DERTIGSTE ZONDAG DOOR HET JAAR Luc 18,9-14 Vers 13:' De tollenaar bleef op een afstand en wilde zelfs niet zijn ogen opheffen naar de hemel; maar hij klopte zich op de borst, en zei: God, wees mij, zondaar, genadig.' De Farizeeƫr bad eigenlijk niet. Er staat hij bad bij zichzelf. Hij bleef bij zichzelf ( biden is bij God komen) en hij had het dan over de anderen. Bidden deed alleen de tollenaar. Hij maakte zich klein tegenover God en vroeg om hulp. Hij kon niet meer voort in zijn leven. De Farizeeƫr had God niet echt nodig en God liet hem in de waan dat hij voortkon. Betrap ik er mij soms weleens op dat ik bid om mij een houding te geven en mij zo onderscheid van anderen ? Hugo Dierick, Rosier