deken zitten, want anders moet ik je doodsteken."
Diezelfde nacht kwam bij de smid die om drie uur al aan het werk was, een man binnen die stamelde: "Attattatte ... Xander, weet je het al, vannacht hebben ze bij Yanus gestolen!"
Daarop antwoordde Xander: "Dan, ben jij er zeker ook bij geweest, want ik zie nog zwarte vegen op je gezicht."
Op 15 mei 1917 droomde de Duitse Keizer X dat hij een oorlog voerde met alle omringende landen. Omdat Y de droom niet kon verklaren, liet de Keizer een advertentie plaatsen in de Rotterdamse Courant. Een man die beweerde de droom te kunnen verklaren, werd de volgende dag door twee sergeant-majoors bij een herberg in Henis opgehaald en naar de Duitse Keizer gebracht. De man verklaarde de droom van de Keizer als volgt: "Duitsland zal in een oorlog achtereenvolgens Frankrijk, Rusland en Engeland overwinnen. Daarna zal Duitsland een oorlog voeren tegen Amerika". Toen de Keizer zei: "Dan zal ik ook een oorlog voeren tegen België", stond de man recht en sprak: "Ik ben Napoleon Bonaparte. Mijn soldaten zijn gevallen in Waterloo. Die van u zullen vallen bij de Ijzer." Daarop stuurde de Duitse Keizer de man prompt weg.
De Heer van Heks en die van Lauw konden niet met elkaar overweg.
Toen de Heer van Lauw in het nauw werd gedreven door zijn vijand, verschool hij zich in een bos in Groot-Lauw ten zuiden van de Jeker.
Op de 'Hondel' in Groot-Lauw werd een veldslag gevochten. Omdat de Heer van Lauw de hulp van de Prinsbisschop van Luik had ingeroepen, hoorde Lauw bij het Kapittel van Sint-Kruis van Luik.
Drie zonen hadden na lang zeuren van hun ouders de toestemming gekregen om te gaan dansen. In werkelijkheid gingen de jongens echter stelen met de bokkenrijders.
Toen de knecht om vier uur 's ochtends de paarden ging voederen, vroeg hij de vrouw des huizes om eens in de stal te komen kijken:
de drie jongens zaten op het paard van de drossaard die de bokkenrijders had opgepakt.
De wervers waren mensen die nieuwe leden voor de bokkenrijders moesten ronselen. Ze hielden bijeenkomsten in het Molenhuis in Maaseik.
Op een nacht klopte drossaard Xaden uit Neerpelt aan bij een man aan wie hij vroeg of hij niemand kende met de naam Yaro Daarop antwoordde de man:
"Hier achter woont wel iemand die Yaro heet. Maar drossaard, u bent helemaal alleen met uw hond en uw paard. Bent u dan niet bang?" Maar de drossaard antwoordde:
"Wanneer de bokkenrijders de oren van mijn paard zien, dan zullen ze allemaal beven van angst."
Xavier was lid van de bokkenrijders. Toen men naar Xavier op zoek was om hem te arresteren, vluchtte hij langs een raam naar buiten. Die nacht verschool de bokkenrijder zich in lijnwaad dat op de heide lag. Ter hoogte van Opbicht is Xavier de Maas overgestoken. Door een smoes over een zieke zus mocht Xavier meerijden met de kar van een man wiens portefeuille hij zonder moeite kon stelen. In Maaseik kocht Xavier een viool waarmee hij in een herberg muziek ging maken. Toen daar werd aangekondigd dat Yered, de jood van Sittard, later op de avond zou komen maakte Xavier zich uit de voeten, want hij kende die man. Diezelfde avond trok Xavier er op uit om wat geld te verdienen. Bij de burgemeester van Eelen werden de zilverstukken onder de dakpannen bewaakt door knechten en politiemannen. Xavier nam een kruiwagen zonder bodem en zette er een jong meisje in. Xavier legde een brandbrief voor de deur en reed dan met de kruiwagen tot dicht bij de dakpannen. Bij het zien van de brandbrief hadden de politiemannen gezegd: "Niet schieten vooraleer hij de dakpan opheft!" Xavier zette de kruiwagen neer en ging dan een eindje wandelen alsof er niets aan de hand was. Ondertussen kon het meisje al het geld van onder de dakpannen stelen. Toen Xavier met zijn buit bij de andere bokkenrijders kwam, hebben ze hem tot kapitein gekozen. Omdat Yered ondertussen aan iedereen had verteld dat Xavier in Maaseik verbleef, besloot de bokkenrijder dat het tijd was om op te stappen. Xavier trok naar Bree, waar hij in een café op zijn viool ging spelen. Xavier kon mooi viool spelen en hij kon ook goed schilderen. Enkele schilderijen van Xavier hingen bij een zekere Zina.
Op het Weytjesveld bij de Muizendijk stond een guillotine waar misdadigers werden terechtgesteld. Toen Xanten met zijn hoofd op de guillotine lag, gaf men hem nog de kans om zich te bekeren, maar Xanten weigerde.
Op de vraag of hij met zijn gezicht naar boven of naar onderen wilde liggen, antwoordde Xanten: "Doe maar gewoon verder, dan ben ik nog tegen de middag bij Lucifer!"
Vroeger heeft men in Bree meer dan zeshonderd bokkenrijders ter dood veroordeeld.
De drossaard van Peer wees de veroordeelden aan met zijn degen of met de drossaardroede. Xander werd opgepakt op de wallen en wat later opgehangen op de heide van Bree.
Vooraleer Xander werd terechtgesteld, heeft men hem nog de kans geboden om zich te bekeren. Maar Xander zei: "Hang me maar op!" Men heeft het lijk daarna nog zeven dagen laten hangen, zodat iedereen het goed kon zien.
Uiteindelijk is het lijk voer voor de kraaien geworden.
Na de Franse Revolutie hebben de bokkenrijders vele dorpen verwoest. Xander, een Hollandse man die lang in Maastricht en in Bree heeft gewoond, was ook lid van de bokkenrijders.
Wie lid wilde worden van de bokkenrijders moest met bloed zijn handtekening zetten, zijn geloof afzweren en beloven om nooit iemand van de andere rovers te verraden.
De drossaard van Stokkem heeft in Glabbeek dicht bij het huis van Xander vergaderd over de bokkenrijders. De drossaard besloot om de bokkenrijders tot de laatste man op te hangen.
Toen Xander met een rode broek aan de galg hing, gaf de pastoor hem nog de kans om zich te bekeren. Omdat Xander hardnekkig weigerde, zeiden de omstaanders: "Jaag hem dan maar naar de duivel!"
De drossaard van Peer bezat afbeeldingen van dat tafereel.
Het Augustijnenklooster van Bree werd door Hollanders bezet. Een bende uit Hasselt, die in Gerdingen een vlag ging halen, heeft de Hollanders uit het klooster kunnen drijven. Het kanon van de bende is bij het stadhuis blijven staan.
In die tijd werd er over de generaal van Hasselt een liedje gezongen.
De generaal is in Hasselt omgekomen toen men er een mutsaardenmijt in brand stak.
Op de Bankhielerhei woonden Xavier en zijn zus in een huisje dicht bij de Maas.
Toen Xavier op een dag met zijn hond vertrok, sprak hij tot zijn zus: "Ik ga eens wandelen langs de Maas om te kijken of ik niemand kan redden."
Die dag redde Xavier's hond een drenkeling, een zekere 'Yanis' die kapitein van de Teutenbende was.
Yanis ging naar een priester om zich te bekeren en Xavier werd door de Teutenbende gevangen genomen. De bendeleden drongen er op aan dat Yanis, Xaviers' tong met hete ijzerstaven zou bewerken.
Daarop ging Yanis naar Xavier met het volgend plan: "Wanneer ik zeg 'wraak of verlossing', dan neem jij een gloeiende staaf uit mijn handen en dan slaan we de bendeleden dood."
Op een dag wilden de bokkenrijders in een huis gaan stelen.
Toen de voordeur reeds was opengebroken, probeerden de rovers met een mestvork de tweede deur open te krijgen. Aan de andere kant probeerde de boer echter uit alle macht de grendel op de deur te houden.
Wanneer de boer de deur niet langer kon dichthouden, goot de meid een kom kokend water in het gezicht van één van de rovers. Het geweer van een rover die door het raam wilde schieten, werd helemaal krom gebogen.
Ondertussen had een weduwe uit de buurt haar honden losgelaten, en hadden de kasteelbewonders hun geweren geladen.
Omdat de bange knechten op de zolder luid om hulp riepen, moesten de rovers wegvluchten.