Het valt te begrijpen, dat het geen gemakkelijke weg was. Om ieder dorp en om iedere alleenstaande boerderij moest hij met een grote boog heenlopen, opdat de meute geen schade zou kunnen aanrichten.
Kort voor de ochtendschemering bereikte hij de stad en nauwelijks door de poort gekomen, werd hij door de honden direkt naar de markt gedreven. En toen hij uit zijn knapzak een heerlijk geurend stuk spek pakte, begonnen de honden zo hard en vrolijk te blaffen, dat alle burgers in Boedapest nieuwsgierig de vensters openden en hun neus naar buiten staken.
Maar niet alleen op de markt, ook op het kasteel van de koning was het hondengeblaf te horen. Koning Matthias hoorde het in zijn slaap. Onmiddellijk sprong hij zijn bed uit, riep zijn bedienden en gaf bevel, zijn baronnen, graven en adellijke heren te roepen.
En allen kwamen, schitterend gekleed en opgedoft, en brandend nieuwsgierig wat de aanleiding tot deze vroegtijdige bijeenkomst zou zijn. De een vermoedde, dat de Turken Boedapest weer bestormden, de ander dacht weer aan iets anders, maar Koning Matthias maakte aan alle twijfels een einde, toen hij zei: "Hoogwelgeboren heren. Ik heb de eer, u voor een schouwspel uit te nodigen, waaraan u zeker veel genoegen zult beleven en waar alle koningen van Europa u om zullen benijden. Vergeet echter niet, uw geldbuidel mee te nemen, en nu, volg mij!"
Matthias ging de hoge heren voor naar de markt en bracht hen rechtstreeks naar de blaffende honden.
"Welnu, mijne heren," riep hij vrolijk, "dit is een unieke gelegenheid. Ik verwacht, dat ieder van u zich een hond zal uitzoeken en, als ik u een goede raad mag geven, neemt u dan een lelijke, zoals de hofetiquette voorschrijft - en heren, wees niet karig met de beloning!"
De hoogwelgeborenen trokken een gezicht als een donderwolk!
Maar daar pakte Matthias al een foeilelijke en nijdasserige hond, met een ingescheurde oorlel die voor zijn ogen hing. Hij ledigde zijn geldbuidel en overhandigde de inhoud aan Miklós.
Nu stortten allen zich op de honden, en ze zouden misschien nog slaags zijn geraakt, wie het lelijkste dier kon bemachtigen, als hun voorname afkomst dat niet had belet.
Miklós had werkelijk geen klagen, want iedere edelman kocht minstens een of twee honden bij hem.
Dat Matthias een geweldig plezier aan de hondenmarkt beleefde, hoeft geen betoog.
Toen Miklós tenslotte met zijn knapzak vol goud uit Boedapest terugkeerde en meteen de grootste boerderij kocht, vertelde hij Janos triomfantelijk hoe gemakkelijk hij aan het geld was gekomen.
"Wacht maar, mijn tijd komt ook," dacht deze bij zichzelf, en de rest van de dag bracht hij door met zijn hele hebben en houden aan de man te brengen; te beginnen bij de ossen en te eindigen met het paprikaveld.
En net als Miklós kocht ook hij van de opbrengst honden, de laatste die hij in het dorp nog kon bemachtigen.
Toen hij te Boedapest kwam was het middaguur reeds aangebroken en de markt was nog in volle gang. Het was niet eenvoudig, met de woedend springende en blaffende honden nog een plaatsje te vinden. Alleen een portiek bij de kerk was nog vrij.
Dus begon hij daar zijn waar te koop aan te bieden, maar onder de honden ontstond zo'n vechtpartij en zo'n chaos, dat de hele markt erdoor in beroering werd gebracht.
Rieten manden met eieren, paprika's, tomaten, meloenen, kruiken, potten en pannen... alles rolde over de straatstenen, terwijl de honden als een dolgeworden, onontwarbare kluwen over het plein rolde.
Daar kwamen de marktvrouwen aanlopen, met hazelaarstwijgen en stokken in de hand. En doordat Janos zijn koopwaar met zijn lichaam wilde beschermen, was zijn rug in een mum van tijd blauwgeslagen.
Het lawaai trok ook de aandacht van de koninklijke gerechtsdienaren. Ze rukten aan, met piek en hellebaard, om de rust en orde op de markt te herstellen. Toen ze de aanleiding van de chaos ontdekten, maakten ze korte metten, pakten de dikzak in zijn kraag en sleepten hem naar de stadspoort.
Janos jammerde: "Laat me toch los! Ik wil immers alleen maar op de markt mijn honden aan de koning en de hoogwelgeboren heren verkopen, zoals Miklós een week geleden heeft gedaan. Of was hier soms helemaal geen hondenmarkt?"
"Was! Dat heb je goed gezegd," antwoordde de korporaal. "Maar die hondenmarkt was hier maar één keer. En voor een tweede maal wordt hij niet meer gehouden, zo heeft onze koning Matthias verkondigd."
En met deze woorden gaven ze de dikzak een stevige trap en transporteerden hem zo de stad uit!