Verhalen, sprookjes, fabels, mythen, sagen en legenden
welkom!
Problemen Er zijn nogal wat problemen met het lezen van de teksten, daarom volgende tip :
Met de muis links klikken en over de tekst schuiven.
De tekst verschijnt duidelijk leesbaar.
15-07-2010
De dolle grens
De dolle grens - Een sage uit Limburg over de Duitse grens nabij Sittard -
De meest oostelijke uithoek der grote gemeente Echt is een gehucht van weinig huizen, met een kapelletje; dat gehucht draagt de eigenaardige naam van de Spaanse Huiskens of 't Spaans Huiske. Naar men zegt, waren het vluchtelingen uit het nog geen drie minuten verder gelegen dorp Saeffelen, dat tot Gulik behoorde, die hier onder Spaanse opperheerschappij vrij waren. Een huis staat daar half op Nederlands, half op Duits grondgebied, wat tot allerlei verwikkelingen aanleiding gaf.
De landsgrens loopt van Vlodrop af, naar St. Jans Kloes, langs het oude Echterwald op in de richting van het schilderachtige stedeke Waldfeucht met zijn twee antieke poorten vrij recht naar het zuiden tot 't Spaans Huiske. Dan komt er verandering. De grens wijkt plotseling terug noord-west naar het vergeten dorpje Schalbruch, in de moerassen en zandruggen liggend. Zonderling wendt ze zich weer plotseling zuidelijk op de Maas in, om dan terug te keren naar het oosten tot kort bij het stadje Gangelt. In het Nederlandse gebied ligt een vierkante lap Duitse grond van grote omvang. Het gevolg is dat daardoor Limburg zo bijzonder smal geworden is, een dikke drie kwartier breed. Die zonderlinge grens heeft van de mensen daar als vanzelf sluikers en smokkelaars gemaakt. Maar het boerenverhaal over die dwaze grens heeft een verklaring gevonden voor het hiaat in ons grondgebied.
Na de woelige twintig jaren van Napoleons heerschappij, werd Nederland weer vrij en een koninkrijk. Een congres regelde in het algemeen de grenzen van het nieuwe rijk. Voor de vaststelling der grens in bijzonderheden, het plaatsen der palen, was een commissie aangesteld, bestaande uit vier Duitsers en vier Nederlanders. 't Was een moeizaam werk en het duurde lang. Want de grenscommissarissen vierden dat telkens, als ze een eind opgeschoten waren, met een eet- en drinkgelag in een der naburige steden of dorpen. Men was tot Gangelt gekomen. In de ouderwetse Gastwirtschaft bij de poort waar het 'Grünewald' uithing, was het weer grensfeest geweest. Vooral de Hollandse commissarissen hadden de fles zo duchtig aangesproken dat ze onbekwaam waren om de volgende dag verder te werken.
De Duitse commissarissen waren echter op hun hoede geweest en begaven zich toen met tal van helpers terug op het reeds beziene gedeelte, en pootten palen rondom een inspringende hoek, eigenlijk dus op Hollandse grond. Zó maakten zij Duitsland groter. De tweede dag daarna trok men van Gangelt weer zuidelijker en de lap grond was voorgoed Duits. "Doaveur hubbe veer dè nutten, dullen hook in de grens," zeggen de Echterbosscher boeren.
* * * EINDE * * *
Bron : "De opgeverfde haan. Bekende & onbekende verhalen over schelmen & vagebonden, tovenaars & heksen, boze moeders & ontaarde zonen, ezels & schapen, reuzen & dwergen, kluizenaars & molenaars, tempeliers & wonderdokters, spoken & weerwolven, juffers & bruiden, zeemeerminnen & nachtmerries, bokken & egels, soldaten & jagers, katers & eksters, knechten & meesters, kooplieden & dieven & vele andere eeuwige stuiverzoekers" samengesteld door Willem de Blécourt. Uitgeverij Spectrum, Utrecht/Antwerpen, 1982. ISBN: 90-274-7115-0
De Bremer stadsmuzikanten - Een sprookje van Grimm over vier samenwerkende dieren -
In tijden dat trouw nog vanzelfsprekend was leefde er eens een man met een ezel. Jarenlang had het dier de zakken onverdroten naar de molen gedragen, maar zijn krachten verminderden en hij werd ongeschikt voor 't zware werk. Toen bedacht zijn meester hoe 't hem minder duur in de kost zou worden, maar de ezel merkte dat de wind uit de verkeerde hoek woei, hij liep weg en ging naar Bremen; daar dacht hij, kon hij wel stadsmuzikant worden.
Toen hij een poosje gelopen had, vond hij een jachthond, liggende op de weg, hijgend als één die zich moe heeft gelopen. "Nu, wat hap jij naar lucht, Pakaan?" vroeg de ezel. "Ach," zei de hond, "nu ik oud ben en elke dag minder word, en ik ook op de jacht niet veel meer waard ben, heeft mijn meester me willen doodslaan; toen ben ik weggelopen, maar waar moet ik nu de kost mee verdienen?" "Weet je wat," zei de ezel, "ik ga naar Bremen om daar stadsmuzikant te worden, ga mee en kom ook bij de muziek. Ik speel de luit en jij slaat de pauken." Dat vond de hond best, en zo gingen ze verder.
Het duurde niet lang of daar zat een kat op de weg, met een gezicht als drie dagen slecht weer. "Nu, wat zit jou dwars, arme snorrenbaard?" sprak de ezel. "Wie kan nu schik hebben, als 't om je hals gaat," antwoordde de kat, "omdat ik nu op jaren kom en mijn tanden stomp worden en ik liever bij de kachel zit te spinnen, dan rond te jagen naar muizen, heeft de vrouw me willen verdrinken. Nu ben ik weggelopen, maar goede raad is duur: waar moet ik heen?" "Ga jij met ons mee naar Bremen, je bent toch een goeie nachtmuzikant, daar kan je stadsmuzikant worden." Dat vond de kat best en ze liep mee.
Daar kwamen de drie weggelopen zondaars langs een hoeve en op de poort zat de huishaan en schreeuwde uit alle macht. "Je kraait dat 't iemand door merg en been gaat," sprak de ezel, "wat scheelt er aan?" "Ik had goed weer voorspeld," zei de haan, "omdat 't vandaag Onze Lieve Vrouwendag is, toen ze 't Kerstkindje z'n hemdje gewassen heeft en 't drogen wou; maar nu morgen, met de zondag, gasten komen, heeft de vrouw toch geen medelijden met me en ze wil me morgen in de soep stoppen en vanavond moet ik m'n kop laten afsnijden. Nu kraai ik maar zolang en zo hard als ik kan." - "Och kom, domme Roodkop," zei de ezel, "trek liever met ons mee, wij gaan naar Bremen, iets beters dan de dood kun je overal vinden; je hebt een prachtstem en als we samen muziek gaan maken, dan zal dat prachtig klinken." De haan ging op het voorstel in, en zo togen ze alle vier samen op reis.
Maar in één dag konden ze niet naar Bremen komen, 's Avonds bereikten ze een bos, waar ze wilden overnachten. De ezel en de hond gingen liggen aan de voet van een grote boom, de kat ging in de takken, maar de haan vloog in de top, want dat vond hij het veiligst. Vóór hij insliep, keek hij nog éénmaal alle vier de windstreken na, en toen meende hij dat hij heel in de verte een lichtje zag branden. Hij riep zijn kameraden toe, dat er niet ver vandaar een huisje moest zijn, want hij zag licht. De ezel sprak: "Dan moeten we daar nog maar heengaan, want dit is geen beste herberg." De hond zei: "en stuk vlees en wat been zou mij ook goeddoen." Dus togen ze alle vier in de richting waar het licht vandaan kwam, en het werd helderder, en groter, en eindelijk stonden ze voor een groot rovershuis. De ezel, de grootste, ging naar 't raam en keek naar binnen. "Wat zie je, Grauwtje?" vroeg de haan. "Wat ik zie?" zei de ezel, "een gedekte tafel zie ik met heerlijk eten en drinken, en er zitten rovers aan en ze smullen." - "Dat zou wat voor ons zijn," zei de haan. "Ja ja, waren we er maar," zei de ezel.
Toen beraadslaagden de dieren, hoe ze het zouden aanleggen om de rovers weg te jagen. Eindelijk vonden ze een middel. De ezel zou met de voorpoten op de vensterbank gaan staan, de hond op de rug van de ezel, de kat bovenop de hond en de haan op de kop van de kat. Zo gezegd zo gedaan. Toen ze zo opgesteld waren, gaf de ezel 't teken en ze begonnen: de ezel balkte, de hond blafte, de kat miauwde en de haan kraaide; toen stortten ze zich door het venster in de kamer, zodat de ruiten kletterden. De rovers vlogen bij 't ontzettend geschreeuw overeind, ze dachten niet anders of er kwam een spook naar binnen, en ze vluchtten in grote angst het bos in. Nu gingen de vier reizigers aan tafel, namen de rest van de maaltijd voor lief, en aten alsof ze in geen vier weken eten zouden krijgen.
Toen de vier muzikanten klaar waren, deden ze de lichten uit en zochten ieder een geschikte slaapplaats. De ezel ging op de mest liggen, de hond achter de deur, de kat in de haard op de warme as, en de haan op de hanenbalken; ze waren heel moe van hun lange tocht en sliepen dadelijk in.
* * * einde * * *
Bron : "De sprookjes van Grimm. Volledige uitgave" vertaald door M.M. de Vries-Vogel. Unieboek BV - Van Holkema & Warendorf, Weesp, 1984.
Tijl Uilenspiegel steelt een kalf - Een Vlaams schelmenverhaal over een slinkse diefstal -
Tijl kwam eens een boer tegen, die met een kalf naar de markt ging. De boer trok het kalf achter zich aan een touw voort en moest af en toe geducht trekken, als het kalf stil wou staan. Hij hield zijn bezweet hoofd stug naar voren.
Even later ontmoette Tijl een boerenjongen, bij wie je nou juist niet de slimheid van zijn gezicht kon lezen. Tijl wees naar de boer, die het kalf trok, en de jongen grinnikte.
"Willen we dat boertje eens te pakken nemen?" vroeg Tijl.
"Hoe dan?" vroeg de jongen, dom lachend.
"Wel," zei Tijl, "jij moet zeker ook naar de markt?"
"Ja."
"Nou, let dan eens op. We maken dat kalf los, en jij gooit het touw om je middel, en laat je voorttrekken. Je zal eens zien, wat de boer voor een gezicht trekt, als-t-ie op de markt komt en dan merkt, dat-ie jou heeft opgebracht, in plaats van z'n kalf. Is dat geen goeie mop? Ik zal wel zolang wel op het kalf passen."
"Hij is goed, hoor," zei de jongen al grinnikend als een kalf. Ze slopen achter de boer aan, en deden wat ze afgesproken hadden. De boer merkte niets, en de jongen liet zich voorttrekken. Tijl bleef achter met het kalf. Er kwam een slager voorbij, die goed geld voor het beest bood. "Top," zei Tijl en hij nam het geld in ontvangst en maakte, dat hij weg kwam.
* * * EINDE * * *
Bron :
"Boek van de jeugd"
Amsterdam, Arbeiderspers, 1937.
illustratie : Gebr. E. & M. Cohen
De man die vier keer dood ging - Een grappig verhaal uit Kansas (V.S.) -
In de staat Kansas op een uur afstand van Kansas City ligt een klein dorp aan de voet van het gebergte. Eén van de bekende figuren in dit dorp was Olsen, een zwerver, die vaak door de boeren uitgenodigd werd om een hapje mee te eten. Zo ook bij boer Williams. Toen er op een avond vis werd gegeten, verslikte Olsen zich in een graat en wat er ook geprobeerd werd, Olsen stikte! De boer en de boerin wisten zich geen raad, want als het bekend werd, zouden ze beschuldigd worden van moord!
De boer wist dat de molenaar naar de stad was, dus sleepte hij Olsen naar de molen, en zette hem tegen de deurpost. Die avond kwam de molenaar met zijn paard en wagen thuis en zag van uit de verte een figuur bij de deur van de molen. "Ha," dacht hij, "eindelijk die vent die als maar graan bij mij jat." En hij sloop om de molen, pakte een stuk hout, sprong te voorschijn en gaf de vent een enorme klap. Toen pas bemerkte hij dat het Olsen was en dat de klap zo raak geweest was dat Olsen dood was. Hij wist zich geen raad! Uiteindelijk sleepte hij Olsen onder naar de rivier waar hij hem tegen een grote kei zette.
De volgende ochtend vroeg moest de knecht John van zijn baas brood halen in de stad. Hij sjouwde met een grote rieten mand op zijn rug langs de rivier, toen hij daar beneden tegen een kei Olsen zag zitten. "Hey, Olsen!" riep hij, maar Olsen gaf geen antwoord. "Die zit natuurlijk te pitten," dacht hij en hij pakte een steen en wilde die vlak voor Olsen in het water gooien. Maar, o schrik! De steen raakte Olsen! Deze viel voorover in het water! De knecht stormde naar beneden om Olsen uit het water te trekken, maar tot zijn grote schrik, Olsen was al verdronken! Ook hij wist zich geen raad en sleepte hem halverwege de rivier en de weg in de bosjes en verstopte hem daar.
Nauwelijks was hij weer op de weg of hij zag in de verte een paar mannen aankomen! Hij liep heel vlug terug van waar hij gekomen was en begon zijn tocht opnieuw. De twee mannen kwamen terug uit de stad. Ze hadden een geweldig grote korf met broden die ze in de stad bij de bakker gestolen hadden. Toen ze in de verte de knecht zagen, verstopten ze snel de grote korf met broden in een bosje tussen de weg en de rivier en liepen vrolijk lachend verder en waren van plan later op de dag de broden te halen.
Toen ze goed en wel uit het gezicht verdwenen waren, dacht de knecht "Ik moet toch even kijken of ze niets ontdekt hebben." En... tot zij grote verbazing vond hij de mand met broden. "Dat komt mooi uit," dacht hij en hij laadde de broden in zijn eigen mand en stopte Olsen in de dievenmand en dekte hem met de overgebleven broden en lappen weer goed af en ging naar huis.
Later op de middag kwamen de dieven terug om de mand met broden te halen. Ze zeiden tegen elkaar: "Het is nog zwaarder dan ik dacht, we hebben een goede vangst gedaan." Maar toen ze eindelijk weet thuis waren, ontdekten ze tot hun grote schrik, wat er in de mand zat... een dode Olsen! Wat nu?
Ze bonden Olsen op een paard. Gaven het arme dier een geweldige klap op zijn bil en trokken keihard aan zijn staart. Het paard schrok daar zo van dat het meteen op hol sloeg. De dieven renden er achteraan als maar schreeuwend: "Houdt de dief, houdt de dief!" en schoten met een geweer in de lucht. Het paard schrok nog meer en verdween uit het zicht.
Olsen en het paard zijn nooit meer teruggevonden. Alleen als je tegen de avond in de bergen bent en je hoort in één keer hoefgetrappel dan zeggen de mensen tegen elkaar: "Daar gaat Olsen!"