De zee is mijn verre magiër van verlangens
die de rede niet vertaalt ook niet verwerpt
het licht van haar bakens verleidt me dom
zij echter bekommert zich niet om mij
zij volgt alleen de nauwe wetten van de wind
Het water dat is ze zelf dat zij weet zij ook spiegel is
van veelzeggende luchten aan haar horizon
van golven en schuim een spattendekoningin
zij spreekt mijn taal niet zij raakt me slechts aan
streelt mijn voeten langs de vloedlijn naar willekeur
zij is niet die grote weldoener maar brutte kracht
die raast en vernielt het teveel op haar oppervlak
zij is plat glad en kalm bij mooi weer
wanneer ze ons haar stranden aanbiedt
voor de koekenbakkerij van de blote lijven
de kasteelbouwers en de ijsventers
van de zee uit groeit die grote dualiteit
vriend en vijand of zacht en brut geweld
strekt ze zich zeemzoet uit als lappendeken
dondert nadien de kracht uit haar watermuil.
Ingrid Lenaerts
|