Op de grens van Oudleusen (gemeente Dalfsen) en Varsen (gemeente Ommen) ligt een gebied met de naam de Maone. In het Nederlands zou je misschien de maan zeggen. Het was vroeger, veel meer dan nu, een erg drassig gebied. Op diverse plaatsen zakte je zomaar de diepte in. Je moest goed bekend zijn in de Maone, anders verdwaalde je en was je reddeloos verloren. Het was een gevaarlijk gebied.
In de Maone woonde eens een man in een hutje. Ik weet niet precies hoe lang het geleden is, maar zeker wel een paar honderd jaar. Hij had een paar geiten die voor melk zorgden en verder leefde hij van wat je nu stroperij zou noemen. Hij was heel wat hazen en konijnen te slim af. Mans was ook een geweldig visser.
De man leefde afgezonderd en kwam slechts af en toe bij de boerderij van Otten Dieke, die later tot boerderij Meijerink werd gedoopt. Hij heette Mans en in Oudleusen noemden ze hem Mans van de Maone. Mans was alleen, maar voelde zich nooit alleen. Hij genoot van al het moois dat de Maone hem te bieden had. En ondanks de geluiden om hem heen van de beesten, van de kikkers en de vogels, was Mans nooit bang.
Ook als het donker was, genoot hij volop. Verwonderd keek hij naar de sterren, en de maan maakte een diepe indruk op hem. Uren en uren kon hij zo zitten staren naar de sterrenhemel. Mans zag in de maan een levensecht mannetje staan. Een mannetje compleet met een mond, ogen en een heel lichaam. Mans dacht dat het maar een klein kereltje was, maar op zon afstand kon hij dat niet goed zien. Veraf lijkt het altijd wat klein. En zo te zien, hield het mannetje in de maan zich stevig vast. Dat moet ook wel, dacht Mans. Wat zou er gebeuren als hij van de stang zou vallen? Roets, je bent zo beneden, en dan? Mans wilde er niet aan denken.
Zo droomde en fantaseerde Mans er maar wat op los. Wat had dat mannetje in de maan het toch mooi voor elkaar. Altijd kon hij de wereld bekijken en zien wat de mensen aan het doen waren. Wat zou dat toch machtig mooi zijn, dacht Mans, die jaloers werd op het mannetje op de maan. Wat zou hij ook graag eens op die stang staan. Om te kijken, om te zien hoe het er uitziet van boven. Maar dat gaat niet, dacht Mans. Een mens op de maan, dat kan toch niet? Onmogelijk! Mans legde zich erbij neer dat hij nooit op de maan zou komen. Hoe zou je daar nu moeten komen? Het bleef een fantasie, een droomwereld voor Mans.
Op een avond zit Mans weer te kijken en te turen naar die prachtige maan met dat manneke. Naar die onbereikbare maan. Plotseling daalt er een eileuver, een ooievaar, naast hem neer.
Mans is verbaasd. Een eileuver die bij hem op bezoek komt, was al te raar. Hij had toch niet om een kindje gevraagd? Hij is toch maar alleen?
Zijn verbazing wordt nog groter als de eileuver tegen hem begint te praten. Een vogel die gewone mensentaal spreekt? Dit is niet te geloven!
De eileuver houdt het heel kort. "Mans," zegt hij. "Ik breng je naar de maan. Dat wil je toch zo graag? Trek maar een jasje aan, want daarboven is het een beetje kil. We vertrekken zo." Mans weet niet wat hij hoort en begrijpt er niets meer van. Toch trekt hij zijn jasje aan en klimt hij op de rug van de eileuver. Even later vliegt Mans door de lucht, steeds hoger en hoger. Het wordt een hele rit. Mans vergeet de tijd helemaal. Het is net of hij droomt.
Na een poos is het zover. De eileuver landt veilig op de maan. Mans weet niet wat hem overkomt, en al gauw staat hij naast het echte manneke van de maan op die stang. Het manneke van de maan is trouwens veel groter dan hij dacht, nog groter dan hijzelf. De eileuver neemt hartelijk afscheid van Mans en waarschuwt hem, dat hij zich goed moet vasthouden. Als hij los laat, zou hij anders heel diep vallen.