368 AVSG ENG vert. I 7
In het station
1 G Waar ga je naartoe, 2 P Ik ga naar het station 3 Kom je met mij, moeder ? 4 M Neen, P. Ik kom niet met jou 5 Het is te laat 6 Ik ga slapen 7 P Dag, moeder 8 M Dag, lieveling 9 P Is de trein voor Antwerpen er al 10 C Neen, mijnheer, hij wordt verwacht om 9.30 11 P Op welk perron komt hij ? 12 C Perron 3, mijnheer 13 P Dank u
Grammaticale structuren
1 M Waar ga je naartoe ? 2 P Ik ga naar het station 3 M Ik ga niet naar het station 4 Het is te laat 5 P Ga je slapen ? 6 M Ja 7 C Peter gaat naar het station 8 M gaat naar bed 9 Zij gaat niet naar het station 10 P Komt de trein van Brussel toe op het perron? 11 C Ja, hij komt to om 9.30 12 P Mijn vrienden komen 13 C Zijn vrienden komen van Antwerpen
Grammatica in beeld
1 M Ga je naar het station ? P Ja 2 C Gaat hij naar het station ? Gaat zij naar het station ? 3 P Gaan wij naar het station ? 4 Gaan jullie naar het station ? 5 C Gaan zij naar het station 6 Er is geen trein op perron 5
|