380 AVSG ENG vert. I 19
Bij de beenhouwer
1 S Waar gaan we deze morgen naar toe, moeder? 2 J Wij gaan eerst naar de beenhouwer. Ik wil wat vlees halen. 3 S Hier is de beenhouwer 4 B Goede dag, mevrouw S 5 Wat kan nik voor u doen ? 6 J Ik zou graag wat biefstuk en varkensvlees hebben, a.u.b. 7 B Ik heb hier een mooi stuk varkensvlees 8 Niet te vet 9 Maar het is wat duurder dan vorige week 10J Dat stuk ziet er goed uit 11 Hoeveel weegt dat ? 12B Vier en een halve kilo 13 Dat kost 20 Euro 14 Is dat goed ? 15J Ja, dank u 16 S, steek het in mijn tas 17B Is Mr. S, beter vandaag ? 18J Ja, dank u. Hij voelt zich veel beter dan gisteren
Grammaticale structuren
1 S Wat ga je kopen bij de beenhouwer ? 2 J Ik wil wat varkensvlees kopen 3 Maar het is zeer duur 4 S Het is duurder dan biefstuk 5 J Ik denk het 6 S Kijk naar dat mooi stuk varkensvlees hier 7 J Het is het duurste stuk op de toonbank 8 S Hoe duur was het varkensvlees vorige week ? 9 J Ik weet het niet meer 10 Maar het was niet zo duur 11S Laat ons dan deze week biefstuk nemen 12 Dat is niet zo duur 13 Het is goedkoper dan varkensvlees 14C Varkensvlees is duurder dan biefstuk 15 Dit stuk is het duurste op de toonbank
Grammatica in beeld
1 S Biefstuk is duur deze week 2 J Varkensvlees is duurder dan biefstuk 3 C Dit stuk varkensvlees is het duurste op de toonbank 4 J Was biefstuk duurder, vorige week ? 5 B Neen 6 Het was goedkoper vorige week
|