Antip was een rijke boer. Hij woonde boven aan de helling van een steile heuvel. Maar Antip was een gierig mens. Hij was erg op zijn geld gesteld en ook al zou er iemand van honger voor zijn huis sterven, dan nog kon hij het niet over zijn hart verkrijgen ook maar één cent weg te geven. Wat Antip wel deed, was geld lenen, maar dan uitsluitend als men er hem iets voor in onderpand kon geven.
In het dorp van Antip woonde nog een andere boer, Sergej. Maar Sergej was arm en dat was altijd zo geweest. Maar door allerlei omstandigheden had hij nu helemaal niets meer waarvan hij en zijn familie zouden kunnen leven, zodat zij met de hongersnood bedreigd werden. Dag in dag uit piekerde boer Sergej erover wat hij moest doen om aan geld te komen. En op een dag zei hij tegen Marja zijn vrouw: "Marja, ik denk dat ik een oplossing heb gevonden; ik zal naar Antip gaan!"
"Maar Sergej, domoor, weet je dan niet dat Antip zonder onderpand niemand geld zal lenen?"
"Ik denk dat hij mij dit keer wel geld zal lenen, ook al heb ik geen onderpand."
Hij verliet het armzalige huisje, liep de heuvel op en klopte bij Antip aan.
"Vadertje Antip, heb medelijden, anders sterven wij van de honger."
"Maar beste broeder Sergej, weet je dan niet dat ik nooit iemand geld leen?"
"Wil je me ook geen geld lenen, als ik je een borg breng?"
"Dat weet ik nog niet. Het zal ervan afhangen wie je borg is."
"Mijn borg is de heilige Nikola. Thuis heb ik zijn iconenbeeld staan." Toen moest Antip diep nadenken, want Nikola als borg kon je niet zo maar afslaan. Omdat hij een vroom man was, sprak hij tot Sergej: "Ik zal erover nadenken. Kom vanavond maar met de icoon van Nikola bij me."
En zo verliet Sergej Antips huis en keerde vol goede moed naar huis terug. Antip zou hem vast geld lenen, zodat zij niet van honger behoefden om te komen. En tegen zijn vrouw zei hij opgewekt: "Antip heeft mij niet zonder meer weggestuurd; hij heeft gevraagd of ik vanavond bij hem wil komen."
"Maar wat heb je dan tegen hem gezegd?" vroeg Marja.
"Ik heb hem gezegd dat Nikola mijn borg zal zijn."
"Maar hoe kun je dat nu doen?"
"Maar mijn beste vrouwtje, weet je dan niet dat als er iemand is die weet wat er bij de mensen gebeurt en ziet hoe moeilijk ze het hebben, dat toch wel Nikola is. Ik ben er zeker van dat hij ons niet in de steek zal laten."
Tegen de avond pakte boer Sergej de icoon van Nikola en zei tegen zijn vrouw: "Marja, je moet je warm aankleden en met me meegaan. Als ik bij Antip naar binnen ga, moet jij je buiten voor het raam schuil houden en goed luisteren naar wat ik zeg. Ik zal de icoon vragen: 'Vadertje Nikola, wil je mijn borg zijn?' Als je dat gehoord hebt, moet je zachtjes maar duidelijk met een lage stem zeggen: 'Ik zal borg zijn.'"
En zo gingen ze samen op weg; boer Sergej voorop met de icoon onder zijn arm en daarachter zijn vrouw Marja. Ze klappertandde van angst. "Maar Marja, er is toch geen reden om bang te zijn? Heb ik je niet verteld dat vadertje Nikola alles ziet en ons niet in de steek zal laten?"
Het was gaan sneeuwen en moeizaam liepen Sergej en Marja de steile heuvel op tot Antips huis. Sergej klopte aan en ging met de icoon van Nikola naar binnen.
"Vadertje Antip, hier ben ik, zoals we afgesproken hebben."
"En je borg heb je ook meegebracht?"
Sergej haalde de icoon van Nikola te voorschijn en zette hem neer. En terwijl Antip en zijn vrouw naar de icoon keken, bekruiste Sergej zich en bad: "Vadertje Nikola, wil alsjeblieft mijn borg zijn!" En terwijl Antip zich nog afvroeg of de heilige werkelijk zou verklaren borg te willen zijn, hoorden zij plotseling duidelijk een stem: "Ik ben borg!" Een zachte, maar duidelijke stem had gezegd: "Ik ben borg!" Iedereen had het gehoord, Sergej, Antip en diens vrouw. "Heb je het ook gehoord, vrouw?" vroeg Antip. "Jazeker, ik heb het gehoord!" zei Antips vrouw. "Heb je veel geld nodig, Sergej?"
Sergej voelde zich niet meer zo zeker van zijn zaak, want de stem die ze zojuist gehoord hadden klonk heel anders dan de stem van zijn vrouw. Toch zei hij: "Kun je me honderd roebel lenen?"
"Antip, geef hem er tweehonderd," zei zijn vrouw. En terwijl Antip zijn geldkist te voorschijn haalde en die opendeed, draaide hij zich naar Sergej om en vroeg: "Tot wanneer wil je dat geld lenen?"
"Ik zal het met Nieuwjaar weer terugbrengen," zei Sergej. Daarop gaf Antip Sergej tweehonderd roebel en Sergej vertrok. Buiten wachtte Marja hem op. Het was intussen pikdonker geworden en er woei een flinke sneeuwjacht.
Nu waren de problemen voor Sergej en zijn gezin voorlopig ten einde. Maar de tijd vloog voorbij. Voor Sergej en Marja er erg in hadden was het al Kerstmis en over enkele dagen zou het Nieuwjaar zijn. En dan moest Sergej zijn schuld terugbetalen, maar hij had geen geld. Hij had gehoopt met dat geleende geld orde op zaken te stellen, dat alles weer goed ging en hij genoeg geld zou verdienen om Antip terug te betalen. Maar voor de arme Sergej was het onmogelijk zo'n groot bedrag bijeen te brengen. Tweehonderd roebel: dat was een vermogen!
Het werd Nieuwjaar en Antip wachtte op Sergej, maar die kwam niet opdagen. Hij wachtte nog een dag en nog één, maar Sergej kwam niet. Antip voelde zich steeds bozer worden; hij had vertrouwen in Nikola als borg gehad en nu was hij toch bedrogen.
De volgende dag besloot Antip de icoon van Nikola naar de markt te brengen. Daar had hij de hele dag rondgelopen en geprobeerd de icoon te verkopen, maar er was niemand die haar wilde hebben. Onder het rondlopen sprak Antip steeds maar tegen Nikola en verweet hem, dat hij er niet voor gezorgd had dat Sergej op tijd het geld had teruggebracht. "Je hebt toch persoonlijk gezegd dat je borg zou zijn voor die arme stakker!" En terwijl hij daar zo rondliep, werd hij steeds razender, omdat hij besefte dat men hem had beetgenomen! Het werd al donker toen Antip naar huis terugging. Hij was boos en droeg de icoon onder zijn arm. Terwijl hij daar zo liep kwam hem een oude man tegemoet. Deze vroeg hem: "Waar ga je heen, mijn zoon?" Wrevelig antwoordde Antip: "Ik heb een heiligenbeeld dat ik verkopen wil." Dat had hij die dag al zo vaak gezegd. "Wat moet je ervoor hebben?"
"Doet er niet toe."
Toen haalde de oude man twee biljetten van honderd roebel te voorschijn, gaf ze aan Antip en nam de icoon in ontvangst. "Ga met God, mijn zoon."
Zonder nog één keer naar de oude man te kijken draaide Antip zich om en ging op weg naar huis. Het was langzamerhand helemaal donker geworden. Antip had al zijn aandacht bij de twee bankbiljetten die hij stevig in zijn hand hield en lette helemaal niet op de weg. En zo kon het gebeuren dat hij plotseling uitgleed over een glad stuk wegdek.
Maar toen hij probeerde om weer te gaan staan lukte dat niet. Hoe hij het ook probeerde, met geen mogelijkheid kon hij weer opstaan. Antip werd bang en begon luid om hulp te roepen en op het geluid van zijn geschreeuw kwamen de mensen toegesneld. Ze tilden hem op en brachten hem naar huis.
Maar met het geld kon Antip niet veel meer beginnen, want vanaf dat ogenblik kon hij niet meer lopen.