366 AVSG ENG vert. I 5
In de bus
1 C Tickets, als t u belieft P Heysel , a.u.b. 2 C Een halve, Euro a.u.b. 3 Dank,u 4 Pa Excuseer 5 Hoe laat is het, a.u.b. 6 P Het is 6 uur 7 Pa Dank u 8 O, ik ben laat v oor mijn trein 9 C Waarheen gaat u, a.u.b. 10 Pa Naar Brussel Noord 11 C 1 Euro a.u.b. 12 Dank u 13 Pa Is het ver tot Brussel Noord ? 14 P Neen, het is niet ver 15 We zijn er bijna 16 C Afstappen voor Brussel Noord, mevrouw 17 Pa Dank u
Grammaticale structuren Vragende en negatieve vorm van zijn
1 Pa Hoe laat is het ? 2 P Het is 5 uur 3 Pa Dank u 4 Ik ben laat 5 P Neen, je bent niet laat 6 C Zij is niet te laat voor de trein 7 J Zijn we in Brussel Noord ? 8 P Neen, we zijn er nog niet 9 C Zij zijn niet aan Brussel Noord 10 J Is dit de Heysel ? 11 P Neen 12 Is dit Laken ? 13 C Dit is Brussel Noord 14 P Stap hier maar uit
Grammatica in beeld
1 Pa Ben ik te laat ? 2 Zijn we er bijna ? 3 P Neen, we zijn er nog niet 4 C Ben je te laat ? 5 C Zijn we bijna in Brussel Noord ? 6 Pa Is dit Brussel Noord ?
|