ART . NR . 12 , a . DE PERSPECTIEVE SCHAAL VAN VERKLEINING .
Art . Nr . 12 , a
De Perspectivische schaal van verkleining .
In dezelfde fig . 40 zien wij de toepassing van een andere regel , die niet minder belangrijk is . Niets nieuws echter , wij zijn er al mee bekend ! Het gaat hier nog steeds over de perspectief , die wij zullen terugvinden bij iedere stap voorwaarts . Wij hebben al gezegd en herhaald dat de lijnen -- en dientengevolge de vlakken en de ruimtelijke figuren welke zij begrenzen -- naar het schijnt afnemen in lengte naarmate zij zich van ons verwijderen . De fig . 41 , 43 en 44 laten schematisch die schijnbare verkleiningen in de hoogte zien , die paaltjes , van dezelfde afmeting op verschillende afstanden , zullen ondergaan . In fig . 42, 45 en 46 zien wij hetzelfde , maar nu met figuren die, naar wij zullen aannemen allen even groot zijn en op een rij geplaatst zijn . Doch laten wij eerst het eenvoudigste geval bekijken . Veronderstellen wij een paaltje A A' voor ons geplaatst , een beetje rechts , terwijl onze horizon zich op H bevindt . Ons oog ligt tegenover punt P op deze lijn . Nu trekken wij de vluchtlijnen AP en A'P en richten tussen , deze vluchtlijnen de verticale lijnen BB' , CC' en DD' enz. op . Waar deze verticale lijnen zich ook bevinden , zij vertegenwoordigen steeds het beeld van het paaltje AA' , terwijl deze hoogten schijnbaar afnemen naarmate zij verder weg zijn . Wij krijgen hier dus het beeld van de voortgaande verkleining van AA' in de lijn AA' P . Als wij het paaltje A' vervangen door een persoon krijgen wij op dezelfde manier het beeld van zijn voortgaande verkleining en als wij veronderstellen dat het nog steeds gaat om mensen van dezelfde lengte , zullen , wij op ditzelfde lijnstuk , waar wij het willen , andere personen kunnen plaatsen , waarvan de hoogte ons heel goed de indruk zal geven van de afstand , waarop zij zich met betrekking tot elkaar en met betrekking tot ons oog bevinden ( fig . 42 ) . Wij brengen nu horizontale lijnen aan door de twee uiteinden van de verticale lijnen , die paaltjes of personen voorstellen en richten dan tussen deze horizontalen , nieuwe verticale lijnen op , zoals aa' , bb' , cc' enz ... Wij verkrijgen dan het beeld van paaltjes die praktisch op dezelfde afstand liggen voor ons oog zoals AA' , BB' en CC' enz .. hetzij rechts , hetzij links , op eenzelfde lijnstuk dat van links naar rechts loopt . De schijnbare lengte van personen die zich ter hoogte van één van dezer bevinden , meer of minder van ons verwijderd , kunnen wij op dezelfde wijze verkrijgen ( fig. 43 , 44 en 45 ) . Wel dient U goed te begrijpen dat het hier gaat om de theorie , uitsluitend bestemd om uw waarnemingen naar levend model te steunen . Enerzijds verschilt de lengte van de mensen in werkelijkheid ( hoewel niet zo veel ) en anderzijds kunnen wij onze evenwijdige horizontale lijnen niet te ver verlengen naar rechts en naar links , anders zouden de verticale lijnen , die wij ertussen oprichten , uiterst rechtse en uiterst linkse , hoewel geplaatst op dezelfde voorgrond , paaltjes vertegenwoordigen , die veel verder van ons verwijderd zijn dan die welke precies tegenover ons staan en zij zouden dan niet van dezelfde hoogte , maar kleiner moeten schijnen . Overigens zouden wij ze ook niet kunnen opnemen in ons dezichtsveld . In fig . 46 hebben de afmetingen van de deur gediend als uitgangspunt om aan de dienstbode , die zich op de drempel bevindt , een passende lengte te geven . Twee horizontale lijnen , waarvan de één over haar hoofd gaat en de ander langs haar voeten , geven ons de lengte ons de lengte van het dikke mannetje die op dezelfde hoogte staat . Het vluchtpunt P op de horizon is bepaald door het snijpunt van de horizontale en in werklijkheid evenwijdige lijnen van de deur , de ramen enz .. Wij brengen twee schuine vluchtlijnen aan , de ene het hoofd van hetzelfde mannentje rakend , de andere langs zijn voeten en wij kunnen op die wijze de lengte bepalen van alle andere figuren . In onze fig . 40 - meisjes op de trede van een trap - zijn de respectievelijke afmetingen van de twee eersten bepaald door te werk te gaan zoals wij reeds hebben aangegeven , omdat het vlak waarop hun voeten rusten klaarblijkelijk voor beiden hetzelde is . Voor de volgende zijn wij uitgegaan van een tweede vluchtpunt - het luchtpunt - waarin twee oplopende evenwijdige lijnen uitlopen volgen de richting waaronder de trap oploopt . Als wij ons een beetje te lang hebben opgehouden bij deze figuren , dan is dat omdat wij later zullen moeten terugkomen op dezefde soort vragen . Wij zullen dan zien dat het voor de tekenaar onvermijdelijk is deze regels goed te kennen om zodoende de personen die hij tekent goed op hun plaats te kunnen zetten , evengoed als de lijnen en de vlakken van de omgeving waarin hij ze plaatst . In fig . 40 merken wij nog op dat , naarmate wij deze meisjes van laag naar hoog bezien , hun voeten en zelfs een deel van hun benen onzichtbaar worden . Zij worden bedekt door de verticale vlakken van de treden . De meisjes staan immers midden op het horizontale vlak van de treden en in perspectief zijn die vlakken , als ze boven de horizon liggen , benedenwaarts gericht . Het vluchtpunt P' in fig . 40 noemen wij een "luchtpunt " omdat het boven de horizon ligt en dus het vluchtpunt is van een oplopend vlak . Een vluchtpunt van een neergaand vlak noemen wij een " aardpunt " en dit ligt onder de horizon . Wij raden U aan enkele schetsen te maken van twee , drie of meer personen , eerst geplaatst op hetzelfde vlak , daarna op verschillende vlakken , doch eerst dan wanneer U voldoende geoefend bent in het schetsen van alleenstaande modellen . Op deze wijze leert U dus om niet meer alleen de eigen verhoudingen van elk figuur te nemen , maar ook de onderlinge verhoudingen , waarbij rekening wordt gehouden met de ongelijke lengte en met de veranderingen die hieruit volgen door de perspectief .
Door de vlakken van fig . 37 (A en A' ) bij elkaar te brengen is het gemakkelijk ruimtelijke vormen te contrueren ( B en B' ) waarbinnen wij de cilindrische vormen ( C en C' ) kunnen insluiten , welke de vormen benaderen waaruit een menselijk figuur is opgebouwd . Het zal moelijker zijn om de raakvlakken van twee haaks op elkaar staande cilinders te doen uitkomen . De doorsnee van een cilinder is een cirkelvorm wanneer deze doorsnede recht is , en ellipsvormig wanneer hij schuin is doorgesneden . Deze ellips en deze cirkel zullen meer of minder vervormd zijn , afhankelijk van de hoek waaronder wij ze zien . Dit komt duidelijk uit in onze Fig. 38 D . In de eerste schets zien wij de gebogen arm zuiver van opzij . Hier doet de raaklijn , die overeenkomt met de onderste doorsnee van de verticale cilinder of van de arm gehuld in een mouw , zich voor als een rechte lijn , daar waar deze doorsnee samenvalt met die van de horizontale cilinder , welke de onderarm voorstelt . Zo zal in het algemeen de buigingsplooi van de mouw zich voordoen . In de tweede voorstelling zien wij er schuin van voren tegenaan . De lijn die de plooi voorstelt is nu bol geworden , omdat wij de cilinder in perspectief zien . Daartegenover zien wij in de derde afbeelding ditzelfde schuin van achteren . Deze plooilijn loopt dus rond in tegenovergestelde richting . In het eerste geval komt de onderarm naar ons toe . In het tweede gaat hij van ons af , waarbij de bovenarm dus dichter bij ons oog is . De afbeelding E tonen verschillende toepassingen van deze regel , die zowel voor de benen als voor de armen geldt . Een ander perspectivisch verschijnsel van eenzelfde soort zullen wij zien bij de lijn die de ronde onderkant van een jurk of van een mantel begrenst . Deze lijn zal zich voordoen als een rechte horizontale of als een ronde lijn ; hol of bol , al naar gelang de hoogte waarop zich de figuur bevindt . Wanner U fig . 39 goed bestudeert zal het U stellig geen moeilijkheden meer opleveren . Vanzelfsprekend geeft in werkelijkheid de onderrand van een jurk deze regelmatigheid in omtrek niet te zien . Maar de regel blijft er niet minder toepasselijk om . U zult dit ook zien bij de meisjes op de trede van een trap ( fig . 40 ) . De horizon ligt hier op H . Wat betreft de cilinder rechts ; deze toont door zijn boven elkaar liggende doorsneden , de nog steeds door de perspectief veroorzaakte vormveranderingen . Hetzelfde geld voor het been van de figuur . 40 , waarvan wij een reus hebben gemaakt , omdat wij het perspectivisch verloop van de banden in de kousen duidelijk kunnen volgen .
Ongetwijfeld zullen in de complete schets bepaalde onderdelen om enige uitwerking vragen . Als men zijn modellen een gezicht wil geven , zullen alleen die lijnen van het gelaat worden aangegeven die kenmerkend zijn voor het type . Gelijkenis zoeken wij echter geenszins . Op dezelfde wijze gaan wij te werk met de handen en de voeten en ook daarvan geven wij slechts een sterk vereenvoudigde vorm weer . Bij de kleding zal ons oog in de meeste gevallen getrokken worden door een opmerkelijke plooienval . Beginners , wij weten dit , worden in de war gebracht door het schijnbaar ingewikkelde vormenspel van de plooien in de stof . Welnu , dezelfde plooien zien wij in alle kledingstukken omdat zij steeds op dezelfde wijze gevormd worden . Wanneer wij dus het principe van de plooivorming begrijpen , kunnen wij ook iedere plooienval tekenen . Wij zien dit bij de mouw , waar hoogten en diepten van de plooien zich volgen eenzelfde schema vormen . Ook bij pantalons en rokken kunnen wij dit waarnemen . Regelmatig schetsen naar levend model is dan vanzelfsprekend de enige manier om achter deze geheimen te komen . Het weergeven van de plooien dient met simpele lijnen te gebeuren , waarbij voor dezelfde stof en houding ook lijnen van dezelfde aard gebezigd worden . Door uw visuele herinnering zult U voortaan bijna vanzelf de vouw daar aangeven waar hij moet zijn en zoals hij moet zijn en op die wijze het gebaar of de houding ondersteunen . Er zijn fraaie plooien , als we dat mogen zeggen , die zich vormen bij kledingstukken van goede snit ; andere die kenmerkend zijn voor veel en langgedragen kledinstukken . Observeert deze bijzonderheden ! Zij zullen veeal samengaan met andere bepalende elementen van het karakter van de persoon : houding , stand van het hoofd en de ledematen , enz. Door dit goed te bestuderen zullen uw schetsen levendiger en echter worden . De vouwen doen dus het lichaam onder de kleding uitkomen ! Die tengevolge zult U dus altijd de hals , de polsen en handen en de benen zo moeten tekenen dat zij werkelijk bij de gehele figuur behoren . Hun voortgezette lijnen onder de kleding moeten als het ware voelbaar zijn . Bijzondere aandacht dienen wij te besteden aan kragen en revers . Daar de hals cilindervormig is zullen kraag en revers zich nauw bij deze vorm aansluiten en zijn dus aan dezelfde perspectievische wetten onderworpen . In fig . 36 laat de stippellijn duidelijk de voortzetting van de vloeiende vorm zien . U ziet dat steeds de perspectief tussen beide komt , zowel bij het weergeven van ruimtelijke voorwerpen , als bij dat van vlakken , waarvan onze ledepoppen A en B zijn gevormd.
Tenslotte , en dat is dan het het derde stadium , komen wij tot de complete schets . Waarin verschilt nu deze van de voorgaande ? Laten wij voorop stellen dat het hier niet gaat om een studie of een waarneming van kleine onderdelen ; hun weergave dient tot het uiterste beperkt te blijven . In een schets moet men allereerst het belangrijkste leren zien en vastleggen en dat alleen ! Het is dus van belang om die vormen en lijnen uit te kiezen , zonder welke de figuur niet zou kunnen bestaan en die vanzelf de ontbrekende gedeelten te voorschijn roepen . U zult dus met veel overleg moeten observeren . Overigens zou U ook eenvoudig de tijd niet hebben om alles weer te geven . Wees dus gemakkelijk , maar na rijp beraad . De complete schets , dat wil zeggen beperkt tot enkele noodzakelijke en voldoende onderdelen voor het goede begrip van het model , van het type , van zijn karakter , van zijn houding , van zijn gebaar , zou kunnen bestaan uit het begin - schema van de draadfiguur , waarom - heen wij snel het volume aanbrengen . De lijnen hiervan zullen evenwel soepeler moeten zijn en zuiverde de rondingen van de vormen moeten volgen . Zij mogen niet eenvoudigweg bestaan uit ruw aangegeven lijnen die evenwijdig lopen aan die van de draadfiguur en de vorm tot het uiterste terugbrengen . De draadfiguur ontstaat bij het zien van het model als het ware in uw gedachten en U zult hem in die geest op uw papier overbrengen en uw hand zal hem als gids blijven volgen . De snelheid van uitvoering zal erbij winnen zonder dat zuiverheid en naukeurigheid verloren gaan . Het moet inderdaad snel gaan . Maar omdat het onvermijdelijk is te steunen op hulp - en richtingslijnen , zult U de lijnen van de draadfiguur langzamerhand vervangen door enkele wezenlijke lijnen van het model zelf . Welke zijn deze lijnen ? Welnu , die , waarvan U denkt dat ze het meest sprekend zijn voor een bepaalde stand en beweging . Dus lijnen waarop de gehele figuur steunt ! Wij hebben dit aangegeven door een dikke lijn op onze afbeeldingen 32 en 33 . Als U deze lijnen ineens op hun plaats heeft kunnen brengen , als U hun juiste richting en verhouding heeft aangegeven , dan zal het aanbrengen van de overige lijnen U weinig moeite meer opleveren . Wees er in elk geval van overtuigd , dat , als U geen tijd heeft gehad om hem af te maken , uw schets al een goede schets zal zijn , wanneer U alleen al die lijnen heeft gezien en weergegeven . En trouwens , wanneer het model is verdwenen , kan men steunen op zijn visuele herinnering en het geheel toch nog voltooien . Hierbij zult U geholpen worden door uw vormenkennis welke U in de loop van deze les verkregen heeft . Maar nogmaals , ga niet te ver , stoor U niet teveel aan onbelangrijke details , zij zullen de schets alleen maar ingewikkelder maken en dragen toch niet bij tot de algemene uitdrukking . Wij dringen hier stelleg niet zonder meer aan op eenvoud . Wanneer U nogmaals plaat I ( met ledepop A ) bekijkt zult U het met ons eens zijn dat deze schetsen , in al hun eenvoud voldoen aan de behoefte stand of beweging voor ons op te roepen . Let bij uw schetsen vooral op de perspectievische verschijnselen ; kijk goed waar de horizon loopt . Schenk alle aandacht aan de verkortingen en maak hiervan desnoods even aparte studie's .
Om een persoon te schetsen is het voor alles van belang om houding , gebaar en beweging te leren doorzien . Geen enkele tekenaar of schilder , hoe groot zijn technische vaardigheid ook is , zal een goede schets maken als hij zijn model niet begrijpt . Onze draadfiguur zal U echter steeds kunnen helpen om stand en beweging te leren zien en begrijpen en het mogelijk maken deze in grote lijnen op te zetten . Dit zijn dus inderdaad de lijnen , die in tegengestelde richtingen , evenwijdig of schuin , elk onderdeel van de figuur volgen . In het eerste stadium houden we , zoals wij het al met de ledepop gedaan hebben , geen rekening met de uiterlijke verschijningsvormen . Elk onderdeel van ons model geven wij dus met een enkele lijn weer en bouwen het geheel op tot wij de draadfiguur verkrijgen . Wanneer wij het model goed observeren zal het ons mogelijk zijn om in zeer korte tijd de voornaamste lijnen van houding en beweging weer te geven . Bij het schetsen van de draadfiguur komt het niet alleen aan op de juist richting van de lijnen maar ook op de juistheid van hun onderlinge verhoudingen , welke overeen moeten komen met de werkelijkheid , zie fig . 30 . Om in het begin de moeilijkheden niet al te groot te maken zullen wij eerst personen in een eenvoudige stand schetsen . Naarmate wij vorderen gaan wij ons bezighouden met ingewikkelder standen , doch nog steeds van modellen in rust . Op deze wijze zult U zich het beste oefenen om de eenvoudige lijnen en vormen van de ons bekende ledepop en draadfiguur te leren omzetten in de werkelijke vorm van het levende model . Een zeer nuttige methode is ook om op de draadfiguur een vel transparant papier te leggen en daarop de juiste vormen van Uw model te schetsen . U dient zich daarbij evenwel te beperken tot de hoofdvormen en de bijkomstige details weg te laten . Wanneer U deze schetsen op het transparante papier met een kleurpotlood maakt zult U de zarte lijnen van de draadfiguur beter kunnen blijven volgen . Na voldoende oefening kunt U dan vervolgens proberen om los van de draadfiguur de stand nogmaals te schetsen , desnoods op tranparant papier , omdat U het geheel kunt controleren door het weer op de draadfiguur te leggen . Het woord stand betekend niet dat men zijn modellen zal moeten laten poseren . Op deze wijze zal de houding spoedig iets verstarrends krijgen . Uw jachtterein - de schets , is indedaad een echte jacht... en hoe opwindend . Schets uw figuren op straat , in parken en wachtkamers . Onvermijdelijk zullen Uw modellen U parten spelen door plotseling van houding te veranderen . Laat U hierdoor niet van de wijs brengen . Blijf waarnemen zonder haasten en zonder opwinding . Wanneer U goed heeft gestudeerd zult U stellig in staat zijn om na de eerste lijnen de rest van de figuur uit het hoofd verder te schetsen . Bedenk altijd dat het in dit stadium van de studie niet gaat om de precieze afbeelding van de persoon , maar dat U tracht de menselijke figuur te leren doorgronden in vorm en verhouding . Met andere woorden : het gaat hier nog niet om " het potret van Uw model ". U moet een verantwoorde figuurschets maken ! Al wat U zult hebben opgemerkt , hoe gering dit ook is , zal op zichzelf een niet te verwaarlozen winst zijn . Uitgaande van dit beginsel kunt U trachten om de schets af te maken zonder het model , dank zij de herinnering die U ervan bewaard heeft , een herinnering , die des te zuiverder zal zijn , naarmate U Uw model beter heeft waargenomen . In elk geval zult U zich bij het schetsen , naar levend model , toch moeten oefenen om niet te traag te werken . Tracht de twee opeenvolgende bewerkingen ( lijnen van de draadfiguur ; daarna het aangegeven van de omvang ) steeds sneller uit te voeren . Als U regelmatig oefent zult U weldra in staat zijn om in het snelle tempo dat vereist is , te komen tot het schetsen van figuren in actie . Dit zal dan ons tweede stadium zijn . U laat Uw model dus een bepaalde handeling uitvoeren die hij regelmatig herhaalt , bijvoorbeeld : vegen , hameren , spitten enz. In het begin ook weer niet te ingewikkelde of te snelle handelingen , maar tempo en gebaar langzaam opvoeren . Ook bij deze schetsen gaan wij uit van de draadfiguur en daarna geven wij de omvang aan , zoals fig. 31 dit laat zien . Vervolgens wagen wij ons aan snellere bewegingen , die niet verschillende keren na elkaar worden uitgevoerd en waarbij het dus aankomt op een éénmalige observatie ( fig. 31 ) .