Ze zoent een dagdroom die ze vindt in de tuin als een kostbaar kleinood luchtbel als kristalgerinkel
de tijd kortstondig voor hij oplost in de schimmen van haar hoofd vervoert haar langs draden nevel die slierten als een wirwar spinnen
Een moment kanten illusie zweeft mee voor een kwartje extramedelijden tot het doek valt stofferig van vergetelheid in zijn dagelijkse plooien van verveling
Ingrid Lenaerts
|