te gast bij Wim Helsen, Arthur Japin met een fragment uit 'De dood van Iwan Iljitsj' van Lev Tolstoj
En plotseling werd hem duidelijk dat al wat hem benauwd had en hem niet duidelijk was geweest, nu plotseling helder vóór hem stond, ja, van twee kanten, van tien kanten, van alle kanten. Hij had medelijden met hen en hij moest hun geen verdriet meer doen. Hij moest hen en zichzelf van deze kwelling bevrijden. "Hoe goed en hoe eenvoudig", dacht hij. "En de pijn? vroeg hij zichzelf. Waar moet ik die laten? Ja, waar ben je, pijn?" Hij voelde aandachtig. "Ja, daar is zij. Nu, goed, laat het pijn doen." "En de dood? Waar is de dood?" Hij zocht naar zijn gewone, oude doodangst en vond hem niet: "Waar is de dood?" Er was geen angst meer, omdat de dood er niet meer was. In plaats van de dood was er licht. "Dat is het dus!" zei hij plotseling hardop. "Hoe heerlijk!"
te gast bij Wim Helsen, Annick Ruyts met een fragment uit 'De passie' van Jeanette Winterson
Hoe komt het dat het leven de ene dag overzichtelijk is en je tevreden bent, een tikkeltje cynisch misschien, maar over het algemeen toch tevreden, en dat je opeens zonder waarschuwing merkt dat de vaste grond een valluik is en dat je je bevindt op een plek waar je de weg niet goed weet en de gebruiken je vreemd zijn?
Reizigers hebben tenminste een keus. Wie het zeegat uitvaart weet dat het niet hetzelfde zal zijn als thuis. Ontdekkingsreizigers zijn voorbereid. Maar voor ons, die via de bloedvaten reizen, die toevallig aankomen in de steden van het innerlijk, bestaat er geen voorbereiding. Wij die welbespraakt waren merken dat het leven een vreemde taal is. Ergens tussen het moeras en de bergen. Ergens tussen angst en seks. Ergens tussen God en de Duivel ligt passie en de weg erheen is snel en de weg terug is nog erger.
Nog één keer slapen en morgen begint de aanloopweek naar Valentijn. Dit jaar valt Valentijn op een donderdag. Die dag duurt zoals andere dagen 24hrs, ongeacht waar men zich bevindt op de aardbol. Tijdsverschil mag dus geen excuus zijn om geen mailtje te sturen.
Zelf zijn LM en ik niet valentijnerig aangelegd, de commercie is teveel aan. Elk geschenkidee wordt daardoor al gauw een prul, hoe duur ook. De waarde zakt naarmate de prijs hoger ligt. Of zoiets. Maar ik volg graag wat er in de rand gebeurt. Heel graag. Rond Valentijn staat het Net vol nieuwe anekdotes dienaangaande. En Valentijnperikelen vind ik enorm interessant. Waarom weet ik niet. Omwille van de broosheid van de instandhouding van een verstandhouding?
In de States ziet men Valentijn breder dan bij ons. Ginds kan men oma & opa een valentijnskaart sturen. Of vrienden. Of vriendinnen. Zomaar. Om hen te laten weten dat zij belangrijke personen zijn in het leven van de afzender. ’k Zeg nu wel de States, maar misschien is dat in nog een aantal landen ook zo hoor, dat Valentijn ruimer bekeken wordt. Misschien kan het in België ook al eens ?
Er is vooral de romantische trend natuurlijk. Dan speelt Valentijn tussen liefdespartners. Daar is de commercie het grootst volgens mij. Gewoon de betaalkaart bij hebben en het komt in orde ...? Maar stel dat hij of zij op do-14/02 de moeite doet om in stilte vroeger op te staan en die speciale havermoutpannekoeken te bakken, en men wordt wakker met die geur … Daar kan geen bankkaart tegenop ook al ligt het cadeau te wachten naast het bord.
te gast bij Wim Helsen, John Crombez met een fragment uit 'Samen door één deur' van Guillaume Van der Stighelen
Ooit was het eenvoudig
De gezondheidszorg was gestoeld op een heel eenvoudig principe: er waren geen ongezonde mensen, want wie niet gezond was, ging dood. [...]
Vergelijk dat met vandaag. [...] We leven langer? We worden niet meer bedreigd door roofdieren? Het is al zeventig jaar geleden dat er in ons land een wereldoorlog woedde? Was de laatste klimaatconferentie dan geen redelijk succes?
Juist. En toch zitten we niet goed in ons vel. We voelen ons bedrogen en we worden ongemakkelijk bij het zien van de ellende in de wereld.
Over het boek, "Samen door één deur: hoe wij, kinderen van de verlichting, onze samenleving moeten beschermen" Een moderne handleiding voor al wie Europa zijn thuis wil noemen, van vluchtelingen tot verwarde Europeanen zelf.
Nu de westerse seculiere waarden belaagd worden door religieuze fanatici en door onze eigen gemakzucht, steekt Guillaume Van der Stighelen zijn licht op bij actuele denkers en geestelijke leiders voor de belangrijkste reclameopdracht van zijn leven: een eigentijdse aanprijzing van onze verlichte waarden.
Iedereen wordt gelijk behandeld, iedereen is vrij en iedereen zorgt voor elkaar. De bekroonde reclamemaker en columnist keert terug naar zijn roots om vol overgave een 'klant' met een ongelukkige merknaam te verdedigen: de seculiere samenleving.
Wie kent nog de Franse verlichtingsdenkers die de lont aan het vuur staken van een samenleving waarin kerk en staat gescheiden zijn en iedereen gelijk is?
En wie weet nog dat België als een van de eerste landen een grondwet op basis van diezelfde verlichte idealen kreeg? En nog veel belangrijker: waarom liggen die gedachten aan de basis van ons geluk en dat van onze kinderen? Hij breekt daarbij met de gedachte dat de seculiere samenleving alleen maar een 'tolerante' samenleving is waarbij levensbeschouwingen elkaar maar moeten leren verdragen. Hij ziet ze als een 'prikkelende' samenleving waarin verschillende gedachten elkaar uitdagen en wakker houden.
Toen men nog schoofzakken maakte ~ door Rocor, 03/2007
We waren thuis met 4 kinderen en die gingen uit werken samen met onze vader. Ons moeder maakte dus om 5 uur 's morgens 5 knapzakken met de nodige koffie erbij. In die tijd was er nog geen gesneden brood, dus ons moeder drukte die 5 broden tussen haar borsten, tikte met het broodmes er een kruisteken op, en sneed die broden precies allemaal op dezelfde sneedikte. Soms eens met een uitschieter met als gevolg dat die boterham veel dikker was. Ik vond dat brood snijden een hachelijke onderneming. Zo dicht met dat scherpe mes bij ons moeder haar borsten, was niet zonder risico. Het is nooit tot een ongeval gekomen maar iedere morgen 5 broden snijden is niet niets. Misschien heeft dat kruisteken daarvoor gezorgd.
De keuze van het beleg was kaas of hesp en een boterham met confituur of in betere tijden een reep chocolade. Een appel was er altijd bij. Het was feest als ze spek met eieren bakte om mee te nemen.
Het huis geurde dan naar dat vers gebakken spek. Het ei maakte dan uw brood vochtig en rond de middag was het juist van "trok": koud en mals. Ondertussen kookte de 'moor' op de Leuvense stoof en er werden 3 scheppen koffie in de zak gedaan, zeg maar beuzze (beurs). Dat werd overgoten met kokend water. Er stonden 5 aluminium koffiebussen klaar met een gazet er rond om warm te blijven. Er werd toen nog aan de teut gedronken dat was toen nog niet onbeleefd ! Moeder aan de haard was een lieve vrouw die vroeg opstond en haar kinderen een schoofzak klaarmaakte en ze uitwuifde. Ze zei dat we voorzichtig moesten zijn en ze riep: "tot vanavond"
Ondertussen 50 jaar later, bij de bakker (ik ga iedere dag om 7 uur ‘s morgens naar de warme bakker), stond ik in de rij met 7 MAN vóór mij. Een ongewassen bouwvakker vroeg 2 smosjes, 1 met kaas en “heps” en nog een martino. Een broodje werd opengesneden er werd gul préparé tussen gesmeerd, men legde er komkommers op en ajuin.
Men spoot er ketchup tussen en het dreef er aan de zijkant uit. Hij vroeg nog een worstenbrood, 2 koffiekoeken en 2 colablikjes, moest rond de 350 frank betalen en was weg. Afgezien van het feit dat het € 8,50 kostte vraag ik mij af waar is die moeder of zijn vrouw of zijn lief ? Hij was zeker niet uitgewuifd, zijn werkbroek was gescheurd, en hij had een vieze stoppelbaard … Misschien was hij wel een goede werker?! Maar toch, moet dat nu zo? Als ik goed begrijp worden er dus geen schoofzakken meer gemaakt, mij niet gelaten maar waar blijft dan de gezelligheid van het ontbijt? Nu valt men uit bed en loopt men naar de bakker… Als ik uit werken ga botert men mijn brood met beleg, er zit een appel bij, ik heb een thermoskan bij, af en toe een toetje, een kommetje met rijstpap en een beetje bruine suiker! Goed hé ?
te gast bij Wim Helsen, Imke Courtois met een tekst van Álvaro de Campos (Fernando Pessoa)
Sigarenwinkel
Ik ben niets. Ik zal nooit iets zijn. Ik kan ook niet iets willen zijn. Afgezien daarvan koester ik alle dromen van de wereld. Wat weet ik van wat ik zal zijn, ik die niet eens weet wat ik ben? Zijn wat ik denk te zijn? Maar ik denk zoveel te zijn! En er zijn zovelen die denken hetzelfde te zijn dat het er nooit zovelen kunnen zijn! Genie? Op dit moment wanen honderdduizend breinen zich in droom genie als ik.
'k Heb nog maar twee keer écht de maan zien opkomen op zee. Meestal zijn we met iets bezig of worden we verondersteld aan tafel te verschijnen. Die Moonrise was twee keer spectaculair.
De tweede keer zag er ongeveer uit zoals op de onderste foto (van het Net geplukt) maar de maan was die keer niet zilverig, wel stevig donkergeel. Ongeveer deze kleur :
foto = wiki
Het was een reusachtige maan, groter dan de twee patrijspoorten samen en die zijn elk 50cm op 80cm.
van 't Net LM en ik zijn De Maan boven gaan bekijken, op de wing. In haar volle glorie. Ze was zo groot dat ik dacht dat ze het schip zou verzwelgen. En het was zo licht dat we langs buiten naar boven konden gaan.
'k Vroeg me af of de stuurman van wacht wel de navigatielichten van andere schepen kon zien, want zo helder was de donkerte. Het was ter hoogte van Borneo. Daar moesten we gaan laden. 'k Kan me niet herinneren of er al land in zicht was, maar we konden het al wel ruiken. Het rook niet zoals land op onze breedtegraden. Dat ruikt als pas afgereden gras. Of als vers omgeploegde grond. Of als mos. Dit land geurde als specerijen. Het was niet de Mediterrane lucht die kruiderijen draagt. Het was niet het droge vleugje dat we ruiken wanneer thuis een keukenkast opengaat. We voeren door een immense koepel van levende exotische geuren, die versterkt werden door de tropische vochtige warmte. We proéfden die lucht.
Dat enorme maanlicht, die adembenemende warmte, de bedwelmende aroma's en het stil geruis van het boegwater daar beneden ... Dan denkt men van alles te denken maar toen dacht ik eigenlijk niks. Het was te overweldigend.
m - EZW-12/2011, HiH-02/2015, bijgewerkt - van 't Net : Wanneer de Maan in het perigeum staat, staat deze dichter bij en heeft een grotere schijnbare diameter (Grieks: peri: (dicht)bij, Gaia: Aarde). Wanneer een perigeum van de Maan (bijna) samenvalt met Volle Maan wordt dit wel een supermaan genoemd. (Wiki, denk ik)
Het woord 'bergbouter' in een vertelling van SK bracht me terug naar midden jaren '70, naar een verhaal waarin een vriendelijke berg voorkomt die af en toe wakker wordt. Jorm is niet echt een bergbóuter, hij is de berg in zijn geheel. Maar toch was er in die jaren iets met berg. En misschien ook met bouter. De 70tiger jaren dus.
We hadden een klant, Mr.RR, die jazz verzamelde. Nu was er een platenwinkel op wandelafstand van bij ons, die gespecialiseerd was in het genre. Die baas kon Mr.RR niet helpen, ook al kon die winkelbaas als veterane kenner én als Brussels jazz-monument rechtstreeks in de States bestellen.
Voor die ene speciale bestelling werd de klant naar ons doorverwezen. Aangezien Mr.RR voor andere muziekgenres bij ons klant was, zouden wij die jazzplaat wel efkes bestellen voor hem.
Dat 'efkes' heeft maanden geduurd -mogelijk zelfs een jaar- want voor de detailhandelaar ging toen nog alles via de groothandelaars en die hadden behalve voor platen van ABBA zeer weinig contact met Zweden, want van daar moest de LP voor Mr.RR komen. Elke zaterdag kwam hij langs om zijn wekelijkse portie muziek te kopen en elke keer moesten we hem zeggen dat naast zijn aankopen klassiek, zijn speciale bestelling jazz nog niet 'binnen' was. Tot op een dag … ik denk dat we toen gezamenlijk een snik van opluchting lieten horen. Mijn pa heeft Mr.RR gebeld om te zeggen dat de bestelling toegekomen was en dat hij de plaat wou brengen, maar dat was nu ook weer niet nodig, Mr.RR zou zaterdag wel langs komen. platenhoes LP, 1977
Een jaar of twee later werd de film in België vertoond en ik vroeg me af of Mr.RR zou gaan kijken. Ik ging, ik vond dat ik na zoveel zorg en kommer om een speciale bestelling die film moest gezien hebben.
-----
Zó jazz was de muziek niet, Toots Thielemans schreef ook andere dingen.
Het fluiten dat met hoort is Toots hemzelve. De gitaar ook. De eerste proefopname van de begingeneriek en het leidmotief van Dunderklumpen : https://www.youtube.com/watch?v=YEqLIigJoVI 04min34
We zijn nu een 40 jaar later en ik vind het staptempo nog altijd mooi en ook heel uitnodigend voor jonge kinderen.
Dunderklumpen film, 1974
Midzomernacht, Zweden - stille weidse natuur. Het goedhartige tovermannetje Dunderklumpen voelt zich eenzaam en gaat op zoek naar nieuwe vrienden. In de slaapkamer van de kleine Camilla vindt hij knuffels. Zodra Dunderklumpen de knuffels aanraakt, worden ze levend. Hij neemt ze mee in zijn tas. bij het pratend huis
Hij neemt ook het schatkistje mee. Jens, het broertje van Camilla hoort de knuffels roepen. Hij gaat hen achterna, samen met zijn geitje Steroog en met een tekening (Malte) die, door de betovering van de midzomernacht, levend is geworden. Papa Beppe, die hulp krijgt van een hommel, volgt hen.
Het wordt een avontuurlijke expeditie vol muziek en plezier. Bizarre wezens vrolijken de tocht op en bedrieger Eénoog zorgt voor spanning. (scène op het houttransport - :o)
Kinderfilmklassieker die animatiebeelden combineert met acteerwerk. Het verhaal wordt knap ondersteund door (fantastische) muziek van Toots Thielemans.
alles weer oké
De film in zijn geheel, voor wie af en toe tijd en zin heeft:
Vuur maken, daar heb ik efkes aan gedacht, ttz, LM had daaraan gedacht. Vuur maken gaat al heel lang mee. Maar ik vraag me af of vuur maken een uitvinding is. Misschien is het een ontdekking. Een bijverschijnsel toen ergens vonken in droog gras vielen. Et voilà, er was hanteerbaar vuur. Of een bijverschijnsel toen men met een stokje ergens een gaatje probeerde in te draaien. Daar kwam toen hitte van en men had ook vuur.
Kermille, de twee begrippen overlappen mekaar voor een deel. Maar gevoelsmatig zou ik toch denken dat een ontdekking iets te maken heeft met hetgeen al bestond, iets dat al aanwezig was in de natuur. En een uitvinding komt puur uit de menselijke koker. De natuur wordt daar bewerkt tot cultuur.
Zo is vuur hanteerbaar krijgen volgens mij een ontdekking. Het wiel is een uitvinding, want eer het ding functioneert gaat daar serieus wat denkwerk aan vooraf. En de hefboom zit daar ergens tussenin, dat is misschien gewoon een vinding.
Het oudste werktuig is volgens mij de hefboom, die vinding is nog in veel ouder dan het wiel en de toepassingen zijn er vandaag nog altijd.
Waarom denk ik dat de hefboom ouder is dan het wiel. Omdat voor de hefboom alle onderdelen zichtbaar voorhanden lagen : een stok en de kleine steen als steunpunt. Meer was dat niet. Wie er aan dacht de stok tot bij de kleine steen te brengen had een hefboom om de last los te wrikken.
Het wiel vraagt wat meer denkwerk. Een rollende boomstam zou men denkbeeldig wel in schijven kunnen opdelen, die dan wielen zouden worden, maar dan moet er nog een as komen én ook een systeem dat kon dienen als lagers. En hoe krijgt men die boomstam in schijven? Nee ..., zo is het wiel er niet gekomen.
En nu denk ik ineens aan de bijl en de speer of de harpoen.
De eerste mens die een puntige steen aan tak verbond, vergrootte daarmee zijn slagkracht en maakte het zo mogelijk meer arbeid te leveren, gewoon omdat er minder fysieke kracht nodig was. Of nee, ik zal het toch maar op de hefboom houden.
in het kader van de poëzieweek waag ik mij aan een werk van eigen merk :
Melancholie in kringen waar men houdt van dat soort dingen
Ik ben een melanchool, soms ween ik voor de jool. Dat staat goed hoor, in die kringen waar men houdt van dat soort dingen. Wat sentiment, een zakdoekje, soms ook nog een dagboekje. Geen felheid of emotie, daarvan heeft men geen notie.
Men kijkt, men mijmt, men zucht, den blik al naar de lucht. En daar men met distinctie schreit is ’t geen ordinair gebleit. Geen ogen rood of snottebel om kommer of om kwel, geen gesnuit ofte trompet, men houdt het er zeer net.
Men plengt diskreet een traan, en dat wordt gracieus gedaan. Men houdt het er beschaafd en zo wordt de ziel gelaafd. Er zijn geen neuzen die snuiten, geen tranen die tuiten. De tranen strélen er ’t gelaat. Ja, u weet wel hoe dat gaat in die kringen, waar men houdt van dit soort dingen.
'k Had er nog geen sikkepit verstand van maar ik hoorde wel dat ik geen pitten van appelen mocht opknabbelen "want dan groeit er een boom in uwen buik!" En appelpitten vond ik juist heel lekker, die amandelsmaak vond ik fijn. Pitten eten zou dus vruchten in de buik geven? Eigenlijk vond ik dat een plezierige gedachte.
In het weesgegroet heette het de vrucht van uw lichaam, in de bijbel stond de vrucht uws buiks en in het Frans was het le fruit de vos entrailles. Entrailles zijn darmen, zei mijn pocketwoordenboekje.
In het middelbaar kregen we in de scheikundeles iets te horen over cyanide en op slag vond ik de amandelsmaak niet meer lekker of interessant. En ondertussen wisten we ook iets meer over 'uws buiks' ook.
Het werd ook 'ontvangen in liefde' genoemd, want passie en aanverwante toestanden werden toen doodgezwegen in het onderwijs. En elders ook natuurlijk. Elders ook.
Zo gingen de jaren voorbij en een jong mens exploreert. Dat is de praktijk. En evolueert naar maturiteit. Dat is een theorie. En rondom zich begeeft iedereen zich aan het ouderschap en alzo wordt men tante.
En dan is daar dat uniek moment, die merkwaardige gewaarwording, dat zonderling gevoel, dat helder inzicht wanneer men beseft dat de nieuwgeboren vrucht des buiks niet lijkt op de papa en ook niet op de mama maar wis en waarachtig op een stuk fruit. Dus toch? Vrucht = Fruit?
Denk er wat meer aan dat ook jijzelf een zinvol doel bent om naar te streven. van P²
In '90 was ik voor LM een doel, een streefdoel. Of hij in mij iets zinvols gezien had -al was het maar iets zinnigs- weet ik nog altijd niet, maar ik weet wel wat ik in hem gezien had. En zo hobbelen wij al 28 jaar samen voort.
Enfin, ik was op een bepaald moment het centrum van zijn doen en denken, van zijn wereld, want meneer was verliefd. Acute tunnelvisie, wil dat zeggen. Hij had op dat ogenblik maar één doel, dat was bij mij zijn, met mij praten, mij horen, naar mij luisteren -alhoewel ik dat laatste betwijfel-, mij zien, mij het hof maken en natuurlijk mij in zijn bed krijgen.
Zeer vleiend vond ik dat alles, alleen … ik ben geen nóbel doel, ik verwachtte namelijk iets terug : gevoel voor humor, om te beginnen. En loyauteit. Dus niet enkel trouw, maar dat titske meer. En zo nog een paar dingen die ze niet meekrijgen op school. Ze hebben het van in de kool. Of niet. Want niet elk speelkameraadje is partner-materiaal, zoveel had ik intussen wel bijgeleerd.
Toen we dan eindelijk samenwoonden kwam hij me tijdens het koken vertellen wat hij die dag allemaal gelezen en bestudeerd had en welke politieke kwiet nu weer … dat terwijl men er het hoofd moet bijhouden, bij het dirigeren van de kokerij.
Het is er later en sinds zijn pensionering niet op gebeterd. Integendeel. 's Avonds komen de politiek en sociale kwesties mee naar de keuken, terwijl hij een ganse dag de tijd gehad heeft om die zaken ter sprake te brengen.
Maar blijkbaar moeten de dingen eerst bezinken, en pas 's avonds zijn de reflecties klaar om vrijgegeven te worden aan de buitenwereld, in casu ikke.
Wanneer deze buitenwereld zich dan naar de keuken begeeft, volgt hij haar naar die keuken, ook al loopt hij er soms danig in de weg. Hij moet zijn ei kwijt. Hij heeft een klankbord voor zijn gedachten nodig. 'k Zal dan wel een zinnig aanspreekpunt zijn, veronderstel ik. hij heeft niet genoeg aan mijn gezelschap, hij zoekt mijn nabijheid op.
Waarschijnlijk ben ik voor hem dan efkes een zinvol doel, al voel ik mezelf op zo'n moment eerder het beschikbaar doelwit. Dat is mijn manier om die situatie te bekijken hé.
In memoriam Menno Wigman: 'Had je maar nooit een gedicht gezien' Knack-journalist Piet Piryns neemt afscheid van zijn vriend Menno Wigman. Uit Knack van 07/02/18
Hij was de dichter van de grote droefenis: lijdend aan ongeneeslijke romantic agony en aan 'een diarree van liefdes'. Oud geboren en veel te jong gestorven, zoals van gedoemde dichters verwacht wordt.
Menno Wigman (1966-2018) Hij gedijde niet bij daglicht.
'Met afstand de beste dichter van zijn generatie', noemden collega's als Gerrit Komrij, Luuk Gruwez en Ingmar Heytze hem. Vorige week overleed in Amsterdam op 51-jarige leeftijd de Nederlandse dichter Menno Wigman. Groot nieuws was dat in Vlaanderen blijkbaar niet: De Morgen wijdde er geen letter aan, De Standaard deed het af met een berichtje van welgeteld 98 woorden. Dat zegt iets over de toenemende culturele verwijdering tussen Vlaanderen en Nederland, en het bevestigt misschien ook de twijfel die Menno Wigman uitte in een van zijn vroege gedichten:
'Dit wordt een droef gedicht. Ik weet niet goed waarom ik dit geheim ophoest, maar sinds een maand of drie geloof ik meer en meer dat poëzie geen vorm van naastenliefde is. Eerder een ziekte die je met een handvol hopeloze idioten deelt.'
Porno, snackbars en wildplassers - het waren geen voor de hand liggende onderwerpen voor lyriek.
Een lachebekje is hij nooit geweest. Hij dichtte 'met de moed der wanhoop' - een kind van de punkgeneratie. Zijn bundel Mijn naam is Legioen zou later een motto van Johnny Rotten meekrijgen: 'Fuck this and fuck that/ Fuck it all and fuck the fucking brat.'
Dat punk en poëzie konden samengaan had hij al vroeg in de gaten, toen hij op de middelbare school hoorde dat Charles Baudelaire in 1852 zijn haar al groen verfde. Hij werd drummer in een paar bandjes en richtte het eenmanstijdschrift Nachtschade op, 'cahiers voor decadente literatuur', waarin hij ook zijn eerste gedichten publiceerde. Die stonden nog helemaal in de zwart-romantische traditie van Baudelaire en Rainer Maria Rilke. De punk sloot daar goed bij aan. In Amsterdamse schrijverscafés was de jonge, gekwelde dandy een graag geziene verschijning met zijn jarenvijftigkuif, zwarte maatpakken en altijd goed gepoetste schoenen.
Hij was de dertig al voorbij toen in 1997 zijn debuutbundel ‘'s Zomers stinken alle steden’ verscheen bij een echte uitgeverij. Het was een bundel die meteen opviel door zijn dwarse, onmodieuze toonzetting. Hier trad een dichter aan van klassieke allure, die meer met J. Slauerhoff en Martinus Nijhoff op had dan met het postmodernistische anything goes van zijn tijdgenoten. Critici loofden zijn virtuoze, in die jaren ongebruikelijke vormvastheid. Soepele volzinnen, jambische verzen met veel verdoezeld binnenrijm: 'De la musique avant toute chose'.
Maar hoe klassiek van vorm ook, zijn gedichten vertolkten evenzogoed een hedendaags, urbaan levensgevoel. Porno, snackbars, wildplassers, zakkenrollers, lege winkelstraten, jeugdvandalisme - het zijn niet de meest voor de hand liggende onderwerpen voor lyriek. Wigman bleek de dichter van de desillusie:
'En dwars door alles heen de onpeilbare verveling van een dinsdag, het licht doet pijn, de regen zeikt, er kruipen auto’s langs en dat zal alles zijn.'
Onze wegen kruisten elkaar kort na de millenniumwisseling, tijdens de door Behoud de Begeerte georganiseerde poëzietournee Koningsblauw ter nagedachtenis van Herman de Coninck. Menno las er gedichten, ik was de spreekstalmeester van dienst. Het was vriendschap op het eerste gezicht - 'een weerzien met iemand die je nooit eerder hebt ontmoet'.
In een aantal opzichten deed Menno mij ook wel denken aan Herman de Coninck, al stond die toch wat opgewekter in het leven. Maar net als Herman leefde Menno gulzig en gedijde hij niet bij daglicht, net als Herman ademde hij poëzie en had hij de pest aan poëticale moeilijkdoenerij. We voerden lange nachtelijke gesprekken over zijn lievelingsdichters - Rilke en Baudelaire natuurlijk, maar ook Maurice Gilliams, Leonard Nolens, J.C. Bloem - en over het zonderlinge gegeven dat mensen wel bereid zijn te betalen voor een poëziefestival waar ze dichters als wilde dieren kunnen gadeslaan, maar geen cent willen neerleggen voor een dichtbundel. Menno kon zich daar behoorlijk over opwinden.
Net als Herman de Coninck leefde Menno gulzig en gedijde hij niet bij daglicht, net als Herman ademde hij poëzie en had hij de pest aan poëticale moeilijkdoenerij
Toch liet hij zich overhalen om vanaf 2005 mijn co-presentator te worden op de jaarlijkse Nacht van de Poëzie in Utrecht. En we trokken samen op bedevaart naar de gevangenis in Mons, waar hij per se de cel wilde zien waarin Paul Verlaine van 1873 tot 1875 opgesloten zat, nadat hij in Brussel met zijn dronken kop zijn vriend Arthur Rimbaud had neergeschoten. Menno had een grote fascinatie voor misdaad en gevangenissen. Als kind, vertelde hij mij toen, was het altijd zijn droom geweest om gevangenisbibliothecaris te worden.
In de winter van 2013 waren we samen op Schiermonnikoog voor een driedaags schrijversfestival. We praatten er over de doorstart van de Nacht van de Poëzie, waar Ester Naomi Perquin voortaan als copresentator zijn plaats zou innemen. Menno was intussen stadsdichter van Amsterdam geworden, leed aan chronische slapeloosheid en was zwaarmoediger dan ooit. Zijn drukke bezigheden als stadsdichter hadden hem gesloopt en de schoonheid van de Waddeneilanden was niet echt aan hem besteed. Sterker nog: ze vervulde hem met weerzin. (cfr Bomans?) Hij mocht graag herinneren aan de boutade van Willem Kloos: 'Natuur is mooi, maar je moet er wel wat te drinken bij hebben.'
In 2015 begon hij zich steeds vaker af te vragen of het allemaal wel de moeite waard was geweest, al die doorwaakte nachten met veel drank, drugs en ongelukkige liefdes. Van de kort op elkaar volgende zelfmoorden van generatiegenoten-dichters Rogi Wieg, Joost Zwagerman en Wim Brands werd hij ook niet vrolijker. Hij raakte ervan overtuigd dat de roofbouw die hij op zijn lichaam pleegde 'in naam van de poëzie' zijn leven had verpest. In wat zijn laatste en alom bejubelde bundel zou worden, Slordig met geluk, citeerde hij instemmend Slauerhoff: 'Had je maar nooit een gedicht gezien'. De bundel bevatte een aantal gedichten die hij schreef nadat hij in 2014 met een mysterieuze hartkwaal op de intensive care was terechtgekomen:
'Twee weken in mijn eigen graf gekeken, zo diep dat ik het grondwater zag staan - mijn borstkas blafte, o, ik ging eraan.'
'Ik denk weleens dat mijn gedichten meer weten dan ik', zei hij in een interview met de Volkskrant in 2016. 'Het was spelen met zwart vuur, achteraf. Ik heb het leven bijna uit mijn handen laten glippen. Maar er komen ook vast weer betere tijden, het kan nog.'
Het kon niet meer. Vorige week werd Menno Wigman opnieuw in het ziekenhuis opgenomen met een dubbele longontsteking. Hij overleed op 1 februari in zijn slaap na een hartfalen. Hij is 51 geworden.
Afscheid van mijn lichaam Waarom, mijn lichaam, was je mij zo weinig waard? Waarom bleef ik zo koppig tronen in mijn hoofd en woonde ik mezelf zo hevig uit?
O ja, ik hield van wijn, van zwaar doorrookte feesten, lucide katers en oneindig gulle lakens. Zo leefde ik verlicht mijn tijd aan stukken.
Nu lig ik op een zaal, mijn hart, die logge spier, verlaat me, laf als een gedicht laat het me staan en voor het eind van deze avond zakt de dood mijn longen in.
De zon was mij niet opgevallen als hij niet steeds onderging. Geen lucht, geen flonkering, geen hoop. Waarom, mijn lichaam, heb ik nooit in je geloofd?
te gast bij Wim Helsen, Lieve Joris met Ithaka van K.P. Kaváfis
Houd altijd Ithaka in je gedachten. Daar aan te komen dat is je bestemming. Maar overhaast de reis volstrekt niet. Beter dat die vele jaren duren zal, en dat je, oud al, landen zult op het eiland, rijk met alles wat je onderweg hebt gewonnen, niet verwachtend dat Ithaka je rijkdom geven zal.
Ithaka gaf je de mooie reis. Zonder dat eiland was je niet op weg gegaan. Verder heeft het je niets meer te geven.
En als je het armelijk vindt, Ithaka misleidde je niet. Zo wijs als je bent geworden, met zoveel ervaring, Zul je al begrepen hebben wat Ithaka’s betekenen.
'k Was gemonsterd op een klein schipke. Klein is relatief natuurlijk, het was gewoon kleiner dan de andere schepen waarop ik al gewerkt had.
Een klein schipke wil zeggen dat het de rivieren op kon, Rio Grande, Orinoco, tot ver in het binnenland om daar dan iets nuttigs te gaan laden. Veel was er aan een jungle terminal niet te zien. Laden en zo rap mogelijk weer weg van insecten en andere vieze beesten.
De woonruimtes waren navenant. Compact. Later heb ik nog kleiner meegemaakt, maar dat is een ander verhaal.
Als verlichting zijn er aan boord van een vrachtschip TL-buizen. Nu had als kind al een hekel aan dat soort licht. 'k Werd er neerslachtig van. Op geen enkele plek waar ik ooit gewoond heb gebruikte ik TL-licht. Al hing het er, ik gebruikte het niet. 'k Installeerde iets met witte knijpspotjes, spotjes op knijpers, om de plek en mezelf een warmer licht te gunnen. Die knijpspotjes waren toen spotgoedkoop bij Ikea.
Er gingen ook knijpspotjes in de bagage mee naar boord, want aan boord was TL de alleenheerser in heel de bewoning en ik wou mijn cabine wat menselijk hebben, niet als een hok.
In heel de bewoning TL, dwz ook in de pantry.
In alle ruimtes waar water verbruikt wordt, de keuken, de pantry & de laundry werden waterdichte armaturen gebruikt. Zoals buiten aan deck of beneden in de machineruimte. Die waterdichte modellen waren iets dikker dan de andere armaturen en kwamen bijgevolg lager uit het plafond.
Op dat schipke had de pantry een verhoogde vloer. Waarom dat was weet ik niet. Wie er binnen stapte kwam plots een 10cm dichter bij het plafond te staan. En daar hingen dan twee (of drie?) van die plompe armaturen.
Wanneer de captain binnengestoven kwam met een hongertje of zin in koffie of andere dringende noodzakelijkheden waarvoor men in de pantry moet zijn, liep hij met zijn 1m90 al eens tegen de eerste lichtarmatuur, tegen de lamp.
De eerste keer was ik bezorgd. Hij was de gezagvoerder, hij mocht zich geen hersenschudding lopen. Wel, toch liefst niet op mijn terrein.
De tweede keer moest ik mijn lach verbijten en ik haalde het klassieke zinnetje boven: "Ai kaptein, ze hebben hier vannacht een lamp gehangen zonder u te verwittigen?" Over de ezel en de steen zei ik niks, want ik zag hem denken.
De derde keer haalde ik mijn schouders eens op en ik vroeg me af of hij het opzettelijk deed. Die keer zou hij zich werkelijk pijn gedaan hebben maar ik reageerde al niet meer. Het is geen vierde keer gebeurd.
Als ze aandacht willen moeten ze iets anders verzinnen.
te gast bij Wim Helsen, Geert Bourgeois met een fragment uit 'Sprakeloos' van Tom Lanoye
Toch is er maar één bloedklonter nodig, kleiner dan een luis, die via uw bloedbaan naar uw hersenen schiet en daar uw spraakcentrum blokkeert en af doet sterven - een paar minuten volstaan - en u raakt de draad voor altijd kwijt. Eén minuscuul kloddertje, en deze woorden veranderen voor uw ogen in een beledigend spijkerschrift, een slagveld van onontcijferbare krassen. En één kloddertje bij mij, en ik weet niet meer waarvoor het klavier dient dat rust onder mijn vingers. (...) Elk één klontertje, en we zijn voorgoed vervreemd. Van alles afgesloten wat te maken heeft met taal.
Toen ik nog te jong was om zakgeld te krijgen was ik rijk. Er was een veilig nest en er waren speelkameraadjes en een zusje. Een spaarpot had ik niet. We hadden er wel een, maar die lag in de blokkendoos, hij diende als kasteeltoren.
Geld kende ik enkel als wisselgeld, iets dat ge thuis afgeeft als ge een brood of melk waart gaan halen.
Na mijn eerste communie was het uit met de rust want toen werd ik de wereld van de financiën binnengeleid. Vanaf toen kreeg ik elke zondag één frank. Die frank was veel meer dan een frank want hij had ook toegevoegde waarde, opvoedkundige waarde. Ik werd nl. verondersteld te leren 'omgaan met geld'. Ik zou leren 'besteden', niet zo maar uitgeven. Zo stond ik 's zondags na de mis bij de groten (de zes-plussers) in het kruidenierswinkeltje aan de kerk.
Het winkeltje werd gehouden door de vrouw van de koster. Dat zij zich niet aan de zondagsrust moest houden vonden wij heel gewoon, als vrouw van de koster was zij toch al zeker van een plaatsje in de hemel. Meid van de pastoor leek me ook een interessante post. Maar ik dwaal af.
Door de open deur zag ik mijn moeder en zusje naar huis stappen. Ik stond er dus alleen voor. Zelf een snoepje kiezen, helemaal alleen. Er was zoveel keuze dat ik er duizelig van werd. Wat als ik met het verkeerde snoepje thuiskwam? "Ge moogt zelf kiezen" had mama gezegd. Maar hoe weet ik of ik het juiste kies? Voor andere kinderen was het zondags snoepje een trakatie, voor mij was het een opdracht, een taak die ik moest volbrengen.
En eens het snoepje gekocht, moest ik het dan onmiddellijk opeten, zoals ik andere kinderen had zien doen? Of moest ik het eerst thuis laten zien (niet snoepen voor het eten) en het pas na de middag opeten? Maar 's zondagsnamiddags kwam de ijsjesman. Zou ik wel een ijsje krijgen als ik nog een snoepje had?
"Ge kunt de cent ook sparen" had mama gezegd. In mijn ogen was sparen die frank in de blokkendoos gooien. Dat zag ik niet zitten, dan zou mijn zusje hem in haar mond steken en inslikken, hoe kon een mama zoiets stoms zeggen ...
Ik kon voor die frank ook drie zuurtjes kopen. Dan zou ik eentje opeten onderweg naar huis en de twee andere laten zien aan mama. Ik kon de cent ook bijhouden en na drie zondagen kon ik dan een stuk chocolade kiezen. Maar misschien mocht dat niet. Nú een snoepje kiezen had mama gezegd. Hoe het die eerste zondag afgelopen is weet ik niet meer.
Wat ik me wel herinner is dat ik na verloop van tijd al zenuwachtig werd nog voor we thuis de deur uitgingen. En tijdens de mis ging ik in gedachten de rij bokalen af. Ik kreeg er klamme handen van en wachtte elke zondag in de kerk zuchtend en teneergedrukt op hulp van hogerhand. Die kwam niet en dat was mijn eerste geloofscrisis.
Toen werd er een nog zusje geboren en bleven we zondagsvoormiddag thuis. De snoepcent geraakte in onbruik. En ik kan me zelfs niet herinneren of ik dat toen erg vond.
In financiën ben ik nog altijd geen held en snoepen doe ik nog altijd niet. En het geloof ? Laten we zeggen dat ik zeker niet de vrouw van de koster geworden ben.
te gast bij Wim Helsen, Tinneke Beeckman met een fragment uit 1984 van George Orwell
Hij zou graag verder hebben willen vertellen over zijn moeder. Afgaande op wat hij zich van haar kon herinneren, veronderstelde hij niet dat zij een bijzondere vrouw was geweest en nog minder een intelligente vrouw; en toch had ze een soort edelheid bezeten, een soort van zuiverheid, eenvoudig omdat de normen waaraan zij gehoorzaamde persoonlijke standaarden waren. Haar gevoelens waren van haarzelf en konden niet van buiten af veranderd worden. Het zou niet in haar hoofd zijn opgekomen dat een handeling, die geen doel dient, daardoor betekenisloos wordt. Wanneer je iemand liefhad, dan had je hem lief en wanneer je niets anders te geven had, dan gaf je hem liefde. Toen het laatste stukje chocolade verdwenen was, had zijn moeder het kind in haar armen geklemd. Het gaf niets, het bracht geen enkele verandering teweeg, het bracht niet meer chocolade op, het wendde de dood van het kind niet af noch die van haarzelf; maar het scheen haar natuurlijk om dat te doen.