Het grote geschenk (1/3) - Een Sinterklaasverhaal van Nienke van Hichtum - | 
         
        
              Het was een strenge, gure en wrede winter. De mensen   verstopten zich in hun warme huizen, en gingen zo min mogelijk   naar buiten, waar de ijskoude wind hen in het gezicht blies. Zelfs   de dikste jassen hielden de snerpende kou niet tegen.
    Koning Winter stond tevreden voor het grote raam van zijn   paleis, dat geheel van ijs was gebouwd op de noordelijke kust van   de Poolzee. Hij had zojuist zijn neven, Regen, Hagel en Sneeuw,   bevolen mee te gaan met zijn oudste zoon, de Noordenwind, op   een tocht naar de gematigde luchtstreek, en bedacht dat het   geen gek idee zou zijn als hij zelf ook eens een ommetje ging   maken.
    Hij liet zijn vier poolberen voor zijn wagen spannen en reed zo   ver zuidelijk als hij maar durfde, en keek intussen tevreden naar   het werk dat zijn zoon en zijn neven hadden verricht.
    Alle planten waren verdwenen, en de grond was bedekt met een   dikke laag sneeuw, even mollig om te zien als zijn eigen witte   berenpels. "Laten nu de bloemen maar eens proberen om hun   kopjes op te steken uit die sneeuwlaag," zei Koning Winter bij   zichzelf. "Nee, nee, ze moeten er de hele lange winter onder   blijven, en wie weet, lukt het de Lentefee dit keer niet om de   bloemen in het voorjaar tot leven te brengen."
    Koning Winter reed langzaam terug naar zijn paleis, genietend   van de stille witte wereld om hem heen.
    De Noordenwind was teruggekomen van zijn lange reis. Hij   voelde zich leeg en verdrietig. Die nacht had hij iets vreselijks   meegemaakt: een hevige sneeuwval had een heel dorpje in de   bergen bedolven. Er was maar één levend wezen aan de dood   ontsnapt, een klein hummeltje, met haar als gesponnen vlas en   ogen als blauwe bloemen. De Noordenwind had het kleine, bange,   huilende schepseltje in zijn armen genomen en meegedragen door   de bossen en over de bergen tot in het paleis van Koning Winter   aan de Noordpool.
    Nooit eerder was er zo iets gebeurd. Nooit eerder was het   stemmetje van een huilend kind tot de Noordenwind   doorgedrongen. Zijn hart klopte snel; het was een nieuw en   wonderlijk gevoel, dat hem onrustig maakte.
    Hij liep naar de grote zaal, waar Koning Winter op zijn troon   zat. Naast hem zat zijn neef, de Sneeuwstorm. De Noordenwind   voegde zich bij hen, ging in zijn diepe armstoel zitten en verzonk   in gepeins. Langzamerhand werd hij kalmer.
    Het was koel in de zaal. Geen vuurtje flikkerde in de haard, geen   lampje brandde gezellig, maar de maan scheen met haar bleke   licht door de hoge ramen naar binnen en deed de ijskristallen   tegen de wanden glinsteren als zilver en juweel. De Noordenwind   scheen alles behalve vrolijke gedachten te hebben, want hij   zuchtte een paar maal diep. Toen hij zag dat Koning Winter en   zijn neef de Sneeuwstorm in slaap waren gevallen, stond hij op   en verliet zachtjes de zaal. In de voorhal van het paleis lag een   stapel zachte pelzen. De Noordenwind legde er voorzichtig een   aantal opzij tot hij het pakje gevonden had dat hij zocht.   Voorzichtig tilde hij het op. Toen pakte hij een paar lange repen   rendiervel, en voorzichtig bond hij het pakje hiermee aan   zichzelf vast. In het pakje lag het kleine meisje, dat hij de naam   'Vlasbloem' gegeven had.
    De Noordenwind begreep wel, dat hij het kleine meisje   onmogelijk bij zich kon houden in het rijk van zijn vader, Koning   Winter. Opdat niemand het kleine wezentje zou zien, had hij haar   zolang in de voorhal tussen de warme pelzen gelegd.
    En nu, nu had hij een oplossing gevonden voor het tere wezentje   dat hij veilig tegen zich had aangebonden.
    Met een enorme snelheid gleed de Noordenwind in zuidelijke   richting langs de grond, en hij stopte niet, voordat hij bij een   kleine rivier was gekomen die door een donker bos stroomde.   Hij was nu minstens tweeduizend kilometer van het paleis van   Koning Winter vandaan, en kon dus eventjes rusten. Hij hijgde   van inspanning. Voorzichtig trok hij een slip weg van de pels   waarin Vlasbloem gewikkeld was en keek naar het slapende kind.   Plotseling werd het hart van de Noordenwind week, en hij   verlangde het lieve kleine ding te kussen, maar hij wist dat zij   het zou besterven van de schrik als hij het waagde. Daarom deed   hij het niet, maar dekte haar weer lekker toe, en ging toen het   pijnbos in. In het midden van dit bos hield hij stil en liet een   schril gefluit horen, dat beantwoord werd door een zwakker   gefluit in de verte. Onmiddellijk kwam er een kleine donkere   man, gekleed in blauw fluweel, uit de duisternis van het bos te   voorschijn, hij nam de baret met de grote paarse veer van zijn   donkere krullen, maakte een buiging voor de Noordenwind en zei:   "Wat kan ik voor u doen, Noordenwind?" - "Ik wou je meester   spreken, de goede Sint Nicolaas. Is hij thuis?" - "Zeker, hij is   thuis. Welke boodschap moet ik hem brengen?" - "Zeg hem dat   de Noordenwind, de zoon van Koning Winter, hem graag wil   spreken en hier op hem wacht." De knecht verdween en keerde   kort daarna terug. "Mijn meester, Sint Nicolaas, nodigt u uit om   bij hem binnen te komen, maar hij verzoekt u heel vriendelijk te   zijn, en te denken aan zijn zachtmoedige hofgebruiken." | 
         
        
            Bron : "Daar wordt aan de deur geklopt. Verhalen voor Sint Nicolaas, liedjes en recepten"             door Ineke Verschuren. Uitgeverij Christofoor, Zeist, 2000. ISBN: 90-6238-734-9 | 
         
    
 
					
 
					
					
					 |