ART . NR . 13 . b , SLAGSCHADUWEN EN HUN PERSPECTIEF.
Art . Nr . 13 . b
Het bepalen van de slagschaduwen en hun perspectief .
( 1 ) ZONLICHT . In dit geval lopen de lichtstalen ( R1, R3, R2 in fig . 4 ) onderling evenwijdig en wij zien deze schuin van links naar rechts vallen omdat de zon links van ons staat . Zij lopen evenwijdig aan het tafereel ( dit begrip hebben wij reeds in de eerste les omschreven ) . Door het volgende te doen zult je één en ander nog sneller gaan begrijpen . U neemt een dik boek - een woordenboek bijvoorbeeld - en je trekt op de eerste bladzijde een schuine lijn gelijk aan die welke in fig . 4 de lichtstraal R1 weergeeft . Sla nu eens een honderdtal bladzijden om en trek dan weer zo'n lijn , gelijk aan R2 . Weer een honderd bladzijden verder trek U een lijn gelijk aan R3 . Waarom nu steeds honderd bladzijden tussen die lijnen ? Welnu , omdat in de werkelijkheid de lijnen R1 en R2 gescheiden zijn door de dikte BC van het vlak van fig. 4 en omdat R3 duidelijk achter R2 loopt . De tussenliggende bladzijden komen in grote trekken overeen met deze afstanden . Sluit nu het boek en zet het rechtop op tafel met het vlak van het omslag recht voor U , dus loodrecht op de gezichtsas . Wanneer het boek goed gesloten blijft , vormen de bladzijden vlakken die ondeling evenwijdig lopen en ook evenwijdig zijn aan voor - en achterkaft van het boek . De achterste kaft samen met de laatste bladzijden vormen het tafereel . De drie schuine lijnen welke wij op de bladzijde getrokken hebben stellen de lichstralen R1 , R2 , R3 , voor , welke dus evenals de bladzijden waarop zij getrokken werden , in evenwijdige vlakken liggen . Waarom hebben wij nu juist van alle lichtstralen die het voorwerp raken deze drie uitgekozen ? Omdat deze stralen de toppen van de hoeken B , C en D van het voorwerp raken . Deze drie punten , dat is duidelijk , bepalen de uiterste grens van de slagschaduw . Uiteindelijk zullen deze lichtstralen dus het vlak raken waarop het voorwerp staat . Hoe bepalen wij nu deze punten ? Het genoemde vlak ligt horizontaal . Wij trekken nu een horizontale lijn vanuit punt B' , dat in wezen de verticale projectie van punt B is . Trekken wij deze lijn voldoende door dan zal hij de lichtstraal R1 snijden in het punt B'' . De lijn B' B'' stelt nu de schaduwlijn voor van de straal R1 , nadat hij punt B verlaten heeft . Met andere woorden : het is de projectie op een horizontaal vlak , van het stuk B B'' van die straal . Trek nu op dezelfde wijze horizontale lijnen door C' en D' en je vindt de snijpunten met de lichtstralen in C'' en D'' . Wij verbinden nu de punten met de lijnen B'' C'' en C'' D'' . De vorm van de slagschaduw in perspectief is nu gevonden en deze wordt dus bepaald door de punten B' B'' C'' D'' D' . Bij het nader bestuderen van de vorm van de slagschaduw zult je onmiddelijk opmerken dat , wanneer je de zijde BC en de grenslijn van de slagschaduw B'' C'' doortrekt tot de horizon , deze samenkomen in één punt VP2 . In werkelijkheid moeten deze lijnen dus twee aan elkaar horizontaal evenwijdige lijnen zijn . Hetzelfde geldt voor C'' D'' en CD , welke verlengd , samenkomen in het punt VP1 ; of B'' C'' is niets anders dan de slagschaduw van BC en C'' D'' die van CD . Evenzo - en wij zullen dit later opnieuw vaststellen - hebben van de lijnen welke de slagschaduwen begrenzen die lijnen , welke zelf de slagschaduwen van het horizontale gedeelte van het belichte voorwerp weergeven , hetzelfde verdwijnpunt als deze gedeelten zelf , waaraan zij in werkelijkheid evenwijdid zijn ( er zijn enkele uitzonderingen welke wij later zullen bespreken ) . Deze regel geldt zowel bij belichting door een natuurlijke als bij belichting door kunstmatige lichtbron . Wij gaan nu twee voorbeelden van de laatste soort belichting aan een nader onderzoek onderwerpen .
( 2 ) KUNSTMATIGE BELICHTING .
Welke plaats een kunstmatige lichtbron ( een kaars bijv. ) ook inneemt ten opzicht van de beschouwer , altijd lopen de lichtstralen uiteen . Bekijk daarom fig . 5 eens . Om te beginnen hebben wij hier de lijn FF' getrokken . Punt F' is het perspectivisch midden van de ellips , gevormd door de voet van de kandelaar . Dit Punt F' is dus de verticale projectie van punt F op het horizontale vlak . Het punt F' noemen wij het voetpunt . Vanuit de lichtbron F trekken wij nu schuine lijnen door B , C en D , drie hoekpunten van het bovenvlak van het blok , welke tevens de grenslijn van de eigenschaduw markeren . Wij trekken deze schuine lijn , die in wezen de lichtstralen R1 , R2 en R3 zijn , door tot op het grondvlak . Daarna trekken wij lijnen vanaf F' en B' , door C' en D' . De punten B' C' en D' zijn de projecties van de punten B , C en D op het grondvlak , evenals punt F' dit is van punt F . Wanneer wij de lijnen doortrekken zullen zij op een gegeven moment de lichtstralen R1 , R2 en R3 snijden in de punten B'' , C'' en D'' . Door deze 3 punten met elkaar te verbinden verkrijgen wij de slagschaduw , zoals deze zich in perspectief aan ons voordoet . Deze slagschaduw wordt dus bepaald door de punten B' B'' C'' D'' D' . Wij merken hierbij op dat de grenslijnen B' B'' en D' D'' niet evenwijdig lopen zoals bij de slagschaduw verkregen door zonlicht ( fig . 4 . ) Deze grenslijnen , je ziet het duidelijk , lopen uiteen en des te meer naarmate zij zich van het voorwerp verwijderen . Het is nu dan ook gemakkelijker te begrijpen dat wanneer de lichtbron nog dichter bij het voorwerp is , de lichtstralen R1 , R2 , en R3 nog meer uit elkaar lopen en daardoor de slagschaduw eveneens . Ook zullen wij opmerken dat de perspectief - regel , welke geldt bij de belichting door de zon , ook hier van toepassing is . Zowel BC als B" C'' , de slagschaduw van lijn BC , hebben hetzelfde verdwijnpunt VP1 . Dit geldt ook voor de lijnen CD en C'' D'' , welke dus vluchten naar VP1 . Beide lijnen - paren zijn in werkelijkheid evenwijdig wijkende lijnen . Vervolgens een tweede voorbeeld van kunstmatige belichting , maar dit keer door een lamp . Een lang betoog is bij fig. 6 overbodig , doch wel maken wij je er opmerkzaam op , dat het bureau van bovenaf belicht wordt en niet van opzij . De lamp is precies boven het midden van het blad opgehangen . Punt F' bevindt zich dan ook in het midden van het op de grond geprojecteerde blad . Dit midden kunt je gemakkelijk vinden - wij vertelden dit al in de eerste les - door de diagonalen in dit vlak te trekken . Het midden ligt op het snijpunt van die diagonalen . Zou de lamp zich echter op een andere plaats boven het blad bevinden , dan verandert vanzelfsprekend ook de plaats van het voetpunt F' . Vanuit de lichtbron F trekken wij nu lijnen ( de lichtstralen dus ) door de vier hoeken van het bureaublad . Daar de diagonalen , waarover wij zojuist spraken , het punt F' verbinden met de projectiepunten van de vier hoeken , verlengen wij deze diagonalen zover , tot zij de lichtstralen snijden . De op deze wijze verkregen snijpunten verbinden wij twee aan twee met elkaar en de slagschaduw van het bureau is daarmede bepaald . Wij hebben reeds geleerd hoe wij de slagschaduw moeten bepalen van het blok dat links , evenwijdig aan het bureau , staat . Ook hiervoor gaan wij dus van de punten F en F' uit . Maar hoe bepalen we nu de slagschaduw als het blok op het bureau zou staan ? Voor deze slagschaduw zouden wij dus het voetpunt omhoog moeten halen . Het voetpunt moet komen te liggen op het vlak waarop het blok staat , dus op het bureaublad . Tenslotte dient je nog eens alle aandacht te schenken aan het verloop van de wijkende lijnen - ook die van de slagschaduwen - in fig . 6 .
Fig . 6 Een schijnbaar ingewikkelde voorstelling . Bestudeer deze aandachtig en het zal toch eenvoudig blijken te zijn . Het verdwijnpunt VP ' kon niet worden aangegeven , omdat het te ver naar links ligt .
Kunstmatige lichtbron . Staat de kandelaar recht , dan wordt de situatie omgekeerd op dezelfde wijze zoals dit beschreven wordt in het laatste gedeelte van de tekst onder fig . 4
Fig . 4 Het zonlicht komt van links . Komt het zonlicht van rechts , dan blijft dit schema in principe hetzelfde . Alleen zal in dat geval het vlak ABB' A' in de schaduw komen te liggen en zal de slagschaduw naar links allen .
Laten wij eens een willekeurig voorwerp in voldoende sterk , natuurlijk of kunstmatig , licht opstellen . Wij zien dan , dat een gedeelte van het voorwerp door de lichtstralen geraakt wordt - dat het op die plaats dus verlicht wordt . Het overige gedeelte van het voorwerp doet zich meer of minder donker aan ons oog voor . Dat gedeelte dan noemen we de eigen schaduw van het voorwerp . Het voorwerp stelt zich dus eigenlijk in de baan van de lichtstralen , waardoor het ook gedeeltelijk geraakt wordt . Het houdt die lichtstralen dus tegen en verhindert hen een gedeelte van het vlak te raken waarop het voorwerp staat . Dit gedeelte van het vlak blijft donker en dat noemen wij dan de slagschaduw . Beide verschijnselen kunnen wij zelf gemakkelijk waarnemen . Deze eenvoudige waarnemingen echter zijn niet voldoende en daarom zult je thans begrijpen waarom wij het noodzakelijk vinden een onderscheid te maken tussen natuurlijke en kunstmatige lichtbronnen . In theorie komen de lichtstralen van de zon en de maan uit één punt straalsgewijze naar ons toe . Beide lichtbronnen zijn echter zo groot en zo ver van ons verwijderd , dat het er in de praktijk op neer komt dat wij die lichtstralen als evenwijdige stralen beschouwen . Kijkt U maar eens naar fig . 2 , waar je de slagschaduw ziet van een rij bomen op een vlakke weg . Het licht komt hier van links en je ziet dat de slagschaduwen van links naar rechts gericht zijn . Je ziet echter nog meer : de schaduwen lopen evenwijdig . Waarom ? Juist , omdat de stralen van de zon evenwijdig lopen . In een maanlicht - landschap zult je dezelde verschijnselen kunnen waarnemen . Laten we nu fig . 3 eens bestuderen . Hier hebben wij , zoals je zelf ook kunt doen , vier dozen geplaatst om een kaars , een kunstmatige lichtbron dus . Wat zien wij nu bij deze slagschaduwen ? Zowel bij de dozen rechts als bij die aan de linkerkant lopen de slagschaduwen uiteen . Waarom ? Omdat nu juist de lichtstralen welke uitgaan van een kunstmatige lichtbron - in dit geval de kaars -- uiteenlopende banen volgen . Wij raden je aan , om de verschillen tussen deze beide soorten verlichtingen beter te leren begrijpen , een zelfde voorwerp eerst in zonlicht te plaatsen en daarna te verlichten door een kaars . Nu gaan wij de fig . 4 en 5 eens vergelijken . In beide gevallen komt het licht van links boven en vallen de stralen schuin naar rechts . Dezelfde vlakken van het object zijn verlicht en de eigenschaduw , grijs , is onveranderd . De slagschaduwen , zwart , echter geven ons een zeer ongelijke vorm te zien . Bij de belichting door de zon lopen de lijnen D' D'' en B' B'' , welke de zijkanten voorstellen , volkomen evenwijdig , terwijl zij in fig . 5 ( kunstlicht ) duidelijk uiteenlopen . Hoe zijn wij nu te werk gegaan om de vormen van deze slagschaduw vast te stellen ?
Fig . 3 Kunstmatige lichtbron . De kaars is hier niet getekend . De kaarsvlam ligt in het punt F . De gestippelde lijnen vanuit F stellen de lichstralen voor ; in het betreffende hoofdstuk zal de betekenis van de andere stippellijnen uiteengezet worden .
Inleidende Begrippen : de lijn - het vlak - de omvang
Aan alles wat wij in de natuur zien , kunnen wij vier elementen ontdekken : LIJN , VLAK , INHOUD , KLEUR . Met het laatste zullen wij ons in de een volgende les gaan bezighouden . Maar of de kleur nu een rol speelt of niet , wij willen er wel op wijzen , dat als wij bepaalde onderwerpen , willen zien , deze in het licht moeten staan ; licht dan wel te verstaan als tegenstelling tot duisternis . De lijn bestaat niet als zodanig : de lijn volgt schijnbaar de omtrek der dingen , die er in werkelijkheid echter niet door begrensd wordt . De lijn kan echter helpen deze omtrek aan te geven , als mede de details binnen die omtrek . Wij spreken in dergelijke gevallen van een lijntekening en , zoals wij dit reeds in de eerste les gezegd hebben , krijgen dan , een betrekkelijk waarheidsgetrouw beeld . Niettemin zijn dergelijke beelden in staat ons een duidelijke omschrijving van het object te geven . Het vlak bestaat werkelijk . Het vlak komt overeen met de vorm , of gedeelte van de vorm van het object dat wij zien . Het is omsloten door de contour , of gedeelte hiervan . De omvang bestaat eveneens op zichzelf . Willen wij echter de omvang in onze tekening weergeven , dan zullen wij , eveneens als bij de weergave van het vlak , alle wetten van de perspectief in acht moeten nemen . De aanblik wordt daardoor blijkbaar gewijzigd . Deze gewijzigde vorm schijnt , hoe vreemd ook , in tegenspraak te zijn met het beeld dat wij van het voorwerp kennen . Toch beantwoordt dit beeld aan de wetenschappelijke regels welke wij bestudeerd hebben . De omvang is samengesteld uit een aantal vlakken . Wanneer wij dus het perspectivisch beeld van deze vlakken weten weer te geven , dan zijn wij ook in staat om met behulp van alle tekentechnieken de omvang uit de drukken . De lijn , het vlak en de perspectief kunnen echte niet op volmaakte wijze de omvang weergeven . Wij missen altijd nog de diepte , de ruimtelijke weergave . Deze moet onstaan door het modelé .
Wat verstaat men onder " modelé " Het begrip " toonwaarde "
Waaruit bestaat het modulé ? Uit het weergeven van alle schaduwpartijen - rekening houdend met hun verschillen in kracht - welke op het object voorkomen en uit de weergave van de schaduwen welke het object doet vallen op de aangrenzende vlakken , die niet tot deze zelf behoren . De schaduwen van de eerste soort noemen wij eigen schaduw ; die van de tweede slagschaduw . De verschillende in sterkte van deze beide soorten schaduwen noemen wij de toonwaarden . Alvorens wij verder gaan met deze uiteenzetting dienen wij het volgende goed te begrijpen . In het werk waarmee wij nu beginnen zullen wij niet alleen het modelé moeten weergeven van voorwerpen met witte vlakken , zoals bijvoorbeeld een gipsen beeldje . Op zo'n beeldje zien wij de schaduwpartijen als meer of minder grijze vlakken , welke overeenkomen met de waarden waarover wij zojuist spraken . Wij zullen echter veel meer gekleurde voorwerpen moeten tekenen . In deze les evenwel werken wij nog niet met kleur . Wij werken slechts met materialen waarmee het mogelijk is een serie tinten weer te geven van donker tot licht . Met andere woorden gezegd ; wij houden ons in deze les bij het zwart , dat ons , later zullen wij zien hoe , een reeks grijzen oplevert van héél donker tot héél licht . Dit wil dus zeggen , dat wij ons zullen onthouden van de kleur als kleur - bijv. blauw , rood , groen - om slechts rekening te houden met de lichsterkte van dit blauw , dit rood , dit groen . Wij zullen dus de kleuren , welke dan ook , alleen maar weergeven door een schakering van zwart , of anders gezegd , door de toonwaarde , door een meer of minder donker grijs , al naar gelang de werkelijke kleur donkerder of lichter is . Maar hoe kunnen we een kleur , evenals trouwens de schaduw op een wit voorwerp , van dit gezichtspunt uit beoordelen , zonder vergelijking met een andere ? En dit is het dan ook wat ons de betrekkelijke waarde van het woord " toonwaarde " doet inzien : de toonwaarde - of deze zich nu voordoet op een wit of een gekleurd voorwerp - kan alleen bestaan in betrekking tot het omringende . Alleen wanneer wij in staat zijn om die onderlinge verhoudingen in de kracht van de tinten weer te geven , dan zal het object zich op een natuurlijke wijze aan ons oog voordoen .
HET LICHT
Natuurlijke en kunstmatige lichtbronnen
Wij kennen twee soorten lichtbronnen : ( 1 ) Natuurlijke lichtbronnen : de zon en de maan ; ( 2 ) Kunstmatige lichtbronnen : lamp , kaars , fakkel enz. De zon is , het is duidelijk , de lichtbron waarvan de tekenaar het meest gebruik maakt , vooral in zijn landschapstudies . En ook maken wij er gebruik van wanneer we een stilleven tekenen dat vlak bij een raam is opgesteld . Het zal ook wel eens voorkomen dat U zich laat verleiden door de bijzonder effecten van kunstmatige lichtbronnen . En dit dan niet ten onrechte . Dit licht kan zeer verrassend zijn . Vooral enkele oude meesters wisten dit te waarderen . Denken wij bijvoorbeeld aan onze 17e eeuwse schilder Gerard Dou of aan de franse schilder D . de La Tour (1600-1652 ) , van wie in het Louvre enige werken hangen . In de loop van deze les zullen wij je veel bijzonderheden van beide soorten verlichtingen vertellen . Maar eerst moeten wij onze aandacht schenken aan een apart hoofdstuk , namelijk de licht - en schaduwval bij zon - en kunstlicht .
ART . NR . 12 , d . VERSCHILENDE WIJZEN VAN UITVOERING
Art . Nr . 12 ,d
Verschilende wijzen van uitvoering .
Zorgt er voor steeds een schetsboekje bij de hand te hebben . De afmetingen daarvan kunnen verschillen naar behoefte , doch een prettig formaat is wel ( ca 14 x 21 cm ) . Zeer handig voor het doel zijn de schetsboekjes met een spiraalrug , omdat het geheel vlak omgeslagen kan worden en je dus een stevige ondergrond krijgt .
Desnoods kunt je tegen het achterkaft nog een extra stuk karton plakken , waardoor het geheel nog sterker wordt . Het papier behoeft niet te zwaar te zijn , maar wel een korrel te hebben . Glad papier werkt niet zo prettig ; het potlood "glijd er op uit " . Ja , met een potlood gaan wij onze schetsen maken, omdat het een gemakkelijk materiaal is . Welke soort je ook neemt , gewoon potlood , contépotlood of sanguine , denk er aan dat de stift zacht en breed moet zijn . De zachte soorten zullen altijd de dikste stift hebben . Zorg ook voor een scherp mesje , waarmee U gemakkelijk een punt kunt slijpen , zonder de stift te breken . Slijp het zo dat er een flink stuk van de stift vrij komt en slijp er een platte kant aan op een stukje schuurpapier . Schuur de stift echter zo bij dat u er ook een dun lijntje mee kunt trekken . Met de platte kant geeft je bredere streken . Aangezien wij snel moeten werken , heeft men op die manier het voordeel twee potloden in één te bezitten . Want , als U het bijna loodrecht op het papier houdt ( de gewone stand ) tekent je met de punt . Een kleine wending van de hand doet het potlood naar de zijkant buigen , zodat het vlak van de platte kant op het blad komt te rusten . Op die manier brengt men afwisseling aan in de lijnen . Gebruikt geen vlakgom ! Een schets moet niet worden gecorrigeerd ; men laat de foutieve lijn staan en men zet een andere , zuiverder bepaald , die de eerste min of meer overdekt . Veel leerlingen worden bij het schetsen niet alleen gehinderd door de moeilijkheden van het werk zelf , maar door de aanwezigheid van toeschouwers , waarvan zij de meer of minder welwillende nieuwsgierigheid duchten . Begin dan ook liever met het schetsen van huisgenoten en vrienden , hetgeen U thuis in een rustige omgeving kunt doen . Op deze manier kunt je zich alvast bekwamen om later met meer zelfvertrouwen buitenshuis te werken en onverschilliger te staan tegenover nieuwsgierigen . Maak dan schetsen in parken , op stations of op een terras . Dat zijn de plaatsen , vooral in de grotere steden , waar je , weggedoken in een hoekje , vaak de aardigste situaties kunt waarnemen . Ook op markten , maar ook , in steden of in dorpen vindt je veelal een goede gelegenheid om te werken . U ziet , er zijn mogelijkheden genoeg om zich te oefenen . Ga er dan ook op uit met uw schetsboek en teken ieder moment dat je de gelegenheid heeft . Om de onaangenaamheden te vermijden , doordat men bemerkt als model te dienen , kunt je het beste een donkere zonnebril opzetten . Dit heeft op het werk geen invloed omdat U toch geen kleur gebruikt . Richt uw gezicht ook nimmer op de persoon ; uw ogen natuurlijk wel , maar dit ziet men niet door de donkere glazen . Wij hebben er al dikwijls over gesproken en herhalen het nogmaals : ook zonder potlood kan men tekenen , namelijk door zich de lijnen " in te denken ", wanneer men getroffen wordt door een bepaalde houding van één of meerdere personen . Probeer dan vooral de schematische vormen van het geraamte voor de geest te halen . Het schematisch getekende geraamte - of draadfiguur als je dat liever wilt - is immers de basis voor een goede schets ! Wanneer je op deze wijze studeert zult U bemerken dat het als het ware een opwindende jacht naar modellen wordt . Het zal je vaak een " rijke buit " opleveren en uw gehele ontwikkeling ten goede komen . U zult bemerken , dat uw hand zekerder wordt en dat je de lijnen meteen op hun goede plaats weet neer te zetten . Tenslotte nog een goede raad : tracht nimmer later een schets verder uit te werken . Dit loopt tien tegen één uit op mislukking . Liever een spontane schets met fouten , dan een gavere doch droge tekening . Natuurlijk kunt je de schetsen wel direkt in pen of penseel uitvoeren of zelf als gewassen tekening , doch vooreerst achten wij het niet nuttig , vooral waar het hier uitsluitend om snelle schetsen gaat . Houdt je dus bij het potlood . Een prachtig materiaal waarmee soepel en losjes gewerkt kan worden en ook met brede streken . Met een scherp mesje erbij is het absoluut voldoende ; het is een gereedschap dat weinig zorg vraagt en... je kunt het zo gemakkelijk meenemen .
Bekijk nu afbeeldingen van de figuren 49 en 50 aandachtig en zie bijvoorbeeld eens hoe de onderkant van de broekspijp op de schoen rust en dientengevolge een knik in de stof veroorzaakt . Te veel beginners maken , zonder de moeite te nemen om goed te kijken , de pijpen van een pantalon te recht en het lijkt dan meer op een plaatijzeren buis . Zorg er dus altijd voor dat de stof mooi soepel valt ( figuren , 50 ). Laten wij in dit hoofdstuk vooral de hoeden niet vergeten ( figuren . 51 ) . Hoe ingewikkeld zien de golvingen van de randen er vaak uit . Waneer U ze echter goed observeert zult U ontdekken dat het allemaal heel logisch verloopt . De lijn die de voorrand volgt , moet zich bijvoorbeeld noodzakelijkerwijs verbinden met die , welke overeenkomt met de achterrand , als hij de omwenteling om de bol heeft gemaakt . Wees hier vooral op uw hoede voor verraderlijke verkortingen ! Als U eenmaal de goede gewoonte genomen heeft om deze vormen te ontleden en te begrijpen , zult U de moeilijkheden snel overwonnen hebben . In het voorgaande betoog hebben wij als het ware de schets uit elkaar gehaald en ons deze keer niet toegelegd op de volledige beschrijving van een persoon in zijn geheel bezien . Bij deze studie ging het er dus om , dat , alvorens wij , de gehele figuur onder de loep namen , beseften hoe belangrijk de onderdelen zijn om de persoon te karakteriseren . Neem daarom alle tijd om te observeren en te schetsen en al werkende zult U ondekken dat U vlugger vooruit gaat dan je had durven dromen . Denk ook eens aan het plezier dat U heeft als je in staat zult zijn om - zoals vele leerlingen bereikt hebben - schilderachtige en interessante typen op papier te zetten . U vindt ze te allen tijde op straat , in de wachtkamers , op perrons . En zijn deze vluchtige notities vaak niet levendiger dan een foto ? Maar.... laten wij beginnen bij het begin . Begin eerst met de ledepoppen . Maakt uw eerste schetsen naar levend model zeer vereenvoudigd ; zoekt geen ingewikkelde standen . Tenslotte zal het U niet verboden zijn om de schtsen naar levend model verder uit te werken - hoewel dan de schets verandert in een echte tekening - als het model U de tijd er voor laat . Maar dit alles is pas te doen wanneer de praktische ervaring voldoende is ; wij zullen hierom terugkomen in de les over " Licht en Schaduw " . Voorlopig moet je hier echter nog niet teveel aan denken , maar zich uitsluitend bezighouden met een eenvoudige schets op de wijze zoals wij besproken hebben . Ook het schetsen uit geheugen dient U nog te laten rusten . Studeert eerst voldoende naar levend model . Een eenvoudige schets in een enkele lijn kan - ook zonder het aangeven van licht - en schaduwpartijen - zijn charme hebben , vooral wanneer je afwisseling in de lijndikte brengt . Hierover hebben wij uitvoerig gesproken in de eerste lessen " van hand en oog ". Aan de kant vanwaar het licht komt dus een licht lijn ; aan de schaduwkant een zwaardere . Zij moeten niet zo maar worden aangebracht , maar ten volle verantwoord . Let daarbij ook vooral op de accenten ; een zeer zware schaduwval bij plooien bijvoorbeeld wordt nog eens extra aangezet , evenals andere belangrijke details . Op deze wijze kunt je een levendig beeld laten ontstaan en zal de vorm als het ware ruimtelijk worden en van zijn achtergrond loskomen . Wij laten je enkele voorbeelden zien , in de figuren 52 , 53 , 54 , 55 en 56 . Hoe meer je tekent des te beter gaat U tekenen . In de figuren van 57 laten wij U de schetsen van het naakt onder de kleding zien .