Tijd op mekaar geduwd is stompzinnige haast zei ze
mijn grootmoeder die het zeker weten kon
toen ze later schichtige beelden op TV zag
van horden reizigers die stations uitdraafden
volle trams die haastig door de stad schuurden
voorbijrazende wagens als snellheidsduivels
Zij leefde bij de gratie Gods van het morgenlicht
bij het kraaien van de haan die de dag aankondigde
Tijd was de melkventer met paard en kar in de straat
de postbode die van deur tot deur borrelde
het middaguur op de zonnewijzer van het kasteel
De avond bij zonsondergang onder de bomen
En een heel lange nacht onder de lakens
Ingrid Lenaerts
|