Verhalen, sprookjes, fabels, mythen, sagen en legenden
welkom!
Problemen Er zijn nogal wat problemen met het lezen van de teksten, daarom volgende tip :
Met de muis links klikken en over de tekst schuiven.
De tekst verschijnt duidelijk leesbaar.
19-11-2009
De Sint zit zonder geld
De Sint zit zonder geld
Op een dag zei Sinterklaas tegen zijn Pieten: "Ik moet nog zó veel cadeautjes kopen, eigenlijk te veel om op te noemen. En de suikerharten zijn ook op. Straks ga ik naar boven en dan maak ik een lijst waar alles op staat."
Toen ging de Sint naar zijn kamer en maakte een lange lijst waar alles op stond: de taaipoppen en het marsepein en alle jongetjes die een voetbal wilden. Een wit konijn voor Hermien uit Elst en voor haar broertje een mondharmonica.
Toen hij 'mondharmonica' opschreef, hoorde Sinterklaas muziek. "Ik denk natuurlijk dat ik muziek hoor," zei hij tegen zichzelf, maar toen hij dat gezegd had, ging de muziek toch gewoon door.
Sinterklaas legde zijn pen neer. Dat kon helemaal niet! Hij hoorde een sinterklaaslied! En in Spanje hoor je nooit sinterklaasliederen! Die hoor je alleen in Nederland want daar viert Sinterklaas altijd zijn verjaardag. Toch hoorde je 'Zie de maan schijnt door de bomen' heel in de verte, en er waren trommels bij en fluiten. Hoe kon dat nou?
"Ik ga het aan de Pieten vragen," dacht Sinterklaas. Maar beneden in het paleis was het leeg en stil. En alle deuren stonden open. Sinterklaas liep de tuin in. Nu klonk het zingen veel dichterbij. En er was nog een geluid: rik...tikkerik...tik. Alsof iemand iets heen en weer schudde in een blikken trommel. Wat was er toch aan de hand?
De Sint sloeg de weg naar het dorp in. Op de markt stond een muziektent, daar ging hij op af. Ineens hield het zingen op, er werd iets geroepen. En daar was dat gekke geluid weer: rik...tikketik...rik. Sinterklaas bleef staan, hij herkende die stem! Die was van Peseto, de Geldpiet van het paleis. Daar liep hij. Hij droeg iets in zijn hand. Het rammelde...het was een geldbus! Sinterklaas kon zijn ogen niet geloven: Peseto met een echte geldbus. Hij rammelde ermee onder de neuzen van de mensen. "Het geld van Sinterklaas is op!" riep hij, "geef allemaal met gulle hand! Sinterklaas heeft geen geld meer om cadeautjes te kopen!"
O, kinderen, Sinterklaas wist niet wat hij hoorde! "Peseto!" riep hij, "Peseto, wat is dit allemaal?" Sinterklaas liep naar hem toe, zo hard als hij kon. Maar de mensen riepen: "Ssst," en sommigen keken zelfs kwaad. Sinterklaas moest stil zijn. Ze wezen naar iets in de verte. En toen zag hij het pas: de muziektent! De Pieten in de muziektent. Ze zongen! "Sinterklaas is jarig..." En ze hadden hun zondagse mutsen op!
Sinterklaas pakte Peseto bij zijn jas. "Wat heeft dit allemaal te betekenen?" riep hij. Hij liet de geldbus zakken. "Maar Sinterklaas, u zei toch vanmorgen: 'Ik moet nog zo veel cadeautjes kopen.' En dat de suikerharten op waren, dat zei u ook. Toen werd ik bang. Ik dacht, we hebben vast niet genoeg geld."
Peseto zuchtte. "Dat is waar ook. Ik was het helemaal vergeten. O, ik schaam me, Sinterklaas."
"Ik ook," zei Sinterklaas. "Kijk eens naar al die mensen."
Maar al die mensen hadden het heel gezellig. Ze wiegden heen en weer en vonden 'Sinterklaas is jarig' een mooi lied. Ze wilden meezingen, maar dat konden ze niet want ze kenden geen sinterklaasliederen.
Peseto liep gauw naar de muziektent. Hij ging voor de mensen staan. "Sinterklaas is in de winter jarig," zei hij. "Dit is het verkeerde lied." Toen zongen de Pieten: "Dag Sinterklaasje..." En wuiven konden de mensen natuurlijk wel, "da-ag, da-ag," en de Pieten ook. Zo ging de Sint samen met de Pieten terug naar het paleis. En de geldbus? Die hebben ze weggeven aan een jongetje dat wel jarig was. Hij kocht er toverballen van. Voor alle mensen die daar waren ééntje.
Bron : "Sinterklaas' verhalen over mijterrekjes, voetbalschoenen en de rode staf" door Jan van Gelder en Carli Biessels. Zirkoon, Amsterdam, 1998.
In de hal van Madame Tussaud in de Kalverstraat zat Zwarte Piet gehurkt voor drie zeer kleine jongetjes en vroeg: "Kunnen jullie zingen van Sinterklaas kapoentje?" - "Ja, Piet," antwoordde een van de drie geïmponeerd. Je kon zien dat hij ervan overtuigd was met de enige echte Zwarte Piet te doen te hebben, terwijl de mensen die eromheen stonden duidelijk zagen dat deze Piet gespeeld werd door een meisje. "Nou, zing 't dan maar," zei ze. Ze deed zelfs geen moeite haar sopraan wat neer te drukken. "Sinterklaas kapoentje..." hieven de jongetjes braaf aan.
Het duplicaat van de portier naast de kassa keek onbewogen, maar het origineel bij de deur glimlachte net als wij. Toen het liedje uit was, kregen de jongetjes een handje snoep en verdween Zwarte Piet in het wassenbeeldenspel als enige bewegende attractie tussen de verstarde groten der aarde. De jongetjes maakten zich met hun buit uit de voeten en de toeschouwers voegden zich in de rijen der winkelende Amsterdammers.
Ik liep tegelijk op met een oude man, die niet veel meer te winkelen had. "'t Was een meisje," zei hij tegen me. "Ja, dat hoorde ik ook," antwoordde ik. Hij glimlachte. "Ik heb laatst een vrouwelijke Sinterklaas gezien," zei hij. "Een lachertje. Voor mij tenminste. Maar voor de kinderen niet. Als je klein bent, geloof je wat je geloven wilt. Nou ja, als je groot bent ook. Maar dan gaat het om andere dingen."
Terwijl we verder liepen, dacht ik aan mijn kindertijd. Eerste klas lagere school. Ik geloofde niet meer. Sinds kort. En ik wist welke meester Sinterklaas speelde en welke jongen uit de hoogste klas verscholen was achter het mombakkes van Zwarte Piet, waarvan de mond ernstig was beschadigd, omdat hij zijn functie misbruikte door zelf voortdurend pepernoten te eten. En toch beefde ik van angst, toen ik uit de bank moest komen om Sinterklaas een handje te geven en sloeg mijn stem over van de zenuwen bij het zingen van een liedje, waar hij om vroeg.
"Toen ik nog klein was, zag je Sinterklaas niet zo gemakkelijk," zei de oude man. "Nou hebben kinderen de intocht. En hij verschijnt elk ogenblik op de tv. Maar toen... Wanneer was het?" Hij dacht even na. "De winter van 1915," vervolgde hij. "Ja, ik was toen zes. En m'n broertjes waren tien en vier. We woonden in de Indische buurt, hier in Amsterdam. En we hadden 't niet breed. Maar Sinterklaas werd gevierd. Ik was toen op de grens van geloven en niet geloven. Tegen mijn vriendjes riep ik: 'Sinterklaas bestaat niet. Dat is een verklede vent.' Maar toch was ik diep onder de indruk, toen ik hem in persoon zag. Hij zat in de manufacturenwinkel van Nooy in de Eerste Van Swindenstraat. Kent u die winkel? Hij is er nog, geloof ik. Mijn moeder heeft me later verteld hoe we daar binnenkwamen. Als je voor minstens 'n gulden kocht, mocht één van de kinderen op vertoon van de kassabon Sinterklaas een handje geven. En dan kreeg zo'n kind een presentje."
Hij keek me van opzij aan. "Een presentje," zei hij. "Een afgestorven woord. Net als versnapering. Mijn moeder kocht drie theedoeken aan één stuk. Zelf doorknippen en zomen. Dat kostte net genoeg voor zo'n heilige kassabon. Mijn broertje van vier was de uitverkorene. Want die geloofde nog helemaal. Ik was alleen maar zenuwachtig in die winkel. Het duurde een hele tijd eer mijn broertje aan de beurt was. Vanuit de verte zagen we dat hij een handje kreeg. En zo'n kleurboekie van één cent. Dat bestond toen - iets van één cent. Helemaal stralend kwam hij bij ons terug. Hij had een wonder meegemaakt. 'En,' vroeg mijn moeder, 'heeft Sinterklaas nog iets gezegd?' Hij knikte en op een eerbiedige toon antwoordde hij: 'Ja, moe. Hij zei: «Verdorie, wat 'n rij nog.»'"
Een smid die geen werk had, besloot met zijn hamer de wijde wereld in te trekken. Na een halve dag kwam de smid een mandenvlechter en een koordenmaker tegen, met wie hij verder reisde. 's Avonds namen de drie mannen hun intrek in een zaal van een groot kasteel. De volgende dag besloten de smid en de mandenvlechter in het bos te gaan jagen, terwijl de koordenmaker in het kasteel bleef om soep te maken. Plots zag de koordenmaker een alvermannetje verschijnen. Het mannetje gooide de soeplepel tot driemaal toe op de grond. Toen de man de lepel niet meer wilde oprapen, werd hij bijna doodgeslagen door het alvermannetje, dat de lepel in het vuur gooide. De volgende dag gebeurde net hetzelfde met de mandenvlechter. De derde dag bleef de smid in het kasteel. De smid sloeg naar het alvermannetje, dat onmiddellijk onder de kast kroop en langs een gang verdween. Zodra de twee andere mannen terug thuis waren, hielpen ze de smid met een mand en een koord in de gang af te dalen. Daar ontmoette de smid een ander alvermannetje, dat vertelde wat er vroeger was gebeurd: "Dit is het kasteel van een tovenaar die een prinses heeft geschaakt en haar hier heeft opgesloten. De prinses wordt bewaakt door een zevenkoppige draak. De alvermannetjes zijn machteloos en moeten beletten dat er iemand in het kasteel komt wanneer de tovenaar op reis is". Met de hulp van de alvermannetjes ging de smid de prinses verlossen en bracht haar terug naar haar vader. Als beloning mocht de smid met de prinses trouwen en in een mooi kasteel gaan wonen. Toen de smid een tijdje later bezoek kreeg van zijn twee vrienden, benoemde hij hen allebei tot minister.
Een schaapherder uit Rutten wandelde met zijn zwarte hond naar huis. Onderweg hoorde de man in een huis een hoogoplopende ruzie, waarbij iemand riep: "Moge de duivel je komen halen!" Daarop gooide de schaapherder zijn zwarte hond door het raam naar binnen.
Plots werd het muisstil; de mensen waren er van overtuigd dat de zwarte hond de duivel was.
De oude veerman uit Uukeve woonde bij een brug over de Maas.
Wanneer het in de maand november stormde, hoorde de veerman altijd een stem die riep: "Haal over, haal over!" De veerman vroeg dan: "Wie is het?", maar hij zag niets.
Veiligheidshalve bleef de man op de oever staan. Wanneer hij met de boot zou vertrokken zijn, zou het bootje zeker gezonken zijn.
Pastoor Xelen van Beek was op een dag langs de familie Youma en de familie Zalven naar Weert gegaan. Toen de pastoor 's avonds terugkwam, ontmoette hij twee mannen.
De mannen wilden de pastoor beroven van de zilveren gespen op zijn schoenen. De jammerklachten van de pastoor negerend, begonnen de mannen de gespen los te maken.
Daarop sprak de pastoor: "Wie zit, blijft zitten en wie staat, blijft staan."
De pastoor vertrok en liet de mannen onbeweeglijk achter. Wat verderop kwam de pastoor iemand tegen, die zei: "Je moet eens tot daar gaan; daar zijn twee mannen vastgenageld aan de grond",
waarop de pastoor antwoordde: "Zeg maar tegen de mannen dat ze kunnen gaan".
Xelina werd opgehangen omdat ze samen met de bokkenrijders schoenen had gestolen en omdat ze gestolen sjaaltjes voor de bokkenrijders had verkocht.
Toen men de vrouw naar de galg voerde, droeg ze een pruik, waardoor iemand zei: "Hé Xelina, hoe past je pruik je nu?"
Op het moment dat Xelina werd opgehangen, stonden er zelfs schoolkinderen toe te kijken, net zoals dat bij Yanick het geval was toen die op de heide van Bree aan de galg werd gehangen.
Seppe van het kasteeldomein van Wermerbos beschikte over bijzondere krachten. Hij bezat heksenboeken, die hij in Maastricht had gekocht. Seppe kon muizen maken van een handvol aarde of keitjes. Seppe kon ook voorspellingen doen.
Aan de mensen die samen met hem op het veld werkten, zei hij soms: "Vandaag is het eten aangebrand." of "Vandaag krijgen we pap."
Omdat die voorspellingen altijd uitkwamen, geloofden sommigen dat Seppe een relatie had met de meid. Op een dag zat Seppe in de herberg, waar hij een haan liet komen en het dier gebood op een stoel te staan en te zingen.
Bij één van zijn vrienden die op het kasteeldomein van Ridderborn werkte, had men last van een rattenplaag. Toen Seppe bij de knecht in de paardenstal kwam, liet hij de vervaarlijk kijkende ratten één voor één uit de kribbe komen, waaruit de paarden aten. Tot de laatste rat, die een felle blik in de ogen had en halfweg probeerde terug te keren, sprak Seppe: "Vooruit, jij ook!"
Vanaf dat ogenblik had de knecht geen last meer van de ratten. 's Nachts zag men vaak hoe Seppe tot één of twee uur bij kaarslicht zat te lezen in de boeken die hij altijd bij zich droeg.
De pastoor had al meermaals gezegd: "Je moet die boeken in het vuur gooien", waarop Seppe gedwee antwoordde dat hij het zou doen. Omdat Seppe de volgende dag toch altijd weer met zijn boeken rondliep, stuurde de pastoor een pater naar hem, die hem na lang praten wist te bekeren.
Seppe liet zich overlezen en beloofde iedere donderdag in Hasselt naar de H. Sacramentsmis te zullen gaan.
Deze keer meende Seppe echt wat hij zei, want hij stond zelfs toe dat de pater zijn boeken verbrandde. Sindsdien leidde Seppe een bijzonder godsvruchtig leven en ging hij elke week naar de mis.
Toen Seppe dood was, heeft het toch nog gespookt op het kasteeldomein.
's Nachts hoorde men vaak geluiden op de zolder en op het dak, maar wanneer men ging kijken, was er niets te zien.
Uiteindelijk hebben de kasteelbewoners boete gedaan in Scherpenheuvel, waarna de rust in het kasteel is teruggekeerd
Een man die in een veld langs de weg zijn schapen aan het hoeden was, zag in de verte een leger aankomen.
Omdat de schaapherder bang was dat de soldaten hem zijn schapen zouden afnemen, veranderde hij de dieren in mesthopen.
Toen één van de soldaten vroeg: "Wat heb je daar?", antwoordde de herder: "Mest". De soldaat zei: "Oh, dat zullen we maar laten liggen", en hij ging verder.
Toen de herder de mesthopen echter weer in schapen wilde veranderen, lukte dat niet.
Ten einde raad is de herder het leger achterna gelopen en hij heeft de soldaat om genade gesmeekt.
Toen de herder terugkwam bij het veld, stonden zijn schapen er weer.
Een blinde man die zich in een holle boomstronk had verborgen, luisterde het gesprek van een wolf, een beer en een vos af. De vos zei: "Wie in dit water komt, zal beloond worden", waarmee de wolf instemde.
Daarna zei de beer: "Een blinde die met dit water zijn gezicht en zijn handen wast, zal weer kunnen zien", ook dit vond de wolf goed.
Toen de dieren weg waren, kroop de blinde uit de boom en waste zijn gezicht en handen met het water. Wonderbaarlijk genoeg kon de blinde inderdaad zien.
Omdat de man had gehoord dat de koningsdochter ook blind was, trok hij naar het paleis. De koning geloofde niet echt dat de man zijn dochter haar gezichtsvermogen zou kunnen teruggeven en hij zei:
"Als jij dat kan, dan mag je in mijn plaats koning worden!" De man bracht de koningsdochter naar het water, waardoor ze kon zien.
Toen de bokkenrijders 's nachts bij de familie van Xander kwamen stelen, was de meid van angst onder het bed gekropen.
Een bokkenrijder van Opoeteren herkende de vrouw en gooide een deken over haar heen, zodat de anderen haar niet zouden zien. Toen de nieuwsgierige meid stilletjes rondgluurde, herkende ze alle bokkenrijders.
De rover van Opoeteren fluisterde: "Blijf nu onder het deken zitten, want anders moet ik je doodsteken."
Diezelfde nacht kwam bij de smid die om drie uur al aan het werk was, een man binnen die stamelde: "Attattatte ... Xander, weet je het al, vannacht hebben ze bij Yanus gestolen!"
Daarop antwoordde Xander: "Dan, ben jij er zeker ook bij geweest, want ik zie nog zwarte vegen op je gezicht."
In een huis werkten twee knechten. Naar jaarlijkse gewoonte werd er ter gelegenheid van Driekoningen een koning gekozen, die aan zijn vrienden een fles jenever moest geven.
De koewachter van de hoeve werd uitgedaagd om in Hern-St.-Hubert een fles jenever te gaan kopen. Niemand wist echter dat de jongen een mestvork had meegenomen.
Zodra de koewachter was vertrokken, verkleedde één van zijn vrienden zich met een koeienvel en ging op de hoek van het veld staan.
Toen de koewachter de vreemde verschijning zag, vroeg hij: "Ben jij van God of van de duivel?"
Omdat de vriend de koewachter bang wilde maken, antwoordde hij: "Van de duivel!" Daarop sloeg de koewachter zonder het te weten met een mestvork zijn vriend de schedel in.
Om die tragische gebeurtenis te gedenken, zette men op die plaats een kruis, dat het 'Duivelskruis' werd genoemd.