De zalm en de roodbaars - Een fabel uit Lapland over zelfingenomen zijn - |
Hoog in het Noorden, in het ijzige Lapland, begon het lente te worden. De sneeuw smolt weg, het groen kwam weer te voorschijn en ook het ijs op de rivieren begon te breken. Voor de zalm was nu de tijd aangebroken om eitjes te gaan leggen. Nu kon hij dit niet zomaar overal doen. Hij had daar het helderste en zuiverste water voor nodig. En dus zwom de zalm kilometers ver stroomopwaarts de Tana-rivier op, naar waar hij wist dat er een waterval was.
Moe, maar voldaan bereikte de zalm na dagen de waterval. Over de hele breedte van de rivier stortte het water zich bruisend naar beneden. Prachtig water was het, helder en schoon. Het was alsof het zo uit de hemel kwam, zo zuiver. Tevreden zocht de zalm een rustig plaatsje, waar straks uit het kuit de jonge visjes geboren konden worden.
Toen hij zo nog wat uitrustte van de lange reis, kwam er een roodbaars naar hem toe zwemmen. De zalm, die een trotse vis was - wie immers was zo sterk en kon zo snel zwemmen als hij? - keek de roodbaars vanuit de hoogte aan en vroeg: "Zeg, wat ben jij eigenlijk voor een vis? Nooit gezien." De roodbaars antwoordde: "Dat kan best, hoor. Ik ben ook geen alledaagse vis. Ik zwem in de zee. Ik ben een roodbaars."
"Nooit van gehoord!" snierde de zalm. "Dat dacht ik al. Zalmen mogen dan veel praatjes hebben, maar zij weten lang niet alles," ketste de roodbaars terug. "Kijk," vervolgde hij, "ik ben familie van de zoetwaterbaars. Maar mijn stekels zijn nog veel scherper, wel zo scherp als naalden." En meteen prikte hij de zalm heel venijnig in de zij.
"Au! Dat doet pijn!" riep de zalm geschrokken. "Wat kom je hier eigenlijk doen. Je hebt hier niets te maken. Ga toch terug naar waar je thuishoort! Ik heb je toch niet gevraagd...?"
"We leven anders in een vrij land," meende de roodbaars. "Ik kan gaan en staan waar ik wil."
"Ach, man," begon de zalm weer. "Het is hier veel te koud voor zon magere vis als jij. Alleen als je goed in je vet zit, zoals ik, kan je het hier in de kou uithouden."
"Toch heb ik meer vet in mijn kop dan menige Lap in zijn voorraadkast bewaart," antwoordde de baars, zeker van zichzelf. "Weet jij wat wij eens moeten doen?" vervolgde hij. "Wij moesten eens om het hardst gaan zwemmen. Jij bent toch zon vlugge? Wie het hoogst tegen de waterval op kan komen!"
De zalm haalde minachtend zijn schouders op. Wat wilde die roodbaars? Het tegen hem opnemen? Laat me niet lachen, dacht de zalm, die zich niet verwaardigde om antwoord te geven. Daarop prikte de roodbaars hem opnieuw, ditmaal aan de andere kant.
"Nou? Wat zeg je ervan? Zullen we?" drong de roodbaars aan.
Als hij niet weer geprikt wilde worden, zat er voor de zalm weinig anders op dan maar in te stemmen. Beide vissen maakten zich klaar voor de wedstrijd. De zalm zwom wat terug om een goede aanloop te kunnen nemen. Met alle kracht moest hij tegen het vallende water in zwemmen. Een, twee... Daar ging hij. Als een pijl schoot hij door het water.
De roodbaars had rustig afgewacht. Toen de zalm hem passeerde pakte hij deze plotseling bij de staart en samen snelden zij naar boven. Op het moment dat de zalm het hoogste punt van de waterval bereikte, keerde hij razendsnel om met het hoofd naar beneden weer omlaag te duiken. En toen riep de roodbaars, die nog altijd aan zijn staart hing: "Kijk eens om! Zie je wel, dat ik veel hoger gekomen ben dan jij? En jij wou nog wel met mij om het hoogst zwemmen? Als je mij nu nog niet kent: ik ben een roodbaars en... ik heb van jou gewonnen!"
Daarop prikte de roodbaars de zalm nog een keer met een van zijn scherpe stekels. Beschaamd ging de zalm er vandoor.
* * * EINDE * * * |
Bron : - "Dierenfabels; de wereld rond" opnieuw verteld door Johan van Nieuwenhuizen. Uitgeversmaatschappij Holland, Haarlem, 1977. ISBN: 90-251-0311-1 - www.beleven.org |
|