Soms bekruipt het me weer dat ik te moe ben voor enig geschrijf. Dan staart de wereld me aan als een ongestelde open vraag en vluchten de antwoorden in het achterland. Dan is het leeg en eenzaam bij het kijken naar de maan en de grijze lucht. Je voelt het komen. De drukte van de feesten en de aankondigingen bij de bakker en de slager. Ze zullen open zijn maar je hebt nog geen plannen en de liefde is onbestaand, zo verweesd als de zomerse kusten . de avond valt zwaar. De duiven wachten .tien opgehaalde schotbalken nog niemand durft het te denken of het woord te benoemen . Ver weg nog . De lente
Ik ben zo moe van leven Ik ben het leven moe dus vraag me niet te leven geen leven lacht me toe geef me een hand geef me een voet dan wandel ik door lanen dan leef ik dagen door en toe niets leidt, niets doet, leeg is mijn gemoed er is slechts idee even maar iets lief
Bij het ophangen van de was overkwam het me. De zon scheen, het gras was nat verzadigd en groener dan ooit rond deze tijd. De lucht was blauw, echt blauw, zoals zij deze zomer nog niet geweest was. Warmte doortrok me, niet een vrijblijvend zomers warm, maar een koele warmte die, met een trui aan, niet deugddoender kan voelen. En daarom misschien dacht ik aan God, aan iets als een onvoorwaardelijke zaligheid. En ik vroeg me af vragen komen altijd snel het is sterker dan mezelf Wat is dat een goddelijke ervaring? Hoe ontstaat het in onze hersenpan? Waar doet het zich voor. Ik kwam kort bij verlangen, hunkeren, dagdromen, een roes, bijna slapen, amnesie, licht comateus en hoopvol denken, een bijna ondraaglijk licht orgasme, als een toestand voorbij de pijn, in de hoop op iets onbedaarlijk goeds, het genot ontdaan van verdriet, een bijna dood ervaring. En ik moest even wenen.