Het woord 'bergbouter' in een vertelling van SK bracht me terug naar midden jaren '70, naar een verhaal waarin een vriendelijke berg voorkomt die af en toe wakker wordt. Jorm is niet echt een bergbóuter, hij is de berg in zijn geheel. Maar toch was er in die jaren iets met berg. En misschien ook met bouter. De 70tiger jaren dus.
We hadden een klant, Mr.RR, die jazz verzamelde. Nu was er een platenwinkel op wandelafstand van bij ons, die gespecialiseerd was in het genre. Die baas kon Mr.RR niet helpen, ook al kon die winkelbaas als veterane kenner én als Brussels jazz-monument rechtstreeks in de States bestellen.
Voor die ene speciale bestelling werd de klant naar ons doorverwezen. Aangezien Mr.RR voor andere muziekgenres bij ons klant was, zouden wij die jazzplaat wel efkes bestellen voor hem.
Dat 'efkes' heeft maanden geduurd -mogelijk zelfs een jaar- want voor de detailhandelaar ging toen nog alles via de groothandelaars en die hadden behalve voor platen van ABBA zeer weinig contact met Zweden, want van daar moest de LP voor Mr.RR komen. Elke zaterdag kwam hij langs om zijn wekelijkse portie muziek te kopen en elke keer moesten we hem zeggen dat naast zijn aankopen klassiek, zijn speciale bestelling jazz nog niet 'binnen' was. Tot op een dag … ik denk dat we toen gezamenlijk een snik van opluchting lieten horen. Mijn pa heeft Mr.RR gebeld om te zeggen dat de bestelling toegekomen was en dat hij de plaat wou brengen, maar dat was nu ook weer niet nodig, Mr.RR zou zaterdag wel langs komen. platenhoes LP, 1977
Een jaar of twee later werd de film in België vertoond en ik vroeg me af of Mr.RR zou gaan kijken. Ik ging, ik vond dat ik na zoveel zorg en kommer om een speciale bestelling die film moest gezien hebben.
-----
Zó jazz was de muziek niet, Toots Thielemans schreef ook andere dingen.
Het fluiten dat met hoort is Toots hemzelve. De gitaar ook. De eerste proefopname van de begingeneriek en het leidmotief van Dunderklumpen : https://www.youtube.com/watch?v=YEqLIigJoVI 04min34
We zijn nu een 40 jaar later en ik vind het staptempo nog altijd mooi en ook heel uitnodigend voor jonge kinderen.
Dunderklumpen film, 1974
Midzomernacht, Zweden - stille weidse natuur. Het goedhartige tovermannetje Dunderklumpen voelt zich eenzaam en gaat op zoek naar nieuwe vrienden. In de slaapkamer van de kleine Camilla vindt hij knuffels. Zodra Dunderklumpen de knuffels aanraakt, worden ze levend. Hij neemt ze mee in zijn tas. bij het pratend huis
Hij neemt ook het schatkistje mee. Jens, het broertje van Camilla hoort de knuffels roepen. Hij gaat hen achterna, samen met zijn geitje Steroog en met een tekening (Malte) die, door de betovering van de midzomernacht, levend is geworden. Papa Beppe, die hulp krijgt van een hommel, volgt hen.
Het wordt een avontuurlijke expeditie vol muziek en plezier. Bizarre wezens vrolijken de tocht op en bedrieger Eénoog zorgt voor spanning. (scène op het houttransport - :o)
Kinderfilmklassieker die animatiebeelden combineert met acteerwerk. Het verhaal wordt knap ondersteund door (fantastische) muziek van Toots Thielemans.
alles weer oké
De film in zijn geheel, voor wie af en toe tijd en zin heeft:
Vuur maken, daar heb ik efkes aan gedacht, ttz, LM had daaraan gedacht. Vuur maken gaat al heel lang mee. Maar ik vraag me af of vuur maken een uitvinding is. Misschien is het een ontdekking. Een bijverschijnsel toen ergens vonken in droog gras vielen. Et voilà, er was hanteerbaar vuur. Of een bijverschijnsel toen men met een stokje ergens een gaatje probeerde in te draaien. Daar kwam toen hitte van en men had ook vuur.
Kermille, de twee begrippen overlappen mekaar voor een deel. Maar gevoelsmatig zou ik toch denken dat een ontdekking iets te maken heeft met hetgeen al bestond, iets dat al aanwezig was in de natuur. En een uitvinding komt puur uit de menselijke koker. De natuur wordt daar bewerkt tot cultuur.
Zo is vuur hanteerbaar krijgen volgens mij een ontdekking. Het wiel is een uitvinding, want eer het ding functioneert gaat daar serieus wat denkwerk aan vooraf. En de hefboom zit daar ergens tussenin, dat is misschien gewoon een vinding.
Het oudste werktuig is volgens mij de hefboom, die vinding is nog in veel ouder dan het wiel en de toepassingen zijn er vandaag nog altijd.
Waarom denk ik dat de hefboom ouder is dan het wiel. Omdat voor de hefboom alle onderdelen zichtbaar voorhanden lagen : een stok en de kleine steen als steunpunt. Meer was dat niet. Wie er aan dacht de stok tot bij de kleine steen te brengen had een hefboom om de last los te wrikken.
Het wiel vraagt wat meer denkwerk. Een rollende boomstam zou men denkbeeldig wel in schijven kunnen opdelen, die dan wielen zouden worden, maar dan moet er nog een as komen én ook een systeem dat kon dienen als lagers. En hoe krijgt men die boomstam in schijven? Nee ..., zo is het wiel er niet gekomen.
En nu denk ik ineens aan de bijl en de speer of de harpoen.
De eerste mens die een puntige steen aan tak verbond, vergrootte daarmee zijn slagkracht en maakte het zo mogelijk meer arbeid te leveren, gewoon omdat er minder fysieke kracht nodig was. Of nee, ik zal het toch maar op de hefboom houden.
in het kader van de poëzieweek waag ik mij aan een werk van eigen merk :
Melancholie in kringen waar men houdt van dat soort dingen
Ik ben een melanchool, soms ween ik voor de jool. Dat staat goed hoor, in die kringen waar men houdt van dat soort dingen. Wat sentiment, een zakdoekje, soms ook nog een dagboekje. Geen felheid of emotie, daarvan heeft men geen notie.
Men kijkt, men mijmt, men zucht, den blik al naar de lucht. En daar men met distinctie schreit is ’t geen ordinair gebleit. Geen ogen rood of snottebel om kommer of om kwel, geen gesnuit ofte trompet, men houdt het er zeer net.
Men plengt diskreet een traan, en dat wordt gracieus gedaan. Men houdt het er beschaafd en zo wordt de ziel gelaafd. Er zijn geen neuzen die snuiten, geen tranen die tuiten. De tranen strélen er ’t gelaat. Ja, u weet wel hoe dat gaat in die kringen, waar men houdt van dit soort dingen.
'k Had er nog geen sikkepit verstand van maar ik hoorde wel dat ik geen pitten van appelen mocht opknabbelen "want dan groeit er een boom in uwen buik!" En appelpitten vond ik juist heel lekker, die amandelsmaak vond ik fijn. Pitten eten zou dus vruchten in de buik geven? Eigenlijk vond ik dat een plezierige gedachte.
In het weesgegroet heette het de vrucht van uw lichaam, in de bijbel stond de vrucht uws buiks en in het Frans was het le fruit de vos entrailles. Entrailles zijn darmen, zei mijn pocketwoordenboekje.
In het middelbaar kregen we in de scheikundeles iets te horen over cyanide en op slag vond ik de amandelsmaak niet meer lekker of interessant. En ondertussen wisten we ook iets meer over 'uws buiks' ook.
Het werd ook 'ontvangen in liefde' genoemd, want passie en aanverwante toestanden werden toen doodgezwegen in het onderwijs. En elders ook natuurlijk. Elders ook.
Zo gingen de jaren voorbij en een jong mens exploreert. Dat is de praktijk. En evolueert naar maturiteit. Dat is een theorie. En rondom zich begeeft iedereen zich aan het ouderschap en alzo wordt men tante.
En dan is daar dat uniek moment, die merkwaardige gewaarwording, dat zonderling gevoel, dat helder inzicht wanneer men beseft dat de nieuwgeboren vrucht des buiks niet lijkt op de papa en ook niet op de mama maar wis en waarachtig op een stuk fruit. Dus toch? Vrucht = Fruit?
Denk er wat meer aan dat ook jijzelf een zinvol doel bent om naar te streven. van P²
In '90 was ik voor LM een doel, een streefdoel. Of hij in mij iets zinvols gezien had -al was het maar iets zinnigs- weet ik nog altijd niet, maar ik weet wel wat ik in hem gezien had. En zo hobbelen wij al 28 jaar samen voort.
Enfin, ik was op een bepaald moment het centrum van zijn doen en denken, van zijn wereld, want meneer was verliefd. Acute tunnelvisie, wil dat zeggen. Hij had op dat ogenblik maar één doel, dat was bij mij zijn, met mij praten, mij horen, naar mij luisteren -alhoewel ik dat laatste betwijfel-, mij zien, mij het hof maken en natuurlijk mij in zijn bed krijgen.
Zeer vleiend vond ik dat alles, alleen … ik ben geen nóbel doel, ik verwachtte namelijk iets terug : gevoel voor humor, om te beginnen. En loyauteit. Dus niet enkel trouw, maar dat titske meer. En zo nog een paar dingen die ze niet meekrijgen op school. Ze hebben het van in de kool. Of niet. Want niet elk speelkameraadje is partner-materiaal, zoveel had ik intussen wel bijgeleerd.
Toen we dan eindelijk samenwoonden kwam hij me tijdens het koken vertellen wat hij die dag allemaal gelezen en bestudeerd had en welke politieke kwiet nu weer … dat terwijl men er het hoofd moet bijhouden, bij het dirigeren van de kokerij.
Het is er later en sinds zijn pensionering niet op gebeterd. Integendeel. 's Avonds komen de politiek en sociale kwesties mee naar de keuken, terwijl hij een ganse dag de tijd gehad heeft om die zaken ter sprake te brengen.
Maar blijkbaar moeten de dingen eerst bezinken, en pas 's avonds zijn de reflecties klaar om vrijgegeven te worden aan de buitenwereld, in casu ikke.
Wanneer deze buitenwereld zich dan naar de keuken begeeft, volgt hij haar naar die keuken, ook al loopt hij er soms danig in de weg. Hij moet zijn ei kwijt. Hij heeft een klankbord voor zijn gedachten nodig. 'k Zal dan wel een zinnig aanspreekpunt zijn, veronderstel ik. hij heeft niet genoeg aan mijn gezelschap, hij zoekt mijn nabijheid op.
Waarschijnlijk ben ik voor hem dan efkes een zinvol doel, al voel ik mezelf op zo'n moment eerder het beschikbaar doelwit. Dat is mijn manier om die situatie te bekijken hé.
In memoriam Menno Wigman: 'Had je maar nooit een gedicht gezien' Knack-journalist Piet Piryns neemt afscheid van zijn vriend Menno Wigman. Uit Knack van 07/02/18
Hij was de dichter van de grote droefenis: lijdend aan ongeneeslijke romantic agony en aan 'een diarree van liefdes'. Oud geboren en veel te jong gestorven, zoals van gedoemde dichters verwacht wordt.
Menno Wigman (1966-2018) Hij gedijde niet bij daglicht.
'Met afstand de beste dichter van zijn generatie', noemden collega's als Gerrit Komrij, Luuk Gruwez en Ingmar Heytze hem. Vorige week overleed in Amsterdam op 51-jarige leeftijd de Nederlandse dichter Menno Wigman. Groot nieuws was dat in Vlaanderen blijkbaar niet: De Morgen wijdde er geen letter aan, De Standaard deed het af met een berichtje van welgeteld 98 woorden. Dat zegt iets over de toenemende culturele verwijdering tussen Vlaanderen en Nederland, en het bevestigt misschien ook de twijfel die Menno Wigman uitte in een van zijn vroege gedichten:
'Dit wordt een droef gedicht. Ik weet niet goed waarom ik dit geheim ophoest, maar sinds een maand of drie geloof ik meer en meer dat poëzie geen vorm van naastenliefde is. Eerder een ziekte die je met een handvol hopeloze idioten deelt.'
Porno, snackbars en wildplassers - het waren geen voor de hand liggende onderwerpen voor lyriek.
Een lachebekje is hij nooit geweest. Hij dichtte 'met de moed der wanhoop' - een kind van de punkgeneratie. Zijn bundel Mijn naam is Legioen zou later een motto van Johnny Rotten meekrijgen: 'Fuck this and fuck that/ Fuck it all and fuck the fucking brat.'
Dat punk en poëzie konden samengaan had hij al vroeg in de gaten, toen hij op de middelbare school hoorde dat Charles Baudelaire in 1852 zijn haar al groen verfde. Hij werd drummer in een paar bandjes en richtte het eenmanstijdschrift Nachtschade op, 'cahiers voor decadente literatuur', waarin hij ook zijn eerste gedichten publiceerde. Die stonden nog helemaal in de zwart-romantische traditie van Baudelaire en Rainer Maria Rilke. De punk sloot daar goed bij aan. In Amsterdamse schrijverscafés was de jonge, gekwelde dandy een graag geziene verschijning met zijn jarenvijftigkuif, zwarte maatpakken en altijd goed gepoetste schoenen.
Hij was de dertig al voorbij toen in 1997 zijn debuutbundel ‘'s Zomers stinken alle steden’ verscheen bij een echte uitgeverij. Het was een bundel die meteen opviel door zijn dwarse, onmodieuze toonzetting. Hier trad een dichter aan van klassieke allure, die meer met J. Slauerhoff en Martinus Nijhoff op had dan met het postmodernistische anything goes van zijn tijdgenoten. Critici loofden zijn virtuoze, in die jaren ongebruikelijke vormvastheid. Soepele volzinnen, jambische verzen met veel verdoezeld binnenrijm: 'De la musique avant toute chose'.
Maar hoe klassiek van vorm ook, zijn gedichten vertolkten evenzogoed een hedendaags, urbaan levensgevoel. Porno, snackbars, wildplassers, zakkenrollers, lege winkelstraten, jeugdvandalisme - het zijn niet de meest voor de hand liggende onderwerpen voor lyriek. Wigman bleek de dichter van de desillusie:
'En dwars door alles heen de onpeilbare verveling van een dinsdag, het licht doet pijn, de regen zeikt, er kruipen auto’s langs en dat zal alles zijn.'
Onze wegen kruisten elkaar kort na de millenniumwisseling, tijdens de door Behoud de Begeerte georganiseerde poëzietournee Koningsblauw ter nagedachtenis van Herman de Coninck. Menno las er gedichten, ik was de spreekstalmeester van dienst. Het was vriendschap op het eerste gezicht - 'een weerzien met iemand die je nooit eerder hebt ontmoet'.
In een aantal opzichten deed Menno mij ook wel denken aan Herman de Coninck, al stond die toch wat opgewekter in het leven. Maar net als Herman leefde Menno gulzig en gedijde hij niet bij daglicht, net als Herman ademde hij poëzie en had hij de pest aan poëticale moeilijkdoenerij. We voerden lange nachtelijke gesprekken over zijn lievelingsdichters - Rilke en Baudelaire natuurlijk, maar ook Maurice Gilliams, Leonard Nolens, J.C. Bloem - en over het zonderlinge gegeven dat mensen wel bereid zijn te betalen voor een poëziefestival waar ze dichters als wilde dieren kunnen gadeslaan, maar geen cent willen neerleggen voor een dichtbundel. Menno kon zich daar behoorlijk over opwinden.
Net als Herman de Coninck leefde Menno gulzig en gedijde hij niet bij daglicht, net als Herman ademde hij poëzie en had hij de pest aan poëticale moeilijkdoenerij
Toch liet hij zich overhalen om vanaf 2005 mijn co-presentator te worden op de jaarlijkse Nacht van de Poëzie in Utrecht. En we trokken samen op bedevaart naar de gevangenis in Mons, waar hij per se de cel wilde zien waarin Paul Verlaine van 1873 tot 1875 opgesloten zat, nadat hij in Brussel met zijn dronken kop zijn vriend Arthur Rimbaud had neergeschoten. Menno had een grote fascinatie voor misdaad en gevangenissen. Als kind, vertelde hij mij toen, was het altijd zijn droom geweest om gevangenisbibliothecaris te worden.
In de winter van 2013 waren we samen op Schiermonnikoog voor een driedaags schrijversfestival. We praatten er over de doorstart van de Nacht van de Poëzie, waar Ester Naomi Perquin voortaan als copresentator zijn plaats zou innemen. Menno was intussen stadsdichter van Amsterdam geworden, leed aan chronische slapeloosheid en was zwaarmoediger dan ooit. Zijn drukke bezigheden als stadsdichter hadden hem gesloopt en de schoonheid van de Waddeneilanden was niet echt aan hem besteed. Sterker nog: ze vervulde hem met weerzin. (cfr Bomans?) Hij mocht graag herinneren aan de boutade van Willem Kloos: 'Natuur is mooi, maar je moet er wel wat te drinken bij hebben.'
In 2015 begon hij zich steeds vaker af te vragen of het allemaal wel de moeite waard was geweest, al die doorwaakte nachten met veel drank, drugs en ongelukkige liefdes. Van de kort op elkaar volgende zelfmoorden van generatiegenoten-dichters Rogi Wieg, Joost Zwagerman en Wim Brands werd hij ook niet vrolijker. Hij raakte ervan overtuigd dat de roofbouw die hij op zijn lichaam pleegde 'in naam van de poëzie' zijn leven had verpest. In wat zijn laatste en alom bejubelde bundel zou worden, Slordig met geluk, citeerde hij instemmend Slauerhoff: 'Had je maar nooit een gedicht gezien'. De bundel bevatte een aantal gedichten die hij schreef nadat hij in 2014 met een mysterieuze hartkwaal op de intensive care was terechtgekomen:
'Twee weken in mijn eigen graf gekeken, zo diep dat ik het grondwater zag staan - mijn borstkas blafte, o, ik ging eraan.'
'Ik denk weleens dat mijn gedichten meer weten dan ik', zei hij in een interview met de Volkskrant in 2016. 'Het was spelen met zwart vuur, achteraf. Ik heb het leven bijna uit mijn handen laten glippen. Maar er komen ook vast weer betere tijden, het kan nog.'
Het kon niet meer. Vorige week werd Menno Wigman opnieuw in het ziekenhuis opgenomen met een dubbele longontsteking. Hij overleed op 1 februari in zijn slaap na een hartfalen. Hij is 51 geworden.
Afscheid van mijn lichaam Waarom, mijn lichaam, was je mij zo weinig waard? Waarom bleef ik zo koppig tronen in mijn hoofd en woonde ik mezelf zo hevig uit?
O ja, ik hield van wijn, van zwaar doorrookte feesten, lucide katers en oneindig gulle lakens. Zo leefde ik verlicht mijn tijd aan stukken.
Nu lig ik op een zaal, mijn hart, die logge spier, verlaat me, laf als een gedicht laat het me staan en voor het eind van deze avond zakt de dood mijn longen in.
De zon was mij niet opgevallen als hij niet steeds onderging. Geen lucht, geen flonkering, geen hoop. Waarom, mijn lichaam, heb ik nooit in je geloofd?
te gast bij Wim Helsen, Lieve Joris met Ithaka van K.P. Kaváfis
Houd altijd Ithaka in je gedachten. Daar aan te komen dat is je bestemming. Maar overhaast de reis volstrekt niet. Beter dat die vele jaren duren zal, en dat je, oud al, landen zult op het eiland, rijk met alles wat je onderweg hebt gewonnen, niet verwachtend dat Ithaka je rijkdom geven zal.
Ithaka gaf je de mooie reis. Zonder dat eiland was je niet op weg gegaan. Verder heeft het je niets meer te geven.
En als je het armelijk vindt, Ithaka misleidde je niet. Zo wijs als je bent geworden, met zoveel ervaring, Zul je al begrepen hebben wat Ithaka’s betekenen.
'k Was gemonsterd op een klein schipke. Klein is relatief natuurlijk, het was gewoon kleiner dan de andere schepen waarop ik al gewerkt had.
Een klein schipke wil zeggen dat het de rivieren op kon, Rio Grande, Orinoco, tot ver in het binnenland om daar dan iets nuttigs te gaan laden. Veel was er aan een jungle terminal niet te zien. Laden en zo rap mogelijk weer weg van insecten en andere vieze beesten.
De woonruimtes waren navenant. Compact. Later heb ik nog kleiner meegemaakt, maar dat is een ander verhaal.
Als verlichting zijn er aan boord van een vrachtschip TL-buizen. Nu had als kind al een hekel aan dat soort licht. 'k Werd er neerslachtig van. Op geen enkele plek waar ik ooit gewoond heb gebruikte ik TL-licht. Al hing het er, ik gebruikte het niet. 'k Installeerde iets met witte knijpspotjes, spotjes op knijpers, om de plek en mezelf een warmer licht te gunnen. Die knijpspotjes waren toen spotgoedkoop bij Ikea.
Er gingen ook knijpspotjes in de bagage mee naar boord, want aan boord was TL de alleenheerser in heel de bewoning en ik wou mijn cabine wat menselijk hebben, niet als een hok.
In heel de bewoning TL, dwz ook in de pantry.
In alle ruimtes waar water verbruikt wordt, de keuken, de pantry & de laundry werden waterdichte armaturen gebruikt. Zoals buiten aan deck of beneden in de machineruimte. Die waterdichte modellen waren iets dikker dan de andere armaturen en kwamen bijgevolg lager uit het plafond.
Op dat schipke had de pantry een verhoogde vloer. Waarom dat was weet ik niet. Wie er binnen stapte kwam plots een 10cm dichter bij het plafond te staan. En daar hingen dan twee (of drie?) van die plompe armaturen.
Wanneer de captain binnengestoven kwam met een hongertje of zin in koffie of andere dringende noodzakelijkheden waarvoor men in de pantry moet zijn, liep hij met zijn 1m90 al eens tegen de eerste lichtarmatuur, tegen de lamp.
De eerste keer was ik bezorgd. Hij was de gezagvoerder, hij mocht zich geen hersenschudding lopen. Wel, toch liefst niet op mijn terrein.
De tweede keer moest ik mijn lach verbijten en ik haalde het klassieke zinnetje boven: "Ai kaptein, ze hebben hier vannacht een lamp gehangen zonder u te verwittigen?" Over de ezel en de steen zei ik niks, want ik zag hem denken.
De derde keer haalde ik mijn schouders eens op en ik vroeg me af of hij het opzettelijk deed. Die keer zou hij zich werkelijk pijn gedaan hebben maar ik reageerde al niet meer. Het is geen vierde keer gebeurd.
Als ze aandacht willen moeten ze iets anders verzinnen.
te gast bij Wim Helsen, Geert Bourgeois met een fragment uit 'Sprakeloos' van Tom Lanoye
Toch is er maar één bloedklonter nodig, kleiner dan een luis, die via uw bloedbaan naar uw hersenen schiet en daar uw spraakcentrum blokkeert en af doet sterven - een paar minuten volstaan - en u raakt de draad voor altijd kwijt. Eén minuscuul kloddertje, en deze woorden veranderen voor uw ogen in een beledigend spijkerschrift, een slagveld van onontcijferbare krassen. En één kloddertje bij mij, en ik weet niet meer waarvoor het klavier dient dat rust onder mijn vingers. (...) Elk één klontertje, en we zijn voorgoed vervreemd. Van alles afgesloten wat te maken heeft met taal.
Toen ik nog te jong was om zakgeld te krijgen was ik rijk. Er was een veilig nest en er waren speelkameraadjes en een zusje. Een spaarpot had ik niet. We hadden er wel een, maar die lag in de blokkendoos, hij diende als kasteeltoren.
Geld kende ik enkel als wisselgeld, iets dat ge thuis afgeeft als ge een brood of melk waart gaan halen.
Na mijn eerste communie was het uit met de rust want toen werd ik de wereld van de financiën binnengeleid. Vanaf toen kreeg ik elke zondag één frank. Die frank was veel meer dan een frank want hij had ook toegevoegde waarde, opvoedkundige waarde. Ik werd nl. verondersteld te leren 'omgaan met geld'. Ik zou leren 'besteden', niet zo maar uitgeven. Zo stond ik 's zondags na de mis bij de groten (de zes-plussers) in het kruidenierswinkeltje aan de kerk.
Het winkeltje werd gehouden door de vrouw van de koster. Dat zij zich niet aan de zondagsrust moest houden vonden wij heel gewoon, als vrouw van de koster was zij toch al zeker van een plaatsje in de hemel. Meid van de pastoor leek me ook een interessante post. Maar ik dwaal af.
Door de open deur zag ik mijn moeder en zusje naar huis stappen. Ik stond er dus alleen voor. Zelf een snoepje kiezen, helemaal alleen. Er was zoveel keuze dat ik er duizelig van werd. Wat als ik met het verkeerde snoepje thuiskwam? "Ge moogt zelf kiezen" had mama gezegd. Maar hoe weet ik of ik het juiste kies? Voor andere kinderen was het zondags snoepje een trakatie, voor mij was het een opdracht, een taak die ik moest volbrengen.
En eens het snoepje gekocht, moest ik het dan onmiddellijk opeten, zoals ik andere kinderen had zien doen? Of moest ik het eerst thuis laten zien (niet snoepen voor het eten) en het pas na de middag opeten? Maar 's zondagsnamiddags kwam de ijsjesman. Zou ik wel een ijsje krijgen als ik nog een snoepje had?
"Ge kunt de cent ook sparen" had mama gezegd. In mijn ogen was sparen die frank in de blokkendoos gooien. Dat zag ik niet zitten, dan zou mijn zusje hem in haar mond steken en inslikken, hoe kon een mama zoiets stoms zeggen ...
Ik kon voor die frank ook drie zuurtjes kopen. Dan zou ik eentje opeten onderweg naar huis en de twee andere laten zien aan mama. Ik kon de cent ook bijhouden en na drie zondagen kon ik dan een stuk chocolade kiezen. Maar misschien mocht dat niet. Nú een snoepje kiezen had mama gezegd. Hoe het die eerste zondag afgelopen is weet ik niet meer.
Wat ik me wel herinner is dat ik na verloop van tijd al zenuwachtig werd nog voor we thuis de deur uitgingen. En tijdens de mis ging ik in gedachten de rij bokalen af. Ik kreeg er klamme handen van en wachtte elke zondag in de kerk zuchtend en teneergedrukt op hulp van hogerhand. Die kwam niet en dat was mijn eerste geloofscrisis.
Toen werd er een nog zusje geboren en bleven we zondagsvoormiddag thuis. De snoepcent geraakte in onbruik. En ik kan me zelfs niet herinneren of ik dat toen erg vond.
In financiën ben ik nog altijd geen held en snoepen doe ik nog altijd niet. En het geloof ? Laten we zeggen dat ik zeker niet de vrouw van de koster geworden ben.
te gast bij Wim Helsen, Tinneke Beeckman met een fragment uit 1984 van George Orwell
Hij zou graag verder hebben willen vertellen over zijn moeder. Afgaande op wat hij zich van haar kon herinneren, veronderstelde hij niet dat zij een bijzondere vrouw was geweest en nog minder een intelligente vrouw; en toch had ze een soort edelheid bezeten, een soort van zuiverheid, eenvoudig omdat de normen waaraan zij gehoorzaamde persoonlijke standaarden waren. Haar gevoelens waren van haarzelf en konden niet van buiten af veranderd worden. Het zou niet in haar hoofd zijn opgekomen dat een handeling, die geen doel dient, daardoor betekenisloos wordt. Wanneer je iemand liefhad, dan had je hem lief en wanneer je niets anders te geven had, dan gaf je hem liefde. Toen het laatste stukje chocolade verdwenen was, had zijn moeder het kind in haar armen geklemd. Het gaf niets, het bracht geen enkele verandering teweeg, het bracht niet meer chocolade op, het wendde de dood van het kind niet af noch die van haarzelf; maar het scheen haar natuurlijk om dat te doen.
Er zijn zo van die dagen dat de zon schijnt, het opzoekwerk vlot verloopt, de koffie lekker ruikt, ik elke mail binnen het uur kan beantwoorden, het leven een fluitje van een cent is! En dan zijn er de andere dagen, de dagen dat niets wil lukken.
'k Had toen niet gedacht dat er reacties zouden komen op de cartoon van de kinderschommel en de (retorische) vraag waarom die tekening niet kan kloppen.
Waarom leerkrachten fysica niet van toezicht zijn tijdens de speeltijd :
Met een kinderschommel zal het nooit gaan of lukken al vervang je de kinderen door geijkte gewichten, schreef JL.
En dat was al één deel van de oplossing. Alle vrachtjes moeten hetzelfde gewicht & dezelfde vorm hebben. En dan is er ook de ophanging. Om alle 'kinderen' mooi te laten knotsebollen, in één rechte lijn, moet de ophanging in V zijn, op twee parallelle frames. Dus de cartoon zit fout, zoals JL zei.
Nu had ik heel die uitleg gevonden bij http://en.wikipedia.org/wiki/Newton's_cradle , §1, “This restricts the pendulums' movements to the same plane.” De ophanging in een dubbele frame houdt de beweging van de hangers in hetzelfde (vertikaal) vlak. Tot zover alles oké. Maar nu … Nu blijkt dat in het Nederlands een totáál ander artikel te zijn, http://nl.wikipedia.org/wiki/Perpetuum_mobile en met de zoekterm 'pendulum' kom ik er ook niet, om voor 't blog de Engelse uitleg in 't Nederlands te vinden. Op de koop toe bestaat de enkele ophanging ook! Bij de afbeeldingen vond ik oa ditte :
Oké, de bolletjes hangen bij enkele ophanging aan staafjes ipv aan draad en dus blijven ze ook op één lijn, maar toch … in enkele ophanging kermille! En nu zit ik dus vast hé. Ik weet dat de cartoon fout is maar ik kan het niet staven. Ja, 't is vandaag weer een van die andere dagen, de dagen dat niks wil vlotten ... en kan iemand die knotsende bollekes stilleggen AUB ?
m – EZW-01/2013, bijgewerkt – had ik toen die cartoon maar niet zo geestig gevonden …
te gast bij Wim Helsen, Koen Wauters met een tekst van zijn dochter Zita
aller-liefste papa,
ik hou enorm veel van jou! weet dat! ik zal er altijd altijd voor je zijn! Net zoals jij er ook altijd bent voor mij! Bedankt voor je steun vndg! Dat waardeer ik enorm, want ik weet dat dat ook niet makkelijk is voor jou deze 4 moeilijke zware weken! Je bent de beste papa die ik maar hebben kan! voor geen geld wil ik je missen... dus internaat is mss geen goed idee als ik ook zie hoe verdrietig je daar van wordt… je bent mooier als je lacht. -I love you to the moon and back “jij bent m’n liefste pappie, jij bent echt de beste & ik hou van jou, ja zoveel van jou & ik blijf je altijd trouw!”
“In mijn jeugd was ik dikwijls uit het zicht verdwenen en ook veel verder verdwenen. Zo kroop in soms op het dak van het huis. Ik was toen 6 jaar. Met mijn korte beentjes kon ik er niet meer terug. Ik ben dan maar een hele tijd blijven stilzitten in de dakgoot tot mijn afwezigheid opgemerkt werd en ze mij aan ’t zoeken waren en ik van daar boven (10m hoog) antwoordde. Ik ging ook zonder iets te zeggen naar mijn tante aan de andere kant van het stadje. En dat gebeurde zo dikwijls dat bij mijn verdwijning mijn oudere broer direct op de fiets moest springen om te kijken of bij tante Lisa was. Natuurlijk, telkens ik terug gevonden werd kreeg ik sermoenen van ons ma.” VG
Ik vraag me af hoe een kind van zes in een dakgoot op 10m hoogte belandt. Waarschijnlijk niet al klimmend langs de regenpijp. Een kind van zes is nog geen geveltoerist. Daarom denk ik dat de snotter via het raam van de mansardekamer ging. Geen dakraam, maar een dakkapel, een verticaal staand raam. Toch een expeditie voor een kind van zes! En dan braafjes blijven zitten. Vol vertrouwen, 'ze komen mij wel halen, zo zijn ze, ze halen mij.'
-----
“Mijn broer is eens een aantal uren zoek geweest. Wij waren voor een dag naar zee, naar Blankenberge, mijn broer zal ongeveer 6 jaar geweest zijn, dus in de jaren 50 zoiets. Op een gegeven moment was mijn broer verdwenen. Iedereen zocht, maar niets. Paniek, paniek en een uur of twee later was mijn broer daar weer. Hij was met een kolonie kinderen die daar waren voorbij gekomen, mee gegaan, en op de terugweg was hij er nog bij. Ik weet nog dat de dame die de kinderen begeleidde, heel erg aangedaan was, want zij had al snel opgemerkt dat er een vreemd kind bij was, maar wist helemaal niet van waar dat kind kwam.
En op een keer waren wij eens mee gaan vissen met mijn vader naar Lillo. Mijn nonkel tante en twee nichtjes waren er ook bij. Een eindje daar vandaan kon je op een verhoogde berm klauteren en daarachter lag daar een uitloop van de Schelde. Wij wandelden verder en verder en opeens zagen wij in de verte een man die naar ons toe kwam. Op ongeveer een 20 tal meter bleef hij staan en begon hij mijn jongste nichtje te roepen, en ons jongste nichtje, ongeveer 5 toen denk ik, ging richting die man en die man ging stelselmatig achter uit. Wij roepen, roepen naar onze ouders maar die konden ons echt niet horen en mijn nichtje was bijna bij die man, en wij maar roepen, kom terug, kom terug en toen trok ik mijn stoute kinderschoenen aan, ik was ongeveer 10 en liep naar mijn nichtje en sleurde haar terug. Ik weet nog dat die man heel kwaad was dat ik mijn nichtje mee terug sleurde. Ondertussen was mijn neef naar onze ouders gelopen, die zijn direct gekomen maar de man was al verdwenen. Ik heb daar toen serieuze nachtmerries van gehad want die man had echt heel slechte bedoelingen. En daarna mochten wij niet meer op de berg, zoals wij die berm noemde, gaan spelen.” JPW
'k Denk dat iedereen daar enorme chance gehad heeft dat gij toen die dag zo direct en intuïtief en kordaat gereageerd hebt, dat ge die dag uw stoute schoentjes aan had. Een alert klein meisje van 10, misschien was ze zelf bang, maar dat maakt haar eens zo dapper.
Vandaag wordt het weer zo'n weer. We moeten onszelf niet voor het lapje houden, zegt mijn specialist ter zake. Hij onthoudt dat soort dingen, weersvoorspellingen en zo.
Gelukkig zat er in de mail iets uit Canada, die gasten zijn gewoonlijk goed. Vandaag : kan men een hond voor het lapje houden? Antwoord : ja, men kan een hond voor het lapje houden.
De lichaamstaal van sommige honden is prachtig, het conflict tussen willen en niet durven.
Of het conflict tussen zien en ruiken, de andere hond ruikt niet als hond maar het bot ruikt wel lekker naar bot. Moet men opletten voor een hond die niet ruikt naar hond? Blijkbaar wel.
Ik hou nogal aan de Belgische klavierschikking. Mijn vingers kunnen niet anders en mijn hoofd weet niet beter.
Door omstandigheden moest ik aan boord het typewerk van LM op telkens andere computers typen, op de PC die beschikbaar was in de cabine en qwerty is voor mij een ramp. Niet alleen de schikking van de lettertekens maar ook de schikking van de leestekens. En het waren per schip telkens andere qwerty-schikkingen, ook dat nog.
De eerste keer dacht ik dat ik de oplossing gevonden had, ik typte zijn paperassen op mijn laptop ipv op de PC van de cabine en bracht de diskette naar boven, naar de chef mécanicien (de hoofdwerktuigkundige, HWTK) Toen ging alles nog op diskette. Later op USB-stick en nu is er natuurlijk intranet.
Wat bleek, ik had een recentere versie van Excel en hetgeen ik kwam afgeven was niet compatibel met de versie die de chef mécanicien had. Hij kon er niks mee beginnen. Het bestand converteren lukte me ook niet, het resultaat was totaal onbruikbaar. Die nacht heb ik kunnen doorwerken op dat verdomd qwertyklavier van de scheepscomputer, want ’s anderendaags moest de chef alles kunnen verzenden naar de rederij.
Vanaf toen hebben mijn vingers leren stuntelen op de qwertyklavieren van de computer die in de cabine stond. Maar mijn hoofd wilde nog altijd niet mee. En ik was niet de enige.
Op een avond zat ik weer eens te foeteren op een qwerty-schikking en om mijn ellende samen te vatten zei ik: - Kermille, op een qwerty is zelfs het woord azerty typen een corvee ! - Ahja, op een qwerty kunt ge dat niet typen hé, antwoordde LM languit en quasi meevoelend.
Toen moest ik heel hard nadenken of hij dat nu meende of niet. ‘k Heb het zo gelaten. Misschien was hij gewoon moe.
Na lezen en opzoeken over ‘Laat het vriezen dat het kraakt’ (tekst 236) en ben ik nog altijd ondersteboven van dat gedicht.
Dorrestijn zou een REWIND-knop willen voor een bepaalde periode van zijn leven en beschrijft wat er in achteruit moet gebeuren. Als achteruit rijden al moeilijk is, dan blijft leven in achteruit wensdenken. Enkele maanden later hoorde ik de naam Dorrestijn op de radio. Hij bracht een lied. Zelf. In vergelijking met 'Laat het vriezen dat het kraakt' is 'Renault4' misschien luchtiger verwoord, maar het gaat evengoed over iets dat voorbij is, over helaasheid.
Renault4
Ach, ik rijd nog zo vaak in mijn dromen In onze kleine rode Renault Waarmee we in Parijs zijn gekomen In Clermont-Ferrand en Bordeaux
Hij zong een lied als het ware Als hij de Franse heuvels besteeg En hij voerde ons langs de Loire Al was zijn benzinetank leeg
Maar zij wilde een grotere wagen Daarmee ging ze over een grens De gedachte kon ik niet verdragen En ze zit nu in een Mercedes Benz
In een Mercedes ver weg in Westfalen Naast een vent die goed zit bij kas De duivel moge haar halen Want nooit wordt het meer zoals het was
Nooit vergeef ik haar deze blamage Smakeloos was het, en grof De Renault staat in de garage Overdekt met een dikke laag stof
Ach, ik rijd nog zo vaak in mijn dromen In onze kleine rode Renault Waarmee we in Parijs zijn gekomen In Clermont-Ferrand en Bordeaux
Waarschuwing : Dorrestijn zingt niet, hij reciteert op muziek, om het beleefd uit te drukken. Vandaar, klank aanzetten op eigen risico, https://www.youtube.com/watch?v=bP7lP8B4PGw 02min45
Amai dat is mooi. 'k Durf het niet te vaak spelen want het is zo frêle. In het filmpje ziet men op 01min04 Hans Dorrestijn de tekst van het lied mee lippen. klank aanzetten https://www.youtube.com/watch?v=PdRn5qxWOrc 02min38
Laat het vriezen dat het kraakt Laat het sneeuwen dat het wit En laad opnieuw de kolenkit Nu de liefde me, de liefde me zo tegenzit
Verschrompel knoppen die ik haat Dooi, trek terug tot een klein wak En zaaier, zaaier, zaai het zaad Terug tot weer een volle zak En haal het vee weer uit de wei En keer dan achterwaarts bewegend Drogend daar het opwaarts regent Weer naar je warme boerderij
Laat het vriezen dat het kraakt Laat het sneeuwen dat het wit En laad opnieuw de kolenkit Nu de liefde me, de liefde me zo tegenzit
Help noorderwind, keer terug van zuid Rommel weer aan deur en ruit En laat de mensen van de kook Weer overgaan op oliestook Dan komt mijn liefste in wintertij Als tranen stijgen stijgen mijn ogen Waar ze een voor een verdrogen Weer ruglings terug bij mij, bij mij
Laat het vriezen dat het kraakt Laat het sneeuwen dat het wit En laad opnieuw de kolenkit Nu de liefde me, de liefde me zo tegenzit
Hans Dorrestijn
Het moet toch hartverwarmend en fantastisch zijn voor een tekstschrijver van opa leeftijd – toen 75, nu 79 geworden- dat zijn werk opgepikt wordt door de jonge garde. Het gevestigd talent en het jong talent, de bewondering komt van twee kanten.
Tijdens het zingen kijkt Sabien Bosselaar (de donkerharige van het trio Zazí) regelmatig zijn richting uit. Als een kleindochter die wil weten of Opa het goed vindt. Of droom ik dat maar?
“Hans Dorrestijn (Ede, 16 juni 1940) is een Nederlandse tekstschrijver, vertaler, schrijver en cabaretier, met een typische zwartgallige stijl. Hij schrijft ook teksten en liedjes voor andere cabaretiers en voor de kinderserie Sesamstraat.”
'met een typisch zwartgallige stijl'. Nu snap ik wie de droefenis behandelt in Sesamstraat. Want sombere gedachten worden daar au sérieux genomen, met kinderlijke ernst. Ze worden niet weg gelachen of van tafel gesust. De bekommernissen van Tommie en Ieniminie krijgen er tijd en aandacht.
‘Eindelijk licht’is de naam van het programma, van de samenwerking Dorrestijn-trio Zazí.
Hans Dorrestijn en Zazí ontmoeten elkaar op een middag bij een programma van Radio1 (Ned1), waar zij allen te gast zijn. (2014) Direct ontstaat er een wederzijdse verwondering. Na afloop van de uitzending spreken zij meteen af. In Bennekom, daar woont Dorrestijn. Dafne, Margriet en Sabien bakken een appeltaart en Dorrestijn zorgt voor erwtensoep. Dorrestijn speelt zijn mooiste liedjes aan de piano, hij wijst Zazí op de verschillende vogeltjes in zijn tuin en hij laat hen de schoonheid van Renoir zien. De drie jonge vrouwen proeven, luisteren en kijken. En ze zingen zijn teksten. Hans vindt het prachtig. Het is bijzonder, zo met zijn vieren rond de piano. ‘Wij gaan naar buiten’, besluiten ze, ‘via de tuin, Bennekom uit. De theaters in’.
Eindelijk licht is een programma waarin trio Zazí de beste liedjes van Hans Dorrestijn zingt. Hijzelf laat zijn donkere licht schijnen over zaken als wanhoop, mislukking, bedrog, donkere wolken in je binnenste, manden waar je door kan zakken, plankenkoorts, boze theaterdirecteuren, vermolmde planken, kapotte spotlights en oververhitte mengtafels. Volgens hem wordt het een programma zo vol tegenstellingen dat het niet mooi meer is.
Dorrestijn: ‘Zazí = schoonheid. Ik ben de Ongekroonde Koning van de Lelijkheid. Wie had gedacht dat mijn leven zou eindigen met drie mooie toverfeeën op één podium.’
Ziezo. Dat was Zazí. En natúúrlijk ook Hans Dorrestijn.
Als op een webstek met als specialisatie geestelijke gezondheid het onderwerp van de dag nog eens fobieën en aanverwante situaties zou zijn -want dat onderwerp komt daar af en toe ter sprake- dan zou ik me een breuk zoeken naar onderstaande foto.
Dat wil ik voorkomen en daarom zond ik hem eergisteren al in en mijn vraag was : de angst om zonder papier komen te zitten, heeft die fobie een officiële naam?
Tot op heden ontving ik geen antwoord van de betrokken website.
Ze was een onbekende voor mij, een schone knappe madame, en ze wist het. Toen haar man stierf, die gans zijn leven gewerkt had en een goede duivenmelker was geweest, verdacht ze hem ervan dat hij, omdat hij veel prijzen had gewonnen, het gewonnen geld had weggestopt en voor zichzelf had gehouden. Het zou veel geld geweest zijn. Daarom deed ze beroep op mij, om uit te zoeken of het geld niet verstopt was op zijn duivenkot. Ik erheen, ik had mijn werkkledij aan, ik mocht enkel langs achter binnen, want zo een slecht geklede man verdroeg ze niet in haar omgeving, liet hare hoogheid heel duidelijk merken.
Wat ze wel zei: "Ik hoop dat U eerlijk bent, en als ge iets moet vinden klop dan maar op de deur", want binnenkomen zat er niet in. Ik heb dat kot binnenstebuiten gekeerd, geen rooie duit gevonden. Ik had er zelfs de dakpannen afgehaald, ik was er uren aan bezig. Volgens mij had hij het geld opgezopen en gelijk zou hij gehad hebben, dacht ik nadien. Ze negeerde mij gewoon en keek met ongelooflijk afgrijzen naar mijn kleren, want daar hingen duivenpluimpjes aan, en misschien wat duivenstront. En nu ik niets had gevonden gunde ze mij geen blik of bedankje voor mijn inzet. Ze zei dat ik de uitgang wel zou vinden via de zijdeur, zich duidelijk bewust van haar schoonheid en waardigheid.
Vele, vele jaren later wordt er gebeld aan de deur bij mij thuis. Een verpleegster vraagt mij: "Mijnheer, kan U mij eens helpen, er zit een dame op het toilet en ik krijg ze niet opgelicht om ze te verschonen, ze is veel te zwaar!" Ik mee naar die wc. Een oude dame, die grote boodschap had gedaan, dat kon je ruiken. En wie herkende ik? Juist ja, de chi-chi madame van toen. Ik heb ze opgetild, ze geneerde zich schromelijk. De nurse waste haar kont af en deed haar een pamper aan, ik plaatste haar terug in haar stoel.
"Geef mijn geldtas eens", zei ze tegen het meisje. "Zodat ik de werkman kan betalen." Ze had het godver nog niet afgeleerd, nog altijd dezelfde minachting. . Weet u wat ik, de werkman dacht? "Ge moogt uw geld houden!" Eén ding is zeker, ook de ooit mooie knappe mensen moeten de grote boodschap doen. En stinken!