Eeuwig komt mij niet na in de sporen
van tijd, ben bang van elk afscheid
weet nochtans dat het moet
enige smoes zal mijn uitsel niet halen
de redenen om te blijven zijn tal
in het vierkant van welbehagen
onder de bloeiende kerselaars
in de boomgaard tussen het jonge groen
in het moment van geluk in je armen
dat zich wil kleven op mijn huid en verstand
in de gemeenschap die wij liefde heten
beleven met de knal der verwelking
oude gezegden indachtig bijgeloof
vervloeking en verwensing
zo ben ik bang van elk afscheid
tot op het bot van mijn lijf.
Ingrid Lenaerts
|