383 AVSG ENG vert. I 22
S gaat naar de post
1 J Ik heb een pakje te posten, S
2 Wanneer neem je het mee naar het
postkantoor ?
3 S Ik neem het deze morgen mee,, vader
4 Wil je het aangetekend versturen ?
5 J Ja, a.u.b.
6 Maar ik moet er eerst het adres
opschrijven
7 S Ik schrijf het wel voor jou, vader
8 J Alles in orde. Dank je
9 S Waar is mijn vulpen
10 Ik vind ze niet
11 Moeder, waar heb je mijn vulpen
gelegd ?
12 J Ja, ik heb ze op de kast gelegd
13 Hier is ze, dank u
14S Ik heb haast
15 om de ochtendpost te halen
16J S, breng me postzegels mee
17J Wil je deze brieven en postkaarten ook posten ?
18S Ja, vader
Grammaticale structuren
1 S Nam vader zijn medicijn in, na het ontbijt ?
2 J Ik denk het
3 Gaf ik je het pakje voor de post
4 S Ja, je gaf het mij
5 J Heb je het adres op het pakje geschreven ?
6 S Ja
7 Ik neem het mee naar de post
8 C Hij neemt het pakje nu mee naar het postkantoor
9 J S, wil je deze brief voor mij posten ?
10J Ja, moeder
11 Maar ik kan het nu niet vinden
12S Dat is niet erg. Ik koop u een in
het postkantoor
Grammatica in beeld
1 J Schrijf het adres S
S Ja, vader
2 C Zij post de brief
3 J Wij brengen u postzegels mee
4 C Zij posten de brief
5 J Heeft ze de brief gisteren gepost ?
J Ja
6 J Stapten wij laatst af in het Noordstation ?
J Ja
|