Het rommelde in zijn maag. Berend deed boodschappen voor oma Aantje en ook voor hemzelf. Sinds zijn moeder overleden was en vader vaker op zee zat dan in de kroeg, ging de jongen minstens een keer per week naar de markt. Maar stilaan had hij er de pest in. Berend wilde wel eens een echte man zijn en geen boodschappenjongen meer. Hij wilde ook iets te vertellen hebben.
Het schemerde. Hij had zich voorgenomen voor het donker thuis te zijn, toen hij een geluid hoorde. "Psst." Berend draaide zich om. Een man met een gouden hoektand lachte breed. Hij droeg een mantel met manchetten, een dieprode fluwelen pofbroek en een paar glimschoenen. "Ik ben verdwaald," zei hij met een licht hese stem. "Ken jij toevallig De Vier Snaren?" De Vier Snaren was een café. Dat café kende Berend wel. Het zat om de hoek bij Het Duivelshuys. Berend keek ondertussen om zich heen. Schemerdonker. Hij kon nu niet te lang wegblijven. Maar ach, onderweg kwam hij er toch langs, dus waarom zou hij niet een eindje met deze passant meelopen?
Berend ging voor als een echte meneer. Bij De Vier Snaren zei de gouden tand: "Ik wil je voor deze dienst graag florijnen geven." Voordat Berend kon weigeren, gaf de man hem geld. Dat kon hij goed gebruiken. "Jongen, ik vind je zeer geschikt. Kom morgenmiddag rond de klok van twaalf weer bij De Vier Snaren. Dan kun je meer geld verdienen." Geld verdienen. Dat klonk hem als muziek in de oren. Wie weet was het een handelaar en mocht hij net als vader varen! Vederlicht ging Berend met de boodschappen naar huis.
Klokslag twaalf was hij bij De Vier Snaren. "Psst." Berend herkende het geluid, draaide zich om en keek in het gezicht van de man met de gouden tand. "Ah, daar ben je. Kom maar mee." Nu liep Berend achter de man aan. Het steegje uit, totdat hij voor een stenen duivelskop stond. Het duiveltje lachte. De man liep voor hem en daalde een stenen trap af, die in de grond leek te verdwijnen. Toen bonsde hij een paar keer tegen een zware zwarte deur.
De deur ging open. En niet veel later stonden ze in een donkere hal, met licht bruine plavuizen. Aan de muur brandden fakkels. Berend rilde en toch was het hier niet koud. Wat deden ze hier. Dit moest vast een vergissing zijn. De gouden tand legde kort een hand op Berends schouder. "Hier nemen we afscheid," zei de man. Hij liet de hand langzaam los. Daarna viel de donkere deur met een klap achter hem dicht. Nu stond Berend er weer alleen voor, maar iemand moet toch de deur hebben opengedaan? In het Duivelshuys is het niet pluis, dat is waar zijn oma hem voor waarschuwde. Nu zit hij gevangen, of toch niet.
Berend draaide zich om en probeerde de deur te openen, dat ging niet. "Jongeman," bromde een stem achter hem. "Je wordt verwacht." Het leek of de stem hem deed bevriezen.. Langzaam maakte Berend zijn vingers los van het koude staal. "Komt er nog wat van? Je wilt verdienen of niet?"
In zijn gedachten zag hij een duivelskop voor zich. Hij durfde niet te kijken, maar moest wel toen hij het getik hoorde op de plavuizen, een geluid dat steeds dichterbij kwam. Zijn hart klopte sneller. Steeds dichter en dichter kwam het geluid. Om het geschreeuw vanuit zijn binnenste te onderdrukken, draaide hij zich om. "Jongen, heb geen schrik. Vertel me liever hoe je heet." Een lange smalle man met donkere haren en geschoren baard stond voor hem. "Ik ben Stevin." En hij stak een hand uit. Aarzelend greep Berend naar zijn hand. "Ik ben Berend," trilde hij. Daarna slikte hij zijn naam weg. De man glimlachte en knikte een paar keer. Berend kon wel door de grond zakken. Zou dat hier kunnen? Of was de bodem al bereikt.
Berend wilde nog zeggen dat hij naar huis wilde, maar zijn spraak was niet snel genoeg, niet sneller dan de woorden die uit Stevins mond te voorschijn kwamen. Alsof hij zijn gedachten kon lezen, zei de man: "Je blijft vanavond hier, want je hebt dienst. Maar je hoeft het niet alleen te doen. Iemand komt je assisteren."
"Maar waar slaap ik dan?"
"Hier."
"Maar, mijn oma dan? Die weet van niks."
"Heeft Willem je dat dan niet verteld?"
"Wat verteld?"
"Dat je hier blijft wonen en werken?"
Willem, zo heette de man die hem had gebracht.
"Nee, maar dat was niet de bedoeling," riep Berend in paniek.
"Wees toch eens kalm. Jongens die snel opgefokt raken, kunnen we hier niet gebruiken."
Toen knipte Stevin met zijn vingers. Een kleine, forse jongen met een groene muts verscheen en overhandigde hem een zakje. "Dank je Anne. Dit is Anne. Hij is voor de drommel niet bang, hè Anne?" Anne knikte, hij keek een beetje ondeugend. Voor de drommel niet bang, herhaalde Berend in zichzelf. Anne was ook heel handig. Want hij wist precies wat hij doen moest. Stevin een zakje geven. Het buideltje werd geopend en vervolgens hield Stevin een blinkend gouden muntstuk tussen duim en wijsvinger. Deed het muntstuk terug en schudde met de buidel, toen zei hij: "Veel dukaten. Ze zijn voor jou als je hier een week blijft en je werk goed doet. Is dat een goede deal? Je zult je oma en de rest van je familie er een groot plezier mee doen." Nou, daar had hij wel oren naar. "Kom maar mee dan."