Welkom bij saagje!
Foto
Inhoud blog
  • Het oude moedertje
  • De legende van de maïs
  • Mans van de Maone
  • De boer en de duivel
  • De twee advocaten(slot)
  • De twee advocaten
  • Het geitje Pak-me-dan
  • De natgeregende kabouter
  • De zeven heksen
  • Het aardmannetje van de Röhrerbühel 2
  • Het aardmannetje van de Röhrerbühel
  • Nikola staat borg
  • De vurige man van de Geute
  • De geschiedenis van de boerendochter Ketilrídur 2
  • De geschiedenis van de boerendochter Ketilrídur
  • Op reis gaan
  • De luie hasjverslaafde en zijn verstandige vrouw(vervolg)
  • De luie hasjverslaafde en zijn verstandige vrouw
  • Het toverfluitje en het toverhoedje (vervolg)
  • Het toverfluitje en het toverhoedje
  • Waarom de bomen in de herfst geel worden
  • Tijl Uilenspiegel en de paardenkoopman
  • De nimf Daphne
  • De geschiedenis van de reuzenkreeft
  • De toren van Medemblik
  • Theseus en Hippolytus
  • Duimedik
  • De vuurman van Soest
  • Maan, Djabu en de dood
  • De jakhals en de patrijs
  • Goudsbloempje
  • Afspraak is afspraak
  • Het spook van de Zeedijk
  • Rata's wonderbaarlijke reis-einde
  • Rata's wonderbaarlijke reis-vervolg
  • Rata's wonderbaarlijke reis
  • Waarom de hyacint maar zo kort bloeit
  • De citerspeler
  • Van een opgeverfde haan
  • Het land van moeder Soemba
  • Het zwanennest
  • De engel
  • De gebarsten emmer
  • De hondenmarkt van Boedapest (slot)
  • De hondenmarkt van Boedapest
  • Billy de coyote (slot)
  • Billy de coyote(vervolg)
  • Billy de coyote
  • Garuda
  • De dood van de sprookjesverteller
    Foto
    Zoeken in blog

    Beoordeel dit blog
      Zeer goed
      Goed
      Voldoende
      Nog wat bijwerken
      Nog veel werk aan
     
    Hoofdpunten blog waaroemni
  • Kerstgroet
  • Luchtballonvaart
  • Paulus Potter
  • Sint-Elisabethsvloed
  • Willem Tell
    Foto
    Foto
    Foto
    Foto
    Foto
    Foto
    Foto
    Foto
    Foto
    Foto
    Foto
    Foto
    Foto
    Categorieën
  • aardgeest (21)
  • avonturenverhaal (6)
  • dierenverhaal (5)
  • duivels (46)
  • fabels (57)
  • gedichten (1)
  • geesten (griezellen) (12)
  • heksen (52)
  • historisch verhaal (13)
  • historische sagen (35)
  • legende (42)
  • Luchtgeest (30)
  • Mythe (24)
  • parabel (7)
  • Plaaggeest (10)
  • sagen (87)
  • Sinterklaasverhalen (4)
  • sprookjes (118)
  • Tovenaars (38)
  • toverboeken (13)
  • volkssprookje (40)
  • volksverhalen (140)
  • vuurgeest (26)
  • watergeest (19)
  • weerwolven (15)
  • Foto
    Foto
    Foto
    Foto
    Foto
    Foto
    Foto
    Foto
    Foto
    Foto
    Foto
    Foto
    Foto
    'VOLKSVERHALEN'

    problemen
    Verhalen, sprookjes, fabels, mythen, sagen en legenden
    welkom!
    Problemen
    Er zijn nogal wat problemen met het lezen van de teksten, daarom volgende tip :
    Met de muis links klikken en over de tekst schuiven.
    De tekst verschijnt duidelijk leesbaar.
    18-04-2011
    nieuwsgierig héDe slimme en de...
    De slimme en de domme koopman
    - Een verhaal uit Irak over een maaltijd voor de kalief -
    In Bagdad leefde eens een rijke koopman; maar op een dag had hij zich in de schulden gestoken en was hij failliet gegaan. Toen hij echter op een avond niets meer te eten had en de hele nacht niet kon slapen van de honger, sprak hij de volgende ochtend tot zijn vrouw: "Haal een kip voor me, Soheir!" Op haar vraag wat hij van plan was te gaan doen, antwoordde hij: "Ik wil de kip naar de kalief brengen."

    De vrouw ging naar de buren, leende een paar piaster van hen en kocht een kip. Haar man beval haar het dier te braden. Omdat ze ook geen brood hadden, ging hij naar de markt, kocht op de pof twee stukken brood, legde de gebraden kip erop en deed alles op een schaal. Daarmee ging hij naar het paleis van de kalief.

    Toen hij de binnenplaats van het paleis van de kalief opkwam, vroegen de dienaren hem: "Waar wil je heen, broeder?" Hij antwoordde: "Ik wil de kalief een ontbijt brengen." Daarop lieten ze hem naar binnen gaan. Hij kwam in de ontvangstzaal en de kalief vroeg hem: "Wat breng je daar, mijn zoon?" - "Ik heb een ontbijt voor u, o emir der gelovigen," antwoordde hij. "Voor mij alleen of ook voor mijn vrienden?" informeerde de kalief. "Voor u en uw vrienden," antwoordde hij. En de kalief beval: "Nu dan, verdeel het onder ons."

    De koopman spreidde zijn mantel uit, legde het brood en de kip erop en begon alles te verdelen, terwijl hij een vreselijke honger voelde en het water hem in de mond liep. Allereerst trok hij de kop van de kip af, legde die op een stuk brood en gaf het aan de kalief; daarna trok hij er een vleugel af, legde die op een stuk brood en gaf dat aan de eerste grootvizier en toen trok hij de andere vleugel eraf, legde die op een stuk brood en gaf dat aan de tweede grootvizier.

    De rest hield hij zelf en hij begon met grote eetlust te eten. De kalief vroeg hem: "Mijn zoon, zeg ons, waarom heb je dit zo verdeeld?" - "O kalief," gaf de koopman ten antwoord, "u bent het hoofd van alle mensen en om die reden heb ik u de kop van de kip gegeven, de ene grootvizier staat aan uw rechter schouder en de andere aan uw linker schouder: de rest is van geen betekenis, dus dat komt mij toe. Bovendien sterf ik van de honger."

    Daarop beval de kalief hem 500 goudstukken te geven en de twee grootviziers gaf hij opdracht hem dezelfde som te geven. De koopman nam het geld en snelde er zeer verheugd mee naar zijn vrouw. Onderweg ging hij langs de markt en kocht etenswaren, tarwe, rijst, vet en allerlei huishoudelijke artikelen. Hij bestelde ook bouwlieden en liet zijn huis renoveren en er een stuk aan bouwen. De buren zeiden: "Gisteren bezat hij geen cent en ging slapen zonder avondmaal. Waar heeft hij plotseling dat geld vandaan om te gaan bouwen?" Dus ging een buurvrouw naar de vrouw van de koopman en informeerde bij haar: "Zuster, hoe komen jullie toch aan geld om te gaan bouwen, terwijl jullie gisteravond niet eens iets te eten hadden?" - "Mijn man heeft de kalief een kip voor zijn ontbijt gebracht," vertelde de vrouw van de koopman, "en de kalief heeft hem daarvoor geld gegeven."

    De buurvrouw ging naar haar man en zei: "Stel je voor, onze buurman die gisteren zonder eten naar bed ging, heeft de kalief een kip gebracht voor zijn ontbijt en kreeg daarvoor veel geld. Laten wij ook een gerecht klaarmaken en breng dat naar het paleis."

    De andere koopman kocht zeven kippen en liet die bereiden met rijst en saus. Hij liet kruiers komen die het gerecht droegen en ging met hen naar het pateis. Toen de kalief hem vroeg: "Wat breng je mee, mijn zoon?" antwoordde de koopman: "Dit is een middagmaal voor u, o kalief!"

    "Voor mij alleen of voor ons allemaal?" wilde de kalief weten, en de koopman antwoordde: "Voor u allemaal!" - "We eten echter niet allemaal van één schaal, maar ieder apart," sprak de kalief, "verdeel het dus onder ons." Daarop gaf de koopman de kalief drie kippen en aan iedere grootvizier gaf hij er twee.

    "Waarom heb je het zo verdeeld?" werd hem gevraagd, en de koopman antwoordde: "Dit is alles wat ik weet." Toen gaf de kalief opdracht hem ieder vijfhonderd slagen te geven. Deze koopman ging hinkend en klagend terug naar zijn vrouw en schreeuwde tegen haar: "Dat is allemaal jouw schuld, vervloekt wijf!"


                                              * * * einde * * *
    Bron : - "Volkssprookjes en Legenden uit Arabië: verzameld door Ursula Assaf-Nowak" - Uitgeverij Elmar, 1979.
               Ook wel "Arabische sprookjes uit het morgenland".
               - www.beleven.org

    18-04-2011 om 01:51 geschreven door saagje

    0 1 2 3 4 5 - Gemiddelde waardering: 0/5 - (0 Stemmen)
    Categorie:volkssprookje
    » Reageer (3)
    17-04-2011
    nieuwsgierig héHet geheim van de smid
    Het geheim van de smid
    - Een sprookje van Gerard Reve over een bijzondere kogel -
    Lieve jongens en meisjes! Nu moeten jullie eens horen wat er eens een keer gebeurd is. Er was ereis een jager en die ging uit jagen. Hij joeg de gehele dag dat het een aard had. Maar hoe hij ook joeg, het lukte hem maar niet om enig wild te schieten. Eindelijk, laat in de middag, toen de zon al laag aan de hemel stond, kwam hij aan een dal en daar, vlak voor hem, in een groen knollenland, daar zaten maar liefst zeven hazen.

    De oudste van de zeven hazen was de grootste en die zat dus in het midden. Ons jagertje behoefde zich niet lang te bedenken. Gezwind greep hij naar zijn kogeltas, maar wie schetst zijn verbazing en teleurstelling, toen hij bemerkte dat deze leeg was? Jullie begrijpen het al: hij had al zijn kogels verschoten. Nu was goede raad duur. Maar onze jager versaagde niet.

    Omdat hij een jager was deed hij snel een schietgebedje en bad met grote aandrang. En ziet! Zijn gebed werd verhoord. Het duurde niet lang of hij maakte zijn broek los, hurkte neder en scheet uit zijn eigen achterste een keiharde, lange, dunne drol, die precies zo dun was als een geweerkogel. Terstond wist onze jager wat hem te doen stond. Hij deed bliksemsnel kruit in zijn geweer en deed - in plaats van een kogel - zijn eigen drol in de loop van zijn geweer.

    Het duurde niet lang meer, of hij had aangelegd, gemikt en de trekker overgehaald. "Boem!" klonk het door het dal. En de ongewone kogel suisde met duizelingwekkende vaart voort dat het een lieve lust was. En het volgende ogenblik trof de drol, die de jager uit zijn geweer had afgeschoten, de oudste van de zeven hazen precies midden op zijn voorhoofd en spatte daar in duizend stukken uiteen.

    De jager had de vorige avond toevallig in de stad gegeten en daardoor verspreidde die uit elkaar spattende van de jager een verschrikkelijke stank. Ja, jongens en meisjes, die grote lange drol, die de jager als kogel gebruikt had en die op het voorhoofd van de grootste haas in duizend stukken uiteenspatte, die maakte zo'n vreselijke stank, dat alle zeven hazen - de grootste en oudste incluis - pardoes flauwvielen.

    Nu hoefde onze wakkere jagersman niets anders meer te doen dan alle zeven hazen in zijn bijtas te stoppen. "Voed je goed," wil ik maar zeggen. En als jullie je kleine, stoeiende en ravottende lijfjes gezond willen houden, dan moeten jullie er voor zorgen dat je elke dag een flinke, mooie, grote bolus bakt. Dus niet alles mondjesmaat over de hele dag verdeel, maar elke morgen of middag de hele uilebal ineens. Want - wie weet? - krijgen jullie van Sint Nicolaas dit jaar allemaal een geweer.


                                            * * * einde * * *
    Bron : - "Ik bak ze bruiner. Gerard Kornelis van het Reve leest 4 eigen sprookjes"
               uitgegeven als EP door Catfish Records, 1969, LP-nummer: 5C 023-24110 M
               - www.beleven.org

    17-04-2011 om 00:13 geschreven door saagje

    0 1 2 3 4 5 - Gemiddelde waardering: 0/5 - (0 Stemmen)
    Categorie:sprookjes
    » Reageer (1)
    16-04-2011
    nieuwsgierig héDe halsboord
    De halsboord
    - Een grappig sprookje van Hans Christian Andersen -
    Er was eens een keurige meneer, wiens hele inboedel bestond uit een laarzenknecht en een kam, maar hij bezat de prachtigste halsboord van de wereld, en over die boord zullen we een geschiedenis te horen krijgen. De boord was nu zo oud geworden dat hij erover dacht te trouwen, en toen wilde het toeval dat hij met een kousenband in één was terechtkwam.

    "Nee," zei de boord, "nog nooit heb ik zó iets slanks, fijns, zachts en liefelijks gezien! Mag ik vragen hoe u heet?"

    "Dat zeg ik niet!" zei de kousenband.

    "Waar komt u vandaan?" vroeg de boord.

    Maar de kousenband was erg schuchter en vond dat toch wel een wonderlijke vraag.

    "U bent zeker een ceintuur!" zei de halsboord, "zo'n band die onder de kleren gedragen wordt! Ik zie 't wel. U dient zowel voor gemak als voor de mooiigheid, mejonkvrouwe!"

    "U mag niet tot mij spreken!" zei de kousenband. "Ik geloof niet dat ik daartoe aanleiding gegeven heb!"

    "Toch wel, als men zo mooi is als u!" zei de boord, "dat is aanleiding genoeg!"

    "Houd op met mij zo na te komen!" zei de kousenband, "u ziet er zo mannelijk uit!"

    "Ik ben ook een keurige meneer!" zei de boord. "Ik heb laarzenknecht en kam!"

    Maar dat was niet waar, het was zijn meester die ze bezat, maar hij schepte ermee op.

    "Kom mij niet te na!" zei de kousenband, "dat ben ik niet gewoon!"

    "Preutsheid!" zei de halsboord, en toen werden zij uit de was gehaald, gesteven, op een stoel in de zon gehangen en op de strijkplank gelegd; en toen kwam het gloeiende ijzer.

    "Vrouw!" zei de boord, "lieve weduwvrouw! Ik word helemaal warm! Ik word een ander mens, ik kom helemaal uit de plooi, u brandt gaten in mij! Au! Wilt u met mij trouwen?"

    "Vod," zei het strijkijzer, en ging trots over de boord heen, want die verbeeldde zich dat hij een stoomketel was die op de rails wagens moest gaan trekken.

    "Vod!" zei hij.

    De boord rafelde een beetje aan de kanten, én toen kwam de papierschaar en die moest de rafels wegknippen.

    "O!" zei de boord, "u bent zeker eerste danseres. Wat kunt u uw benen strekken! Zo iets moois heb ik nog nooit gezien, dat kan niemand u nadoen!"

    "Dat weet ik!" zei de schaar.

    "U verdiende gravin te zijn!" zei de halsboord, "alles wat ik bezit is een keurige meneer, een laarzenknecht en een kam. Och, was ik maar graaf!"

    "Wou jij met me trouwen!" zei de schaar, want ze werd boos, en toen gaf ze hem een flinke knip, zodat de boord geen dienst meer kon doen.

    "Nu moet ik maar de kam ten huwelijk vragen. Het is merkwaardig, hoe u al uw tanden behoudt, mejuffrouw!" zei de halsboord. "Hebt u er nooit aan gedacht u te verloven?"

    "Zeker, daar kunt u van op aan!" zei de kam, "ik ben toch immers met de laarzenknecht verloofd."

    "Verloofd!" zei de boord; nu was er niemand meer te vragen en toen kreeg hij er genoeg van.

    Een hele tijd ging voorbij; toen kwam de halsboord in de kist terecht bij de papiermolenaar, waar een heel lompengezelschap bijeen was, beschaafden en onbeschaafden, ieder apart, zoals het hoort. Zij hadden allen veel te vertellen, maar de halsboord het meest, die was een echte opschepper.

    "Ik heb zo verschrikkelijk veel meisjes gehad!" zei de boord, "ik had geen rust. Ik was dan ook een hele meneer met al mijn stijfsel. En ik had een laarzenknecht en een kam, die ik nooit gebruikte. U had me toen eens moeten zien, wanneer ik op mijn zij lag! Nooit vergeet ik mijn eerste meisje, zij was een ceintuur, zo fijn, zo zacht en zo liefelijk, zij stortte zich, terwille van mij, in een kuip met water! En er was ook een weduwvrouw, die gloeiend werd, maar ik liet haar staan en zwart worden. En toen was er een eerste danseres die mij de snee gaf waar ik nu mee loop, zij was zo vals! Mijn eigen kam was verliefd op mij, zij verloor al haar tanden van liefdesverdriet. Ja, ik heb heel wat beleefd van dat soort dingen. Maar 't meeste medelijden heb ik met de kousenband, met de ceintuur bedoel ik, die in de waterkuip verdween. Ik heb heel wat op mijn geweten, ik moet nodig tot wit papier worden!"

    En dat werd hij ook, alle lompen werden wit papier, maar de halsboord werd juist dat stuk wit papier waarop deze vertelling gedrukt is. En dat kwam omdat hij achteraf zo vreselijk had gepocht op wat nooit gebeurd was. En daarom moeten wij eraan denken ons nooit zo te gedragen, want wij kunnen heus niet weten of wij ook niet eens in de lompenkist terechtkomen en tot wit papier gemaakt worden en onze hele geschiedenis erop gedrukt krijgen, zelfs onze geheimen, en ze dan zelf moeten rond vertellen, net als de halsboord.


                                            * * * einde * * *
    Bron : - "Sprookjes en vertellingen" door Hans Christian Andersen.
               Van Holkema & Warendorf, Bussum, 1975. ISBN: 90-269-0924-1
               - www.beleven.org

    16-04-2011 om 00:24 geschreven door saagje

    0 1 2 3 4 5 - Gemiddelde waardering: 0/5 - (0 Stemmen)
    Categorie:sprookjes
    » Reageer (2)
    15-04-2011
    nieuwsgierig héDe arme houthakker
    De arme houthakker
    - Een sprookje van de Mexicaanse indianen -
    Anacia Ventura was de naam van de jongen. Hij had geen vader meer. Hij ging naar het bos om hout te hakken.

    Op een dag hoorde hij de schreeuw van een dier. Het huilde daar buiten in het bos. Hij dacht bij zichzelf: "Wat zou er met dat dier zijn? Ach, ik zal het eens gaan bekijken."

    Zo gezegd, zo gedaan. Toen hij op de bewuste plaats kwam, stelde hij vast dat het een slang was die een ree had gevangen. Het was het ree dat zo schreeuwde. Toen hij naderbij kwam, zag hij dat de slang zeven koppen had. Ze probeerde het ree dood te bijten, maar kreeg het niet voor elkaar omdat haar bek te klein was.

    Toen zei Anacia: "Arm dier. Hoe wil je nou zoiets groots verslinden? Ik zal je helpen."

    Dus doodde hij het ree en sneed het in kleine stukken. Die voerde hij toen aan de slang. Ze at het hele ree, in kleine stukjes die in haar bek pasten. Er bleef niets over behalve een hoop botten en de kop.

    Toen zei de slang: "Hartelijk dank, dat je me geholpen hebt. Kom nu mee. Ik breng je naar het huis van mijn vader."

    Zo gingen zij op weg. De slang voerde hem mee naar haar vader, maar ze nam een andere gestalte aan. Ze was niet langer een slang maar een heel mooie vrouw. Toen ze bij het huis kwamen, zei ze: "Vader, ik heb een jongen meegebracht. Hij heeft me geholpen. Ik wilde koste wat het kost een ree opeten. Ik had het gevangen maar ik kon het niet doden. Toen heeft hij het voor me gedood en zo versneden dat ik het opeten kon. Nu zit ik vol."

    "Heel goed dochter. Maar wat wil je nu met hem doen? Zullen we hem een dier schenken?"

    "Nee, vader."

    "Geld dan misschien?"

    "Nee, vader."

    "Maar iets moeten we hem toch geven."

    "Geef hem toch wat je in je zak hebt."

    "Nee, dochter."

    "Geef het hem nou, vader. Jij kunt toch wel aan een andere spiegel komen."

    Dus haalde de man een kleine spiegel uit zijn zak en zei: "Hij zal van veel nut voor je zijn. Gebruik hem alleen zó. Draai hem zo in je hand. Beveel dan: "Breng geld, breng eten, breng wijn." Je kunt ook zeggen: "Doe dit, doe dat." Het zal meteen gebeuren."

    "Heel praktisch."

    Anacia ging naar huis. Hij werkte niet meer. Alles wat hij hoefde te doen was zijn spiegel te bewegen en te zeggen: "Breng me levensmiddelen, breng me geld!" En meteen gebeurde het.

    Op een dag zei hij tegen zijn moeder: "Moeder, ik wil met de dochter van de koning trouwen."

    "Goed, mijn zoon."

    Zo ging de beste vrouw naar het paleis en vroeg de koning namens haar zoon om de hand van zijn dochter.

    "Heer koning," zei ze eenvoudig, "mijn zoon zou graag met uw dochter willen trouwen."

    "O ja?"

    "Ja, heer koning"

    "Mooi. Ik heb gehoord dat hij niet dom is. We zullen zien. Hij moet hierheen komen en een tijdje voor me werken. Dan geef ik hem misschien mijn dochter tot vrouw."

    De vrouw ging terug naar huis en vertelde haar zoon wat de koning had gezegd.

    Anacia kwam naar het paleis en meldde zich voor het werk. De eerste opdracht die de koning hem gaf, zag er als volgt uit: De koning gaf hem zakken en daarin bevonden zich bonen, maïs en pompoenpitten door elkaar heen. Die moest hij uitzoeken en elke soort apart in een zak doen. Dit moest in één nacht gebeuren.

    De koning gaf de jongen voldoende kaarsen, zodat hij de hele nacht licht had. Maar Anacia was nog niet alleen of hij nam de spiegel en beval: "Alles sorteren, bonen in een zak, maïs in een zak, pompoenpitten in een zak."

    Mieren kwamen om het werk te doen. Het duurde nog geen uur. Toen ging de jongen liggen om te slapen.

    De volgende morgen kwam de koning: "Wakker worden, wakker worden. Nou, heb je je werk gedaan?"

    "Ja, het is gebeurd zoals u het hebben wilde."

    "Je bent heel ijverig, dat moet ik je toegeven. Nu gaat het erom land te rooien. Je hebt drie dagen, dan moet er zoveel land gerooid zijn dat men er driehonderd pond graan op uitzaaien kan."

    De jongen werkte een dag en toen was er zoveel land klaar dat men er vierhonderd pond graan op kon zaaien.

    "Jij kunt ook alles!" zei de koning hoofdschuddend, toen hij het nieuws kreeg. "Maar nu is het menens. Nu moet je bewijzen of je werkelijk ijverig bent. Je moet met mijn dochter slapen. En rond middernacht moet het kind geboren zijn dat je bij haar hebt verwekt."

    "Goed," zei Anacia, "ik zal het proberen."

    De koning ging weg en Anacia dacht na. "Wie kan me hierbij helpen?" bedacht hij. Hij haalde zijn spiegel te voorschijn en de vogels die de baby's brengen vertelden hem dat hij zich geen zorgen hoefde te maken. Tegen middernacht brachten deze vogels al de derde baby. De baby's krijsten. De koning werd wakker en toen hij zag hoeveel kinderen er lagen, viel hij bijna flauw.

    "Genoeg, genoeg," schreeuwde hij, "er moet ook iemand voor ze zorgen en ze verschonen. Mijn arme dochter! Drie kinderen heb je bij haar verwekt in een halve nacht! Het is ongelooflijk."

    "Ze had er plezier in," zei de jongen, "je kunt het haar vragen."

    "Werkelijk?" vroeg de koning.

    "Ja, veel plezier," riep de dochter heel vergenoegd vanuit het bed.

    De volgende dag zei de koning: "Jij bent werkelijk een ijverige knaap. Jij moet koning worden. En, mijn dochter, je trouwt nu meteen met hem."


                                            * * * einde * * *
    Bron : - "Mexicaanse indianensprookjes" samengesteld door Frederik Hetmann.
               Elmar, Rijswijk, 1994. ISBN: 90-389-02689
               - www.beleven.org

    15-04-2011 om 00:07 geschreven door saagje

    0 1 2 3 4 5 - Gemiddelde waardering: 0/5 - (0 Stemmen)
    Categorie:sprookjes
    » Reageer (3)
    14-04-2011
    nieuwsgierig héDe nieuwe schepper...
    De nieuwe schepper van de mens
    - Een modern Marokkaans djha-verhaal -
    Op een dag stapte Djha een café binnen en nam plaats in de eerste de beste luie stoel. Maar aan hetzelfde tafeltje zat al een heel deftige klant. Hij was gekleed in een licht kostuum van de beste snit, had een schildpadbril en een echt gouden pen. Deze keurige heer was een beetje verbaasd over het vrijmoedige gedrag van onze Djha en sprak hem aan: "Zeg, ken jij me niet?"

    "Nee," zei Djha.

    "Wel, ik ben die-en-die, de ambassadeur van dat-en-dat land."

    "En ik ben Djha, zoon van Djha."

    "Maar je kent toch wel tenminste mijn land?"

    "Nee."

    "Hoe dat zo? Wij bezitten de atoombom. Wij hebben de belangrijkste fabrieken ter wereld en kunnen alle mogelijke dingen maken..."

    "Wij maken geen dingen, wij maken personen."

    "Wat, kunt u mensen maken?"

    "Jazeker, en zelfs hele mooie, in alle soorten, alle lengten en alle kleuren."

    "Dat is interessant! Juist dat ontbrak nog in onze productielijn! Ik zou graag uw vestiging willen bezoeken. Onze onderzoekers zouden zeker uw productie kunnen verbeteren!"

    Djha legde met een ernstig gezicht zijn vingers op zijn lippen: "Sstt, zachtjes... fabrieksgeheim... Dat zou wel eens voor strategische of bedrijfsspionage aangezien kunnen worden. Want onze productie van mensen levert met de dag meer op..."

    "Ik zal er genoeg voor betalen," zei de man, "als het moet een miljoen dinar..." Dat vooruitzicht leek Djha, die als gewoonlijk in geldnood zat, heel aantrekkelijk. Hij besloot dan ook zijn maatregelen te nemen.

    "Waar en wanneer kan er betaald worden?"

    "Wanneer u maar wilt," antwoordde de ambassadeur.

    Djha dacht diep na en maakte toen een afspraak voor de betaling op een bepaalde tijd in een Turks bad. Hij kende het badhuis goed en wist dat er drie deuren in zaten.

    Even voor de afgesproken tijd kwam Djha bij de hamman aan en bracht drie of vier kameraden op de hoogte van het plan.

    Hij vroeg een van hen, die erg goed gebouwd en breedgeschouderd was om voor een handdoek te zorgen; een ander werd belast met de zorg voor een grote wolk stoom, wanneer Djha hem een knipoog zou geven; een derde werd voorzien van een slof in beide handen die hij op hetzelfde teken luid tegen elkaar moest kloppen, om zo het lawaai van een benzinemotor na te bootsen.

    De ambassadeur, die nog nooit in een Turks bad was geweest, stapte door de hoofdingang naar binnen. Djha begroette hem heel hoffelijk voordat zij het bezoek aan de werkplaats begonnen.

    De eerste man die te voorschijn kwam was de mooie Apollo, zonder kleren, slechts bedekt met een handdoekje.

    "Wie is deze man?"

    "Dat is een van onze producten. Hij is goed gelukt zoals u wel kunt zien." Het levende beeldschone model liep waardig weg door de deur van de kleedkamer.

    Vervolgens troonde onze gids de onderzoeker mee naar de massageruimte.

    "En hier, wat gebeurt hier?"

    "Hier worden de toekomstige mensen gekneed om ze hun vorm te geven."

    Terwijl ze door de zaal liepen kwamen ze langs een man waar de masseur extra zijn best op deed. "Wat is dat nu?" vroeg de ambassadeur. "O, dat is een fabrieksfoutje, die moet helemaal opnieuw vorm gegeven worden..."

    Daarop gaf Djha met een knipoogje te kennen aan zijn makker dat hij de atmosfeer moest vullen met een flinke dot stoom, terwijl de andere handlanger de slofjes tegen elkaar sloeg, zodat een hels "tchac tchac" te horen was.

    Een wolk vochtige stoom, gloeiend heet en verstikkend, verspreidde zich overal in de zaal.

    Alle vormen vervaagden en des te meer omdat de brillenglazen van de ambassadeur beslagen raakten. Het was alsof men midden in de atmosfeer en nevels was terechtgekomen ten tijde van het ontstaan van de aarde.

    Verblind, verstikt en badend in het zweet smeekte de bezoeker om genade.

    Maar Djha deed het voorkomen alsof ze nog maar pas aan het begin van de rondleiding door het bedrijf waren gekomen.

    Uiteindelijk slaagde de beloofde cheque erin om de onverbiddelijke gids te vermurwen en Zijne Excellentie naar de derde deur, de uitgang te leiden.

    Die avond vierde de kashba groot feest, waarbij hulde werd gebracht aan de moderne wetenschap!

                                            * * * EINDE * * *
    Bron : - "Volksverhalen uit kleurrijk Nederland. List en Bedrog Verhalen over gastvrijheid, eerlijkheid, list en bedrog,
               uit de Chinese, Joodse, Nederlandse, Indiase, Turkse, Surinaamse, Marokkaanse en Indonesische verteltraditie"
               verschenen bij Uitgeverij Lemniscaat, Rotterdam, 1991.
               www.beleven.org

    14-04-2011 om 00:19 geschreven door saagje

    0 1 2 3 4 5 - Gemiddelde waardering: 0/5 - (0 Stemmen)
    Categorie:volksverhalen
    » Reageer (1)
    13-04-2011
    nieuwsgierig héDe ongenode bruiloftsgast(vervolg)
    De ongenode bruiloftsgast (vervolg)
    - Een Estisch sprookje over drie magische tovervoorwerpen -
    Een oogwenk later zat hij er al temidden van een bont gezelschap. Omdat de man door het dragen van de hoed alles zien kon, zag hij niet alleen de genode gasten, maar ook de ongenode gasten: op de randjes en richels langs de plafonds krioelde het van dwergen.

    "Wat zie ik?" hoorde hij een van de dwergen zeggen. "Ons oompje is ook op het feest!"

    "Welnee," fluisterde een ander, "dat is ons oompje niet. Dat is een onbekende man met oompjes hoed, oompjes schoenen en oompjes knoet."

    Intussen werden de schalen met kostelijke spijzen op tafel gezet. De man uit Estland zag nu iets gebeuren dat geen van de andere gasten kon zien, omdat het zo razendvlug ging: de dwergen gristen de kostelijke spijzen van de schalen en legden er vieze kliekjes voor in de plaats. Zo verwisselden ze ook de inhoud van kannen en flessen.

    De man uit Estland stond op en richtte het woord tot de vader van de bruid. Hij begon met: "U zult mij hopelijk niet kwalijk nemen dat ik zo onverwacht kom binnenvallen. Ik neem aan dat een gast meer of minder er niet toe doet, op deze voor u allen zo heugelijke dag. Het zou natuurlijk wat anders zijn als het aantal ongenode gasten de uitgenodigde gasten zou overtreffen. En dat is hier nu juist het geval!"

    "Ik ben bang dat ik u niet begrijp," zei de vader van de bruid.

    "Zet u mijn hoed even op, dan ziet u wat en wie ik bedoel," zei de man uit Estland en hij zette de vader van de bruid zijn hoed op, zodat deze nu met eigen ogen het dwergen volk zag zitten.

    De vader van de bruid werd zo wit als de sluier van zijn dochter en riep: "Die kleine gastjes komen mij niet gelegen. Hoe raak ik ze kwijt?"

    "Daar zal ik voor zorgen," zei de man uit Estland, die de hoed weer terugnam en hem op zijn eigen hoofd zette. "Alle gasten die wel zijn uitgenodigd, nodig ik uit om even de buitenlucht in te gaan. Vervolgens sluit ik alle ramen en deuren, en ook alle kieren en spleten, zorgvuldig af. Waarna ik de dwergjes laat verdwijnen!"

    Hoewel de vader van de bruid de zaak maar half vertrouwde (daarvoor was hij dan ook de vader van de bruid), stemde hij toch toe in deze gang van zaken. De uitgenodigde gasten gingen naar buiten en de man uit Estland bleef alleen achter in het feestelijke vertrek om alle deuren, ramen, spleten en kieren af te sluiten. Toen dat door hem gedaan was, liep hij drie keer de kamer rond, zwaaiend met de knoet. De kleine gastjes losten op als dunne mist; alleen de afdrukken van hun zitvlakjes op de stoffige richels herinnerden eraan dat ze daar gezeten hadden.

    De man uit Estland riep nu de vader van de bruid de kamer in en zette hem de vilthoed op.

    "Overtuig u! Ze zijn allemaal foetsie!"

    "Waaratje, ze zijn weg!" zei de vader van de bruid. "Kunnen nu de uitgenodigde gasten weer aan tafel gaan?"

    "Nodig ze uit om aan tafel te gaan!" zei de man met de hoed.

    Even later zat iedereen te smullen, want de vieze kliekjes van de dwergen waren afgeruimd en de kooksters in de keuken stonden bergen nieuwe spijzen te bereiden. De man met de hoed smulde mee. De gedachten van de feestvierenden waren voor hem te lezen als Ot en Sien. Wat de man met de hoed las stemde hem verre van feestelijk. Hij las de hebzuchtige gedachten van de bruidegom, die meer naar de rijkdommen van zijn schoonvader dan naar zijn bruid verlangde. Hij las de gemakzuchtige gedachten van de bruid, die zich verheugde op een lui leven als gebiedster in het huis van haar vader. Hij las de gedachten van de andere gasten: onnozele gedachten, minne gedachten, schandalige gedachten, haat en nijd en jaloezie en inhaligheid.

    Ten einde raad - want zijn eten smaakte hem steeds minder - zette hij de hoed maar af. Pas toen kwam de stemming erin en begon het zingen en voordragen. Het werd een mooi feest.


                                            * * * einde * * *
    Bron : - "Sprookjes en vertellingen uit Rusland" vertaald en bewerkt door Hans Werner.
               Deltos Elsevier, Amsterdam/Brussel, 1972. ISBN: 90-10-30122-2
               - www.beleven.org

    13-04-2011 om 01:08 geschreven door saagje

    0 1 2 3 4 5 - Gemiddelde waardering: 0/5 - (0 Stemmen)
    Categorie:sprookjes
    » Reageer (2)
    12-04-2011
    nieuwsgierig héDe ongenode bruiloftsgast
    De ongenode bruiloftsgast
    - Een Estisch sprookje over drie magische tovervoorwerpen -
    Een man die alleen door het bos liep, kwam bij een open plek waar drie dwergen bezig waren elkaar vreselijk toe te takelen. Ze sloegen elkaar met hun kleine vuistjes, ze schopten elkaar met hun kleine voetjes, ze trokken aan haren en baarden - het was gruwelijk om aan te zien. De man - dit gebeurde allemaal in Estland - ging dichterbij en vroeg waarom ze zo met elkaar vochten.

    "Goed dat u gekomen bent," riepen de dwergen eensgezind. "U kunt scheidsrechter zijn in ons geschil."

    "Dan dien ik toch eerst te weten waarover het gaat," zei de Est. "Schreeuw nu niet direkt alle drie door elkaar. Laat ieder op zijn beurt vertellen wat er aan de hand is, zodat ik er wijs uit kan worden."

    "Zeer juist," zei de grootste dwerg. "Dan zal ik maar de spits afbijten. Luister nauwlettend, beste man. Gisteren overleed onze vader - wij zijn drie broers - en nu valt zijn erfenis te verdelen. Ziedaar in een notedop de oorzaak van onze broedertwist."

    "En waaruit bestaat de erfenis van uw vader?" vroeg de man.

    "Ziehier!" zei dezelfde dwerg en hij wees naar een paar afgetrapte schoenen, een verfomfaaide vilthoed en een ruwe knots, die naast elkaar in het gras lagen.

    "Om deze oude bullen vliegen jullie elkaar in haar en baard?" vroeg de man. "Iemand met een greintje gezond verstand zou ze op de vuilnishoop gooien. Dat jullie er anders over denken is jullie eigen zaak, maar wees dan wijs en verdeel die ongure erfenis in vrede. Jullie zijn drie broers, er zijn drie erfstukken, dus wat kan simpeler zijn: dwerg a krijgt de schoenen, dwerg b krijgt de hoed, dwerg c krijgt de knoet!"

    "Over onze lijkjes!" schreeuwden de dwergen. "Zo mag het in geen geval gaan. Deze drie dingen moeten bij elkaar blijven. Anders gaat de toverkracht eruit."

    "Toverkracht?" zei de man. "Vertel me daar eens meer van."

    Nu nam een tweede dwerg (hij had een dichtgeslagen oog) het woord. "Die oude hoed is, voor wie hem draagt, meer waard dan de grootste schat. Wie die hoed draagt, ziet alles wat op aarde gebeurt, wist u dat? Ver weg of dichtbij maakt geen verschil; met die hoed op kijk je net zo ver als de verste ster en bovendien kun je alle gedachten lezen van ieder weldenkend of kwaaddenkend wezen. Op die oude schoenen loopt de drager van de hoed naar Koerland of Polen of verder als het moet in de allerkortste keren. Wilt u nu soms nog beweren dat deze oude spullen ons ten onrechte met woede vervullen, zolang de een ze niet aan de ander gunt? En dan deze knots, daarmee kan de drager van hoed en schoenen ieder laten wijken voor zijn wil. Ja, zelfs rotsen en rivieren, boze geesten en wilde dieren, en bedenkt u de rest er verder maar bij. Alles gaat voor deze knots opzij. Volgens mij kunnen we alleen uit de moeilijkheden raken als we afspreken om beurten van deze spulletjes gebruik te maken."

    "Deze geschiedenis heeft zijn amusante kanten," zei de man. "Ik heb een idee. Ik zal als scheidsrechter dit geschil regelen, maar ik kan geen rechtvaardige uitspraak doen voor ik zelf deze drie erfstukken heb gekeurd. Ik zou graag de schoenen aandoen, de hoed opzetten en de knots vasthouden. Daarna geef ik bescheid."

    "Gaat uw gang!" riepen de dwergen. "Als het niet teveel tijd vergt tenminste. Vandaag is in Koerland een schitterende bruiloft. Van heinde en verre trekken onze familieleden en vrienden erheen en wij willen ook van de partij zijn."

    De man nam de vilthoed uit het gras. Bij het aanraken ervan merkte hij dat die hoed helemaal niet van vilt was; die hoed was gemaakt van de nagelrandjes van kinderhandjes. De man zette de hoed op (het was een kleine maat) en terstond werd de bruiloft in Koerland glashelder zichtbaar.

    "Zet nu de schoenen voor mij neer en geef mij de knots in de hand," zei de man. "Daarna gaan jullie alle drie voor me staan met jullie ruggetjes naar mij toe. En denk erom: niet achterom kijken voor ik als scheidsrechter de uitslag heb bekend gemaakt."

    De dwergen deden wat hen was opgedragen, zonder dat in hun eenvoudige breintjes enig wantrouwen ontstond. Zodra ze met hun ruggetjes naar de 'scheidsrechter' stonden, schoot deze de schoenen aan (ze zaten erg nauw) en zwaaide de knots over de dwergenhoofdjes. De drie dwergen losten op als dunne mist; alleen hun voetafdrukjes in het gras herinnerden eraan dat ze daar gestaan hadden. Nu hief de man het rechterbeen en hij riep: "Naar Koerland, naar de bruiloft!"


                                    * * * wordt vervolgd * * *
    Bron : - "Sprookjes en vertellingen uit Rusland" vertaald en bewerkt door Hans Werner.
               Deltos Elsevier, Amsterdam/Brussel, 1972. ISBN: 90-10-30122-2
               - www.beleven.org

    12-04-2011 om 00:04 geschreven door saagje

    0 1 2 3 4 5 - Gemiddelde waardering: 0/5 - (0 Stemmen)
    Categorie:sprookjes
    » Reageer (2)
    11-04-2011
    nieuwsgierig héWaarom de sleutelbloem...
    Waarom de sleutelbloem geen schatplaatsen meer openmaakt
    - Een wonderlijk verhaal over de gouden sleutelbloem (Primula veris) -
    sleutelbloemToen er nog feeën op de wereld waren die zich aan de mensen vertoonden, bezat de sleutelbloem een zekere toverkracht. Als ze in de lente weer ging bloeien en iemand plukte haar op het juiste ogenblik, dan kon je er rotsen met verborgen schatten mee openmaken.

    Op een keer overkwam dit ook een herder. Toen het lente werd dreef hij zijn schaapjes de wei in en vond onder een rots, aan de rand van het bos, een groot aantal bloeiende sleutelbloemen. De herder vond ze prachtig en zocht de mooiste en grootste sleutelbloem uit en stak hem op zijn hoed.

    Plotseling werd zijn hoed vreselijk zwaar. "Wat is er toch met mijn hoed aan de hand?" vroeg de herder zich verbaasd af. Hij deed zijn hoed af en bleef stokstijf staan. Op de plaats van de bloem lag nu een echte sleutel en daar kwam nog bij, dat hij helemaal van goud was.

    Nauwelijks had hij hem in zijn handen genomen om te voelen hoe zwaar hij was, of daar verscheen een beeldschone fee. De herder had haar niet horen komen en schrok.

    "Wees niet bang," zei de fee. "De sleutel zal je geluk brengen. Leg hem daar op de rots. De rots zal opengaan en je zult er alle schatten van de wereld vinden. Neem daarvan, zoveel je wilt. Maar let wel op dat je tot slot het beste niet vergeet."

    De herder wist niet of hij wakker was of droomde. Hij liep naar de rots, legde de gouden sleutel erop en inderdaad, de rots ging open en in een duistere grot glinsterden de verborgen schatten. Er lag zoveel goud, zilver en edelstenen, dat je af en toe je ogen dicht moest knijpen. De herder liep de grot in, spreidde zijn jas op de grond uit en legde er net zoveel schatten in als hij kon dragen. Toen gooide hij de bundel over zijn schouders en verliet de grot. Maar het belangrijkste liet hij liggen. De gouden sleutel, die de verborgen schatplaatsen open moest maken, liet hij op de grond liggen. De rots sloot zich weer achter hem en niemand heeft de sleutel ooit weer gezien.

    Vanaf die tijd hebben de sleutelbloemen hun toverkracht verloren. En feeën, die zich aan de mensen vertonen, die bestaan ook niet meer.


                                            * * * einde * * *
    Bron : - "De betoverde tuin" door Marie Mrstikova. Nederlandse vertaling van Els Nuijen.
               Uitgeversmaatschappij Holland, Haarlem, 1978. ISBN: 90-251-0297-2
               - www.beleven.org

    11-04-2011 om 00:08 geschreven door saagje

    0 1 2 3 4 5 - Gemiddelde waardering: 0/5 - (0 Stemmen)
    Categorie:sprookjes
    » Reageer (2)
    10-04-2011
    nieuwsgierig héVan de reddingbrengende oever
    Van de reddingbrengende oever
    - Een Griekse sage over de Zwarte Zee -
    Pontos Euxeinos - ongastvrije zee - dat was de naam die de Grieken aan de Zwarte Zee hadden gegeven.

    Veel van hun boten waren hier vastgelopen. Het leek wel, alsof het water op die manier het land wilde beschermen dat erachter lag. Dat land was het sprookjesachtige Taurië, tegenwoordig de Krim geheten, waar de winter onbekend is en de lucht zo zuiver en prikkelend, dat ieder hier voor zijn kwalen genezing vindt.

    Hoe gevaarlijk het ook was, steeds vaker voeren de Grieken uit om dit heerlijke land te kunnen bereiken.

    Hun schepen, Triremen genaamd, waren erop gebouwd om zware stormen te weerstaan. Zo'n schip had drie rijen roeibanken boven elkaar, en was bemand door 144 roeiers en 50 soldaten en zeelui. Bij gunstige wind werd er nog een mast met zeil op bevestigd.

    Op een mooie morgen kozen opnieuw enkele van zulke schepen, afkomstig uit Byzantië, zee. De hemel was strak en wolkeloos en op het water was geen rimpeltje te zien. Daarbij stond er nog een zacht briesje, zodat de roeiers op hun houten banken zich niet erg hoefden in te spannen, en de zeilen hun doel tegemoet dreven.

    Maar dit was allemaal schijn. De kalme zee gaf de mannen een bedrieglijk gevoel van veiligheid en deed hun waakzaamheid verslappen. Op de tweede dag van hun reis stak er plotseling een hevige storm op, gepaard gaande met zulke donkere wolken, dat de dag overging in schemering en de eerst zo rustige waterspiegel veranderde in een woedende en onstuimige massa, die de schepen als een notendop heen en weer wierp.

    Een bliksemstraal doorkliefde de donkere hemel en een hevig onweer brak los.

    Met hun laatste krachten hielden de zeelui hun boot in toom, om niet aan de schuimende watermassa te worden prijsgegeven.

    Maar de scheepsmasten waren tegen dit geweld niet bestand en stortten met een oorverdovend geraas naar beneden.

    De Grieken vochten met de moed der wanhoop tegen de overweldigende natuurkrachten - ze vochten voor hun leven. Maar de wil der goden was ook dit maal sterker dan het menselijk streven. Van de vijf boten, die waren uitgevaren doorstond slechts één het vreselijke noodweer. De overigen vonden voor altijd een rustplaats in de genadeloze zee.

    Maar ook de bemanning van die ene boot was zijn leven nog niet zeker. Toen in de vroege ochtend de storm ging liggen en de grootste schade zo goed en zo kwaad als het ging was hersteld, wist niemand welke richting ze moesten varen. Over de zee lag namelijk een ondoordringbare nevel, en een kompas of sextant, met behulp waarvan ze de richting konden bepalen, kende men toen nog niet. De stand van de zon of van de sterren was hun enige wegwijzer.

    Doelloos drong de boot door de witte en dichte nevel, en de opmerkelijke stilte die na de storm was ingetreden, werd slechts door de slagen der roeiers verbroken.

    Een dag ging er voorbij, een tweede en een derde...

    In de kruiken waren nog maar een paar druppels fris water achtergebleven en met het voedsel was het al niet veel beter gesteld. Bovendien werd de verzwakte bemanning door hevige koortsen geplaagd.

    En de boot dwaalde nog altijd door de geheimzinnige nevel, zonder hoop op redding.

    Pas op de zevende dag, toen bijna niemand meer op zijn benen kon staan, begon de nevel op te klaren. Het leek, alsof er vanaf het wateroppervlak een rosé gordijn omhoogsteeg, waarachter zich een schitterend schouwspel verborg.

    In de verte ontwaarden de mannen de blauwachtige kustlijn van Taurië.

    "Ialos, ialos. Oever!" schreeuwden ze, en wie er nog toe in staat was richtte zijn ogen op de reddingbrengende oever.

    Met hun laatste krachten grepen ze naar de riemen en als een vogel scheerde het schip over het water.

    Nog voor de zon op de zevende dag aan de hemel was verschenen, dronken de dorstige Grieken het koele water uit een rivier, die dicht bij de plaats lag waar ze geland waren en die daar in zee uitmondde.

    Op deze plaats stichtten ze een nederzetting, die later tot een bloeiende stad werd, en die, naar het Griekse woord "Ialos" - oever, de naam Jalta kreeg.

                                                                   * * * EINDE * * *
    Bron : - "Sagen van Europese steden" verteld door Vladimír Hulpach.
               Holland, Haarlem, 1980. ISBN: 90-251-0412-6
               - www.beleven.org

    10-04-2011 om 00:27 geschreven door saagje

    0 1 2 3 4 5 - Gemiddelde waardering: 0/5 - (0 Stemmen)
    Categorie:sagen
    » Reageer (2)
    09-04-2011
    nieuwsgierig héMani
    Mani
    - Een legende van de Tupi-Indianen over de maniok (cassave) -
    CassaveIn vroegere tijden, toen de mensen de planten en de dieren nog verstonden, was er aan de rand van het oerwoud een dorpje.

    Alle mensen die daar woonden leefden als in een grote familie. Maar op een morgen gebeurde er iets bijzonders. Alsof ze uit de hemel gevallen was, stond er plotseling een onbekend meisje in het dorp, met een blanke huid. Nadat het meisje een tijdje stil en bescheiden in het dorp had gewoond, namen de bewoners het als hun eigen kind aan en gaven haar de naam Mani.

    Mani groeide snel, het was wel ongewoon dat ze nooit een stukje fruit nam of iets van de buit waarmee de jagers thuis kwamen. Als de jagers geen geluk hadden en als er voor de dorpsbewoners niets meer te eten was, bakte Mani heerlijke koekjes voor ze, maar niemand wist waarvan ze gemaakt werden. Op zulke dagen zag Mani er bleek en smalletjes uit en als de jagers verscheidene dagen achter elkaar niets hadden kunnen vangen, wankelde ze van zwakte.

    Op een morgen vernielde een vreselijke aardbeving het land. De bodem trilde en beefde, de reuzen van bomen uit het oerwoud vielen als vliegen ter aarde en de dieren vluchtten verschrikt in alle richtingen.

    Alleen de mensen bleven in hun dorp.

    Na een paar dagen werd de aarde weer rustig. Maar hoewel geen enkele dorpsbewoner schade geleden had, wilde niemand meer op jacht gaan en zo kwam de honger in het dorp.

    Maar ook het oerwoud was verlaten. Geen dier verheugde zich meer daar te mogen leven en er hing geen vrucht meer aan de bomen.

    Dag na dag stilde Mani de hongerigen met haar koekjes. Maar dag na dag werd ze bleker en magerder. Toen er een maand voorbijgegaan was kon ze nog maar nauwelijks op haar benen staan. Maar steeds als het avond geworden was, verdeelde ze haar koekjes en keek toe, hoe de Indianen ze opaten.

    "Ik weet niet, hoe lang ik nog de kracht heb jullie te voeden. Jullie moeten weer op jacht gaan en jullie geluk in het oerwoud beproeven. Als je met lege handen thuis komt, mogen jullie mijn gasten zijn," zei Mani op een avond.

    Toen sloot ze de ogen en de mensen uit het dorp gingen zachtjes weg.

    De hele nacht bad de sjamaan de geesten van de hemel om een goede jacht. Nauwelijks had het morgenlicht de nacht overwonnen, of de jagers gingen het oerwoud in. Maar geluk hadden ze niet. Zelfs niet een heel klein diertje konden ze vangen.

    En daarom gingen ze 's avonds weer naar Mani om haar om koekjes te vragen. Haar hut was echter leeg maar daar waar het meisje had gelegen, groeide uit de gebarsten bodem een onbekende struik. "Mani is van ons weggegaan en haar ziel is veranderd," fluisterden de Indianen zachtjes.

    "We zullen de plant precies zo begieten als de graven van onze voorvaderen," besloot de sjamaan langzaam en treurig en hij deed als eerste water in de schaal.

    Nauwelijks had hij de plant water gegeven of de lemen bodem scheurde wijd open en er was een prachtige witte wortel te zien. De Indianen gingen heel dicht om de witte wortel staan, die precies leek op het lichaam van de goede Mani.

    De sjamaan zei: "Al is Mani dan ook van ons weggegaan, ze leeft desondanks nog bij ons. Jullie zien, dat ze zich in een plant heeft veranderd, zodat we geen honger meer hoeven lijden, uit deze plant kunnen we het meel maken, waaruit Mani de koekjes bakte.

    Sinds deze tijd verbouwen de Indianen op hun velden de planten, die ze de naam maniok gegeven hebben.


                                              * * * Einde * * *
    Bron : - "Sprookjes van de Indio's. Mythen, sprookjes en legenden van de Indianen uit Midden- en Zuid-Amerika"
               door Vladimir Hulpach, vertaald door Anke Eggink.
               Uitgeverij Ankh-Hermes, Deventer, 1979. ISBN: 90-202-0044-5
               - www.beleven.org

    09-04-2011 om 00:23 geschreven door saagje

    0 1 2 3 4 5 - Gemiddelde waardering: 0/5 - (0 Stemmen)
    Categorie:legende
    » Reageer (2)
    08-04-2011
    nieuwsgierig héSpeelhans
    Speelhans
    - Een moraalsprookje van Grimm over een aan gokken verslaafde man -
    Er is eens een man geweest, en die had nooit niks gedaan dan spelen, en toen hebben de mensen hem Speelhans genoemd, en omdat hij toen helemaal niet opgehouden heeft met spelen, zo heeft hij z'n huis en alles verspeeld. En nou, net de laatste dag, voor 'm de schuldeisers het huis hebben willen wegnemen, is Onze Lieve Heer gekomen, samen met Sint Pieter, en die hebben gezegd dat hij 't voor die nacht nog mocht houden.

    Toen heeft Speelhans gezegd: "Mogen de kinders dan vannacht nog blijven; maar ik kan hun zelfs geen botje en niks te eten geven." Toen heeft Onze Lieve Heer gezegd: hij moest ze maar bij zich houden, en zij zouden wel eten voor zichzelf kopen, en dat vond Speelhans dan wel goed. Dan heeft Sint Pieter hem drie stuivers gegeven, en dan moest hij naar de bakker gaan en een brood halen.

    Nu is Speelhans wel weggegaan, maar toen hij langs 't huis gekomen is, waar de andere spelers altijd gewoon waren te zijn en waar ze hem alles afgewonnen hadden, toen zijn ze gaan roepen en schreeuwen: "Hans! Kom toch hier!" - "Ja," zegt-ie, "jullie willen me die drie stuivers ook nog afhandig maken." Maar ze hebben hem niet laten gaan. En nu is hij binnen, en toen heeft hij die drie stuivers ook nog verspeeld.

    De heilige Petrus en Onze Lieve Heer hebben aldoor gewacht, en toen 't zolang duurde voor hij terugkwam, zijn ze 'm tegemoet gelopen. Maar toen Speelhans hen zag komen, heeft hij gedaan alsof 't geld 'm in 'n gat van z'n zak gekomen is, en daar zat hij aldoor maar naar te grabbelen, maar Onze Lieve Heer wist wel, dat hij 't weer verspeeld had. En toen heeft Sint Pieter hem nog eens drie stuivers gegeven. Maar nu heeft-ie zich niet meer laten verleiden, en hij heeft hun 't brood bezorgd. Toen vroeg Onze Lieve Heer, waarom hij er geen wijn bij deed, en toen heeft-ie gezegd: "Och, Heer, de vaten zijn allemaal leeg." Toen zei Onze Lieve Heer, hij moest maar eens naar de kelder gaan, "er is nog beste wijn." Eerst geloofde hij dat helemaal niet, maar tenslotte heeft-ie dan gezegd: "Ik zal dan wel gaan, maar ik weet, dat er niks is." Maar toen hij van het vat tapte, kwam er beste wijn uitstromen. En toen heeft hij hun die wijn gebracht, en toen zijn ze alle twee die nacht gebleven.

    De volgende morgen, heel vroeg, heeft Onze Lieve Heer tegen Speelhans gezegd: hij mocht drie genaden vragen. Natuurlijk bedoelde Hij, dat hij de hemel zou vragen, maar Speelhans wenste: "Ten eerste kaarten, waarmee je elk spel wint; dobbelstenen waarmee je ook altijd wint, en dan een boom waar alle fruit aangroeit en dat als iemand erin klimt, hij er niet af kan, tenzij ik het wil." En Onze Heer heeft 'm alles gegeven wat hij verlangde, en toen is hij met Sint Pieter weer weggegaan.

    Nu is Speelhans pas goed met spelen begonnen, en hij had al gauw de halve wereld gewonnen. Dikwijls zei Sint Pieter tot Onze Heer: "Here, dat is niks gedaan, hij wint de hele wereld nog, we moesten 'm nou maar de dood zenden." En toen hebben ze hem de dood maar gezonden. En toen de dood kwam, toen zat Speelhans net aan tafel, en toen zei de dood: "Hans, kom es even mee naar buiten." Maar Speelhans zei: "Wacht, maar even tot dit spel uit is, en ga ondertussen een beetje de boom in en pluk wat, zodat we onderweg wat lekkers hebben." Meteen ging de dood de boom in, en toen hij er weer uit wilde, toen kon hij niet, en Speelhans heeft hem zeven jaar in die boom laten zitten, en al die tijd is er niemand gestorven.

    Dikwijls zei Sint Pieter tegen Onze Heer: "Here, dat wordt niks, er gaat geen mens meer dood, we zullen er zelf eens bij moeten komen." En toen zijn ze er zelf maar eens op af gegaan en toen heeft Onze Heer gezegd, dat hij de dood nu weer uit de boom moest laten. En toen is hij er meteen naartoe gegaan en zei tegen de dood: "Kom d'r maar af," en toen nam de dood hem meteen mee en wurgde hem. En toen gingen ze samen verder en heeft de dood hem naar de andere wereld gebracht en toen is mijn Speelhans naar de hemelpoort gegaan en klopte daar aan. "Wie is daar buiten?" - "Speelhans." - "O, die hebben we niet nodig, ga maar weer weg." Toen is hij gegaan naar de deur van het Vagevuur en daar heeft hij weer geklopt. "Wie klopt daar?" - "Speelhans." - "O, d'r is al genoeg verdriet en ellende hier bij ons, we willen niet spelen, maak maar dat je wegkomt." Toen is hij naar de hellepoort gegaan, en daar hebben ze 'm binnengelaten, maar er was niemand geneigd te spelen, behalve oude Lucifer en de kromme duivels (en die hadden juist boven in de wereld allerlei werkjes gehad) en toen is hij meteen gaan zitten en is weer begonnen met spelen. Maar nu had Lucifer geen hulp behalve die kromme duivels, en toen heeft Speelhans hem alles afgenomen, omdat hij met zijn kaarten wel altijd moest winnen.

    En nu is hij met zijn kromme duivels aan 't werk gegaan, en vaak gingen ze naar Hogevoort en daar hebben ze alle hopstengels uitgetrokken en zijn daarmee de hemel ingeklommen en zijn begonnen te waaien en de hemel begon al te kraken. Toen zei de heilige Petrus weer: "Here, dat wordt niks, we moeten 'm binnenlaten, anders gooit hij ons de hemel nog uit."

    En toen hebben ze hem er maar binnengelaten. Maar Speelhans is dadelijk weer met spelen begonnen, en toen is er meteen een lawaai en een drukte gekomen, dat je je eigen woorden niet verstaan kon. Nu heeft Sint Pieter weer gezegd: "Here dat wordt wéér niks, we moeten hem naar beneden gooien, want anders maakt hij de hele hemel rebels." Nu dat is gebeurd. Ze hebben hem omlaag geworpen, en toen is zijn ziel in stukken gesprongen en hij is in alle spelers gevaren, die nu nog in leven zijn.


                                              * * * einde * * *
    Bron : - "De sprookjes van Grimm; volledige uitgave" vertaald door M.M. de Vries-Vogel.
               Unieboek BV - Van Holkema & Warendorf, Weesp, 1984.
               - www.beleven.org

    08-04-2011 om 00:57 geschreven door saagje

    0 1 2 3 4 5 - Gemiddelde waardering: 0/5 - (0 Stemmen)
    Categorie:volkssprookje
    » Reageer (3)
    07-04-2011
    nieuwsgierig héHoe de Appingedammer...
    Hoe de Appingedammer in de hemel kwam
    - Een sage over wie wel en wie niet in de hemel mag komen -
    Petrus zat op zijn gemak op een wolk voor de hemelpoort, want hij had eventjes niks te doen. Hij had anders een hele drukke week achter de rug, en hij maakte zich zorgen. Alle plaatsen in de hemel waren bezet, en hij wist niet meer waar hij nieuwe kandidaten nog zou moeten herbergen.

    Op de voorste rij lag languit een luie Delfzijler. De gouden ketting bungelde op zijn dikke buik, en zijn gezicht stond zo braaf alsof hij een lelieblanke ziel had. Toch had hij zijn leven lang gestrande schepen geplunderd. Hij was om het zo eens te zeggen, de Delfzijlste van alle Delfzijlers. Als er ergens iets te gappen viel, had hij het hardste van allemaal gelopen. Wat hij Petrus had voorgelogen om binnengelaten te worden, heeft nooit iemand geweten, maar zeker is dat hij met zijn mooie verhaal een zetel verdiende vlak bij de poort. Het kon hem niets schelen dat hij daardoor een plaats van een goed mens bezet hield. Hij luisterde de hele dag naar het engelenkoor, en had een goed zicht op de nieuwkomers, dus hij hoefde zich nooit te vervelen. Petrus zat te knikkebollen op zijn eenzame post. Eindelijk kwam hij weer eens toe aan zijn middagdutje. Op de hele lange weg die van de aarde naar de hemel leidt, was geen mens te bekennen. Hij sliep en sliep, hoeveel uren wist hij nauwelijks, toen hij met een schok ontwaakte. Voor hem stond iemand die popelde om binnengelaten te worden.

    "Hé!" zei Petrus droomdronken, "waar kom jij zo gauw vandaan?"

    "Ik ben heel moe van de wandeling. Wilt u me snel doorlaten, Petrus?!"

    "Wacht even, dat gaat zo maar niet! Waar ben je geboren?"

    "In Appingedam."

    "En heb je altijd braaf opgepast?"

    "Anders zou ik niet voor u durven verschijnen."

    "Zo! Je maakt zeker aanspraak op een goede plaats?"

    "Ik heb op aarde altijd mijn plicht vervuld."

    "Tja man, het is vervelend voor je, maar ik kan je tot mijn grote spijt niet toelaten. De hemel is vol. Misschien is ergens achteraan nog wel een klein staanplaatsje, maar dat wil ik liever reserveren voor de echte noodgevallen, zoals de halve en hele heiligen. Zo iemand lijk jij me ook weer niet. Er zit niks anders op dan om te draaien."

    "Ja, hoort u eens, ik heb mijn hele leven hard gewerkt om in de hemel te komen. Ik heb een moeilijk aards bestaan achter de rug, van 's morgens vroeg tot 's avonds laat heb ik moeten zwoegen en ploeteren, en het enige wat me op de been hield, was mijn hoop op een leven in het hiernamaals. En nu wilt u mij bij uw poort tegenhouden?"

    "Het spijt me verschrikkelijk, beste man uit Appingedam, maar ik kan er ook niets aan veranderen. Vol is vol! Voor mijn part mag je zelf even om de hoek kijken, en dan zul je zien dat het hier tot de nok toe vol zit, er kan geen ziel meer bij! Ik kan toch moeilijk iemand van zijn stoel afgooien, zeg nou zelf!"

    Petrus opende de poort op een kier, zodat de Appingedammer een blik naar binnen kon werpen. Deze hoorde op de achtergrond zachtjes de engelen zingen, en hij zag hoe een paar zaligen mee klapten in het ritme. De ogen van alle aanwezigen schitterden van geluk. Op geen enkel gezicht was een rimpeltje van zorg of van pijn gegrift. De Appingedammer zuchtte van verlangen; hij voelde hoe het hemels geluk al het aardse overtreft. Petrus maakte aanstalten de deur weer te sluiten. "Nog even!" smeekte de Appingedammer. "Het is zo mooi!" Petrus gromde. "Goed dan, maar niet te lang meer. Ik heb niet eeuwig de tijd!"

    De arme drommel die de toegang was geweigerd, wilde in elk geval nog even kijken of hij nog bekenden zag. Tot zijn stomme verbazing en verontwaardiging merkte hij dat er verschillende van die rasechte Delfzijler strandjutters een plaats hadden gekregen. Hij wendde zich tot Petrus.

    "Dat is ook een mooie boel - de hemel zit vol met Delfzijler strandjutters!"

    "Strandjutters?" vroeg Petrus ongerust. "Hoe kom je daar nou bij, man? 't Zijn allemaal beste brave mensen hoor, hier in de hemel."

    De Appingedammer schudde het hoofd. "Zie je die vent daar, helemaal vooraan, met zijn gouden ketting op zijn buik?"

    "Ja," fluisterde Petrus.

    "Dat is de ergste van allemaal."

    "Wat zeg je me daar? Daar hoor ik van op. Dat zul je dan toch eens waar moeten maken."

    "En als ik het kan bewijzen, beloof je me dan een plaatsje in de hemel?"

    "Natuurlijk - je kunt dan gaan zitten waar nu de Delfzijler zit."

    Toen zette de man uit Appingedam zijn handen tegen zijn mond, en hij riep: "Schip op 't strand! Schip op 't strand! Schip op 't strand!"

    Nauwelijks had hij dit gezegd, of al wie er in Delfzijl geboren was, stormde naar de poort om te zien of er geen rijke lading te gappen viel. Petrus stond er onthutst naar te kijken, maar de Appingedammer was al naar binnen gelopen en hij ging zitten op de stoel die de ergste strandjutter zojuist had verlaten.

    En zo komt het dat de Delfzijlers niet meer in de hemel worden toegelaten, omdat Petrus er niet eentje meer vertrouwt, en dat de Appingedammers bij Petrus een streepje voor hebben.

                                                                   * * * EINDE * * *
    Bron : - "De mooiste Nederlandse sagen en legendes" uitgegeven door Verba, Hoevelaken, 1999.
               ISBN: 900551303698
               - www.beleven.org

    07-04-2011 om 00:16 geschreven door saagje

    0 1 2 3 4 5 - Gemiddelde waardering: 0/5 - (0 Stemmen)
    Categorie:sagen
    » Reageer (2)
    06-04-2011
    nieuwsgierig héDe geest van een...
    De geest van een schimmelplant redt een Indiaans meisje
    - Een sprookje van de Surinaamse indianen over een bosgeest -
    Twee meisjes bleven omdat ze dat zelf wilden alleen in een hut achter, terwijl de ouders een drinkgelag bijwoonden. De ouders hadden er bij de dochters op aangedrongen dat ze mee zouden gaan, maar deze hadden er geen zin in. Tegen zonsondergang daalde nu een Joroka van een nabij staande kankantrie: hij had pijl en boog, waarmee hij een papegaai schoot. Hij bracht de vogel aan de beide meisjes en vroeg hun om het dier te koken. Omdat ze niet wisten, dat de bezoeker een bosgeest was voldeden ze maar al te gretig aan zijn verzoek. Toen ze gezamenlijk de vogel hadden verorberd, verdween hij met een zwaai in de hangmat, die hij had opgehangen. Joroka vroeg het jongste meisje om hem gezelschap te komen houden, maar die voelde er niets voor en ze zond haar oudere zuster in haar plaats.

    Na een tijdje hoorde de jongste een vreemd geluid en daarbij huilen, dat uit de hangmat van de bezoeker kwam. Het geluid werd steeds erger, en nadat ze het vuur wat opgestookt had vermande ze zich. Ze ging naar de hangmat toe, en daaruit zag ze tot haar grote schrik bloed druppelen. Nog erger schrok ze, toen ze haar zuster dood in de hangmat zag liggen. De bezoeker zelf was verdwenen, maar aan bepaalde kentekenen begreep ze, tot welke stam de bezoeker behoorde. Om aan een dergelijk lot te ontkomen, haastte ze zich nu naar buiten en liep ze naar het maïsveld, dat haar eigendom was. Het veld was door de schimmel geheel aangetast en verrot; in dit veld verborg ze zich. Om zich nog beter te beveiligen, waarschuwde ze de geest van de schimmelplant; ze zei dat ze hem nooit meer koren zou geven, als Joroka haar hier mocht vinden en haar mocht pakken. In de vroege ochtend verscheen Joroka en vroeg aan de Geest van de Schimmel of hij toevallig een meisje had gezien, maar deze gaf geen antwoord, omdat hij druk bezig was maïs te eten. Joroka ging toen aan het zoeken, overal tussendoor kruipend, maar toen hij haar met het aanbreken van de dag nog niet had gevonden moest hij wel naar zijn verblijf in de kankantrie terugkeren.

    Het arme meisje had de hele nacht tussen het maïs rondgekropen, en pas toen de zon hoog aan de hemel stond durfde ze eruit op te staan. Ze zocht nu haastig het pad op, dat naar haar hut leidde en ontmoette er haar ouders, die net van het drinkgelag terugkeerden. Zodra ze hen zag, begon ze te huilen en te schreeuwen.

    "Wat is er aan de hand?" vroeg haar moeder.

    "De Komaka-Joroka heeft mijn arme zuster gedood," antwoordde ze.

    "Zie je nu wel," klaagde de moeder, "jullie hadden met ons mee moeten gaan, in plaats van alleen achter te blijven."

    Zodra ze allemaal in de hut waren teruggekeerd, was het lichaam van de gedode zuster verdwenen. Zo snel als ze konden deden ze alle pepers die ze bijeen konden rapen in manden om daarmee naar de kankantrie te gaan, die de dochter als het verblijf van Joroka had aangewezen.

    Een groot vuur werd nu om de boom aangelegd, en daarin peper gestrooid. Er moest wel een grote Joroka-familie in die kankantrie wonen, want toen de prikkelende rook in de boom omhoog steeg, kwamen er veel kleine brulapen naar beneden, waarmee het vuur korte metten maakte. Nog meer pepers werden nu in het vuur geworpen, en een heleboel veel grotere brulapen kwamen naar beneden en ondergingen hetzelfde lot.

    De ouders wierpen nu de rest van de pepers in het vuur en daar kwam Joroka zelf, die de oudste dochter had gedood, naar beneden. Terwijl de vader hem toeriep: "Ik dood je, om mij te wreken op de dood van mijn dochter," brachten ze hem met hun allen om. Het lichaam van Joroka werd nu geopend, en ze vonden er vrouwenvlees in.

    Van die tijd af heeft de jongste dochter altijd haar ouders gehoorzaamd.


                                            * * * einde * * *
    Bron : - "Westindische sprookjes"
               uitgegeven door Elmar, Rijswijk, 1994. ISBN: 90389-02719
               - www.beleven.org

    06-04-2011 om 01:16 geschreven door saagje

    0 1 2 3 4 5 - Gemiddelde waardering: 0/5 - (0 Stemmen)
    Categorie:sprookjes
    » Reageer (3)
    05-04-2011
    nieuwsgierig héDerde dochter van...
    Derde Dochter van Plankenbrug
    - Een oud Chinees sprookje over een vrouw die mannen in ezels betovert -
    Tijdens de Tang-dynastie had je ten westen van Bianzhou de herberg van Plankenbrug. De herbergierster was de Derde Dochter. Niemand wist waar ze vandaan kwam. Ze woonde zonder man, ze was over de dertig, had zoon noch dochter, en andere verwanten had ze ook niet. Ze had enkele kamers en verschafte maaltijden, maar toch was ze erg rijk. Ze had veel ezels en wie ook maar van de reizenden, van ambtswege of voor eigen zaken onderweg, een rij- of trekdier nodig had, werd door haar tegen een lage prijs geholpen. Iedereen roemde haar menslievendheid en daarom schonken reizigers van heinde en verre haar hun klandizie.

    Tijdens de regeringsperiode Yuanhe (806-820) was Zhao Jihe, een koopman uit Xuzhou, op weg naar de Oostelijke Hoofdstad (Luoyang). Toen hij langs de herberg kwam, nam hij zijn intrek voor de nacht. Er waren al zes of zeven gasten vóór hem aangekomen, die al een bed toegewezen hadden gekregen en omdat Jihe als laatste was aangekomen kreeg hij het achterste bed. Het stond tegen de muur van de kamer van de eigenaresse. Later onthaalde de Derde Dochter de gasten bijzonder royaal. Toen het al diep in de nacht was voorzag ze hen van wijn om zich met hen aan een uiterst vrolijk drinkgelag te zetten. Jihe, die nooit wijn dronk, nam wel deel aan het gesprek en de scherts. Toen het voorbij de tweede wake was, waren de gasten dronken en moe en ieder legde zich ter ruste. Derde Dochter ging naar haar eigen kamer, sloot de deur af en doofde de kaars.

    Terwijl alle anderen in een vaste slaap verzonken waren, wierp Jihe zich slapeloos van de ene zij op de andere. Achter de muur hoorde hij Derde Dochter schuifelen alsof ze iets verplaatste. Toen hij door een kier in de muur naar binnen keek, zag hij hoe Derde Dochter de kaars vanonder de domper vandaan haalde, hem weer aanstak zodat hij een helder licht gaf. Daarna pakte ze uit een klerenkist een ploegje, alsmede een houten buffel en een houten pop, beide zo'n zes of zeven duim groot. Ze zette dit alles voor de haard, nam water in de mond en spuwde dat erover uit. De buffel en de pop begonnen te lopen, en het mannetje leidde de buffel en spande hem voor de ploeg om vervolgens voor haar bed een lapje grond te ploegen: heen en weer gaande trok hij verscheidene voren.

    Uit de kist pakte ze nu een zakje boekweitzaad dat ze aan het mannetje gaf om uit te zaaien. In een oogwenk kwam het op, stond in bloei en droeg zaad, waarop zij het mannetje liet oogsten en dorsen: het was al met al een paar kop. Toen zette ze ook nog eens een molentje neer en nadat hij er meel van gemalen had, borg ze de houten pop weer op in de kist en bakte van het meel een aantal koeken.

    Na een poosje kraaide de haan. De gasten wilden vertrekken. Derde Dochter was al van tevoren naar de gelagkamer gegaan om de lamp aan te steken. De pas gebakken koeken had ze op de eettafel gelegd voor de gasten als ontbijt. Jihe, heftig ontdaan, nam onverwijld afscheid, hij opende de poort en ging weg, maar buiten de deur stelde hij zich verborgen op om haar te bespieden. Daarop zag hij hoe de gasten rond de tafel van de koeken aten. Voor ze ze op hadden vielen ze opeens tegelijkertijd op de grond en gingen balken. In een oogwenk veranderden ze in ezels. Derde Dochter dreef ze allemaal naar achter de herberg en eigende zich al hun geld en goederen toe.

    Jihe vertelde echter niemand wat hij had gezien want heimelijk aasde hij op deze toverkunst. Ruim een maand later keerde Jihe terug uit de Oostelijke Hoofdstad. Voordat hij bij de herberg van Plankenbrug aankwam voorzag hij zich van boekweitkoeken van dezelfde grootte als die van Derde Dochter. Aangekomen bij de herberg nam hij er weer zijn intrek voor de nacht. Derde Dochter was even vrolijk en verheugd als de eerste keer. Die avond waren er geen andere gasten en de eigenaresse onthaalde hem eens zo royaal.

    Toen het diep in de nacht was geworden vroeg ze hem, een en al gedienstigheid, wat zijn wensen waren. Jihe zei: "Morgenochtend vertrek ik, maakt u maar een eenvoudig ontbijt." Derde Dochter antwoordde: "Maakt u zich geen zorgen, gaat u maar rustig slapen." Na middernacht bespiedde hij haar, en zij deed precies hetzelfde als de keer daarvoor. Toen het licht was geworden, zette Derde Dochter een schaal eten neer. De inhoud van de schaal bestond inderdaad uit koeken. Toen ze iets te drinken ging halen, maakte Jihe van de gelegenheid gebruik erheen te rennen en één koek te vervangen door een meegebrachte zonder dat ze iets in de gaten had. Toen Jihe zich gereed had gemaakt voor het vertrek ging hij aan tafel en zei tegen Derde Dochter: "Ik heb toevallig zelf koeken bij me. U kunt de uwe beter wegnemen en bewaren voor de andere gasten." Daarop nam hij zijn eigen koeken en at. Toen hij zijn maal genuttigd had bracht Derde Dochter hem thee en Jihe zei: "Proeft u eens een koek van mij."

    Toen gaf hij haar de verwisselde koek te eten. Zodra ze hem in haar mond had gestoken, begon Derde Dochter ter plekke te balken en daarna veranderde ze in een ezel die bijzonder fors en krachtig was. Jihe besteeg haar meteen en vertrok, bovendien nam hij de voorwerpen uit de kist mee. Maar omdat hij de toverkunst niet kende lukte het hem niet, hoe vaak hij het ook probeerde. Nooit overkwam Jihe iets wanneer hij op zijn ezel andere plaatsen bereisde. Hij legde per dag wel honderd li af!

    Vier jaren later reed hij op haar de Pas binnen. Zo'n vijf of zes li ten oosten van de tempel van de berg de Hua zag hij opeens aan de kant van de weg een oude man staan die zich schaterlachend in de handen klapte: "Derde Dochter van Plankenbrug, waarom heb je deze vorm aangenomen?" Toen greep hij de ezel en zei tegen Jihe: "Al heeft zij dan misdaan, het is toch meer dan genoeg geweest dat zij op u gestoten is! Heb medelijden en laat haar van nu af aan gaan."

    De oude man scheurde daarop vanaf de bek en de neus van de ezel met beide handen de huid uiteen totdat Derde Dochter eruit sprong. Ze zag er nog precies zo uit als vroeger, en nadat ze voor de oude man had geknield als dankbetuiging, rende ze weg zonder dat iemand ooit te weten is gekomen waarheen.


                                              * * * Einde * * *
    Bron : - “Volksverhalen uit kleurrijk Nederland. List & bedrog. Verhalen over eerlijkheid, gastvrijheid, list en bedrog uit
               de Chinese,Joodse, Nederlandse, Indiase, Turkse, Surinaamse, Marokkaanse en Indonesische verteltraditie”
               uitgegeven door Lemniscaat, Rotterdam, 1990.
               - www.beleven.org

    05-04-2011 om 01:44 geschreven door saagje

    0 1 2 3 4 5 - Gemiddelde waardering: 0/5 - (0 Stemmen)
    Categorie:Tovenaars
    » Reageer (4)
    04-04-2011
    nieuwsgierig héVondevogel
    Vondevogel
    - Een sprookje van Grimm over een vondeling en zijn zusje -
    Er was eens een houtvester. Hij ging op jacht in het bos, en toen hij in het bos kwam, hoorde hij schreien als van een klein kind. Hij speurde waar het gehuil vandaan kwam, en eindelijk kwam hij bij een hoge boom, en daarin zat een kindje. De moeder was met het kind ingeslapen aan de voet van de boom; een roofvogel had het kind in haar schoot in het oog gekregen, toen was hij erheen gevlogen, had het met zijn snavel opgepakt en bovenin een hoge boom gezet.

    De houtvester klom nu de boom in, haalde het kindje naar beneden en dacht: "Je moest de kleine mee naar huis nemen en samen met Leentje opvoeden." Dus bracht hij het thuis, en de twee kinderen groeiden samen op. Het kind dat in de boom gevonden was, noemden ze Vondevogel. Vondevogel en Leentje hielden veel van elkaar, zoveel, dat, als de één de ander niet zag, zij verdriet hadden.

    Maar de houtvester had een oude keukenmeid. Op een avond nam ze twee emmers en begon water te putten. Dat deed ze niet eens, maar heel veel maal. Leentje zag dat en zei: "Zeg, oude Sanne, waarvoor haal je zoveel water?"

    "Als je 't aan geen mens zegt, dan wil ik het je wel vertellen." Toen zei Leentje: nee, ze zou het geen mens zeggen - en toen zei de keukenmeid: "Morgenvroeg, als de houtvester weer gaat jagen, dan kook ik al dat water; en als het ziedend is in de pan, dan gooi ik daar Vondevogel in en ga d'r koken!"

    De volgende morgen, heel in de vroegte, stond de houtvester op en ging op jacht, toen hij weg was, lagen de kinderen nog in bed. Toen sprak Leentje tot Vondevogel: "Als je mij niet alleen laat, dan laat ik jou ook niet alleen." En Vondevogel zei: "Nooit ofte nimmer."

    Toen zei Leentje: "Ik wou alleen maar zeggen - oude Sanne sleepte gisteravond zoveel emmers water naar huis - toen vroeg ik, waarvoor ze dat deed - toen zei ze, als ik 't geen mens zeggen zou dan zou ze 't mij wel zeggen - ik zei: ik zal 't zeker aan niemand zeggen - toen zei ze: morgenvroeg, als vader ging jagen, dan wou ze een pan vol water koken, en jou er instoppen en jou koken! Laten we gauw opstaan, ons aankleden en samen weggaan."

    Dus stonden de twee kinderen op, kleedden zich snel aan en liepen weg. Toen het water ziedend aan het koken was, ging de keukenmeid naar de slaapkamer, wou Vondevogel halen en in de pan doen. Maar toen ze de kamer binnenkwam, toen waren allebei de kinderen weg; toen werd ze verschrikkelijk bang en ze prevelde in zichzelf: "Wat moet ik nu zeggen als de baas thuiskomt, en ziet dat de kinderen allebei weg zijn? Gauw ze achterna, ze weer terughalen!"

    De keukenmeid zond hun drie knechts achterna, die moesten lopen wat ze lopen konden en de kinderen inhalen. Maar de kinderen zaten aan de rand van het bos, en toen ze de drie knechts van verre zagen aankomen, zei Leentje tegen Vondevogel: "Als je mij niet alleen laat, dan laat ik jou ook niet alleen." En Vondevogel zei: "Nooit ofte nimmer!"

    Toen zei Leentje: "Verander jij je dan in een rozenstruik en ik in het roosje." Dus toen de drie knechts aan de rand van het bos kwamen, toen was er niets dan een rozenstruik met een enkel roosje eraan; en de kinderen waren nergens te zien. De knechts zeiden dus: "Dat is niks gedaan," en gingen weer naar huis. Ze zeiden tegen de keukenmeid: er was nergens iets te zien geweest, alleen de bosrand en 'n rozenstruik met 'n roosje. Toen riep de keukenmeid woedend: "Ezelsveulens dat jullie zijn, je had die rozenstruik in stukken moeten snijden en 't roosje afplukken en thuisbrengen; ga het maar gauw halen en doe het dadelijk!" Ze moesten dus nog eens op pad en weer zoeken. Maar de kinderen zagen hen uit de verte al aankomen en Leentje zei: "Vondevogel, je laat me niet alleen, dan verlaat ik je ook niet." Vondevogel zei: "Nooit ofte nimmer!"

    En Leentje weer: "Verander jij je dan in een kerk en ik in de kroon die er hangt." Toen dus de drie knechts weer terugkwamen, was er niets dan een kerk met een luchter. Ze zeiden dus tegen elkaar: "Het is niets gedaan. Laten we maar weer naar huis gaan." Ze kwamen weer terug en de keukenmeid vroeg: "Hebben jullie nu alweer niets gevonden?"

    "Nee," zeiden ze; ze hadden alleen een kerk gezien en daar was een kroon in geweest. "Dwazen," riep de keukenmeid, had dan de kerk afgebroken en de kroon mee naar huis genomen!" En daarom ging zij er nu zelf op af, en ging met de drie knechts de kinderen na. Maar de kinderen zagen de drie knechts van verre naderen en de keukenmeid schommelde er achteraan. Toen zei Leentje: "Vondevogel, laat je me niet alleen, dan laat ik jou ook niet alleen." Toen sprak Vondevogel: "Nooit ofte nimmer."

    Leentje zei: "Word jij dan een vijver, dan ben ik de eend die erin zwemt." Maar nu kwam de keukenmeid erbij, en toen ze de vijver zag, ging ze ervoor liggen en wilde hem helemaal opdrinken. Maar de eend kwam dadelijk aangezwommen, pakte haar met z'n snavel bij haar haar en trok ze 't water in: zo is de oude heks verdronken. De kinderen gingen samen naar huis en waren uitgelaten blij, en als ze niet gestorven zijn, leven ze nog.


                                              * * * einde * * *
    Bron : - "De sprookjes van Grimm; volledige uitgave" vertaald door M.M. de Vries-Vogel.
               Unieboek BV - Van Holkema & Warendorf, Weesp, 1984.
               - www.beleven.org

    04-04-2011 om 01:04 geschreven door saagje

    0 1 2 3 4 5 - Gemiddelde waardering: 0/5 - (0 Stemmen)
    Categorie:volkssprookje
    » Reageer (3)
    03-04-2011
    nieuwsgierig héWaarom de spin...
    Waarom de spin een bochel op zijn rug heeft
    - Een Lets volksverhaal over een kwaadsprekende spin -
    Ieder die in stoffige hoeken van de kelder, op zolder, in de schuur of in andere opslagplaatsen wel eens de moeite heeft genomen een spinnenweb van dichtbij te bekijken en daarbij vooral op het spinnetje zelf heeft gelet, die zal hebben kunnen zien, dat dit insect op zijn rug een klein bocheltje heeft.

    Wat is eigenlijk de herkomst van die bochel op de rug van de spin? Dat zal ik jullie vertellen:

    Lang geleden, toen alle dieren nog spreken konden, liep er eens een boer naar zijn akker. Daar zag hij plotseling een lange glanzende zilveren draad die uit de hemel naar beneden hing. De boer bevoelde de draad nieuwsgierig en toen hij merkte, dat deze sterk genoeg was om zijn gewicht te kunnen dragen, nam hij het besluit om langs die draad omhoog te klimmen naar de hemel.

    Dat was een moeizame klimpartij! Toen hij een hele dag geklommen had en de wereld beneden hem er nog slechts als een wereldje van kinderspeelgoed uitzag, was hij nog lang niet in de hemel.

    Ook de tweede dag had hij zijn doel nog niet bereikt. Hij was nu al wel tot boven de wolken gekomen en daar was het héél wat kouder dan de boer gedacht had, toen hij nog beneden op de aarde had gestaan. Want daar was het op dat ogenblik juist hartje zomer. En omdat hij nu weer een nacht hangende aan de draad moest doorbrengen vóór hij in de hemel zou aankomen, keek hij eens om zich heen of hij iets kon vinden om er een vuurtje mee te stoken, waarbij hij zich dan zou kunnen warmen.

    Tenslotte vond hij een houten pin die hij voor in zijn muts had gestoken. Hij kloofde de pin tot stukken brandhout, leende van een van de sterren die hij zo met zijn hand kon bereiken een beetje vuur en bracht toen de nacht door bij een heerlijk knappend houtvuurtje. De volgende morgen zette hij zijn klimpartij voort en kwam toen betrekkelijk gauw in de hemel aan.

    Hij volgde de glanzende zilveren draad en zag dat deze onder de gesloten hemelpoort door liep. Alvorens nu deze poort te openen, luisterde de boer eerst eens met zijn oor er tegenaan gedrukt, of hij kon beluisteren wat er aan de andere kant van de hemelpoort voorviel.

    En daar hoorde hij, dat een spin met Onze Lieve Heer aan het praten was. "Als U eens wist," hoorde hij de spin tegen Onze Lieve Heer zeggen, "hoe slordig en achteloos beneden op aarde de mensen omgaan met een van de kostbaarste gaven die zij van U hebben gekregen, het brood. Ik heb een herder gezien, die bij het eten vol verkwisting overal in het rond broodkruimels vermorste. En toen hij zijn hond een stuk brood wilde geven, gooide hij het zo maar zonder meer op de grond. Ach, de mens is niet waard, dat hij een dergelijk kostelijk geschenk van U heeft gekregen." En de spin schudde zorgelijk zijn hoofd.

    Toen de boer echter hoorde, wat de spin allemaal tot Onze Lieve Heer zei, kon hij zijn ergernis niet langer bedwingen. Hij opende de poort en trad voor de hemeltroon.

    "Je hebt makkelijk praten," zei hij tegen de spin, "maar wat had die herder dan moeten doen? Hij kan toch niet iedere keer dat hij op de heide bij zijn kudde moet eten, een tafel meenemen om te voorkomen dat er wel eens een kruimeltje brood op de grond valt! En zou hij telkens als hij zijn hond een korst brood geeft, een schaal op de grond moeten zetten, om te zorgen, dat het brood niet met de aarde in aanraking komt? Dat zou immers zinloos zijn, want honden eten toch altijd gewoon van de grond. Nee, dat is louter lasterpraat wat je hier vertelt!" En de boer verzocht Onze Lieve Heer de spin te straffen, omdat hij de mens zonder enige reden aan het belasteren was.

    Ook Onze Lieve Heer was zeer vertoornd, toen Hij hoorde dat de spin aan het kwaadspreken was, zonder dat daartoe enige grond bestond. En tot straf werd de spin toen uit de hemel naar beneden geworpen.

    De spin tuimelde vele malen over zijn kop en viel toen met een smak op de aarde, precies op zijn rug. Hij bezeerde zich daarbij gevoelig en heeft sindsdien van de val een bochel op zijn rug overgehouden.

    De boer echter dankte Onze Lieve Heer voor de gerechte straf die Hij de spin had laten ondergaan en liet zich weer langs de draad omlaag zakken naar de aarde. Hij was zeer verheugd, dat hij nog net op tijd de listen en lagen van de spin had kunnen verijdelen.

    De spin echter heeft sindsdien zijn boze opzet niet opgegeven, om de mens alsnog een valstrik te spannen. En in duistere, verborgen hoekjes is hij nog altijd bezig daartoe zijn netten te vlechten.

    Het is hem echter niet meer gelukt weer eens omhoog te klimmen tot in de hemel, om nog eens bij Onze Lieve Heer aan te komen met zijn kwaadsprekerijen. Zijn bochel heeft hem dat verhindert.


                                            * * * EINDE * * *
    Bron : - "Sprookjes van Oost-Europa" verzameld en bewerkt door Doedy Bevelander.
               C.P.J. van der Peet, Amsterdam.
               www.beleven.org

    03-04-2011 om 00:20 geschreven door saagje

    0 1 2 3 4 5 - Gemiddelde waardering: 0/5 - (0 Stemmen)
    Categorie:volksverhalen
    » Reageer (3)
    02-04-2011
    nieuwsgierig héSnegoerka, het...
    Snegoerka, het sneeuwpop-meisje
    - Een oud Russisch volksverhaal over een kinderloos echtpaar -
    De kikker die al het water opdronkEr was eens een boer die Iwan heette en zijn vrouw heette Maroesja. Zij waren al heel wat jaren getrouwd, maar zij hadden geen kinderen. Dat vonden zij verschrikkelijk. Zij keken vaak hoe de kinderen van de buren speelden; dat was hun enige vreugde.

    Op een mooie winterdag, toen het 's nachts lang had gesneeuwd, keken Iwan en zijn vrouw naar de buurkinderen die lachend in de sneeuw speelden. De kinderen waren een sneeuwpop aan het maken en Iwan en Maroesja vonden het leuk om te zien hoe de pop steeds groter en mooier werd. Opeens zei Iwan: "Vrouw, laten we naar buiten gaan en ook een sneeuwpop maken!" - "Waarom niet?" zei Maroesja. "Wij mogen ook wel eens een pleziertje hebben. Maar waarom zouden we een grote sneeuwpop maken? Laten we een sneeuwkindje maken, nu God ons geen levend kindje heeft gegeven." - "Dat is een goed idee," zei Iwan tegen Maroesja en samen gingen zij naar buiten.

    En in de tuin, vlak bij hun huisje, gingen zij aan het werk. Zij maakten een klein lijfje en kleine handjes en kleine voetjes. Toen dat was gebeurd, rolden ze een sneeuwbal en maakten daar een hoofdje van. "De hemel zegene jullie," zei een voorbijganger. "Dank je," antwoordde Iwan. "De hulp van de hemel is altijd goed om te ontvangen," zei Maroesja vroom. "Wat zijn jullie aan het doen?" vroeg de voorbijganger. "We maken een sneeuwmeisje," zei Maroesja.

    Zij maakten twee kleine holten in het hoofdje, die de ogen moesten voorstellen en zij maakten ook nog een lief klein neusje en een kinnetje. En toen zij klaar waren - o, het was haast niet te geloven toen bewoog het kleine sneeuwpopmeisje! Iwan voelde een warme adem uit haar mond komen. Hij deed een stap achteruit en keek: de stralende ogen van het sneeuwmeisje waren blauw en haar lippen, nu roze gekleurd, krulden in een lieve glimlach.

    "Wat gebeurt hier?" riep Iwan uit en hij sloeg een kruis. Het sneeuwmeisje boog haar hoofd en de sneeuw viel van haar nu blonde haar, dat om haar zachte ronde wangen krulde. Zij bewoog haar armpjes en beentjes alsof ze een echt meisje was. "Iwan! Iwan!" riep Maroesja huilend van blijdschap. "De hemel heeft onze gebeden verhoord." Ze sprong op het meisje toe en overdekte het met kussen. "O, Snegoerka, mijn eigen lief sneeuwmeisje," snikte zij en zij droeg het kind naar binnen.

    Iwan had heel wat moeite om van zijn verbazing te bekomen en Maroesja werd haast gek van vreugde. Met het uur werd Snegoerka het sneeuwmeisje groter en mooier. De man en de vrouw konden hun ogen niet van het kind afhouden. In het kleine huisje, waar het altijd zo triest was geweest, was het nu vol leven en vrolijkheid. Alle buurkinderen kwamen met het sneeuwmeisje spelen. Ze babbelden met haar en leerden haar alle liedjes die zij kenden. Het sneeuwmeisje was erg knap. Ze lette goed op en leerde heel vlug. Zij was gehoorzaam, vriendelijk en erg lief. En zij praatte met zo'n lief stemmetje dat je er wel altijd naar zou willen luisteren. Zij speelde met de kinderen in de sneeuw en die zagen hoe goed haar handjes dingen van sneeuw en ijs konden maken. Maroesja zei: "Wat heeft de hemel ons na al die jaren toch gelukkig gemaakt." - "De hemel zij gedankt," zei Iwan.

    Toen begon het lente te worden en de zon verwarmde de aarde. De sneeuw smolt, op de velden kon je het groene gras alweer zien en de leeuwerik zong zijn lied hoog in de lucht. De meisjes uit het dorp zongen:
    "Lieve Lente, hoe ben je gekomen?
    Hoe ben je bij ons gekomen?
    Ben je op een eg of een ploeg gekomen?"
    Alle kinderen waren blij dat de winter voorbij was en zongen en dansten, maar het sneeuwmeisje werd steeds bedroefder. Maroesja nam haar op schoot en vroeg: "Wat heb je toch, lief kind? Ben je soms ziek? Waarom ben je niet vrolijk." - "Maakt u zich maar geen zorgen om mij, moeder," antwoordde Snegoerka. Ik ben heus wel in orde."

    Toen was de sneeuw overal gesmolten en verdwenen. In alle velden en tuinen bloeiden bloemen. In het bos zongen de nachtegalen het hoogste lied. Iedereen was opgewekt, behalve het sneeuwmeisje; zij werd steeds stiller en treuriger. Zij liep weg van haar vriendjes en vriendinnetjes en verstopte zich in donkere hoeken, als een schuwe bloem onder de bomen. Het liefst speelde zij bij het water, onder schaduwrijke treurwilgen. 's Nachts was zij het gelukkigst, of als er een storm woedde, zelfs als het een hevige hagelstorm was. Maar als de hagel gesmolten was en de zon weer doorkwam dan begon zij te huilen.

    Het werd zomer, het koren rijpte en het zou niet lang meer duren of het feest van Sint-Jan zou gevierd worden. De buurkinderen vroegen of Snegoerka met hen meeging naar het bos om bessen en bloemen te plukken. Het sneeuwmeisje zei dat zij liever thuis bleef, maar de moeder drong erop aan dat ze meeging, hoewel ook zij zich angstig voelde. "Ga spelen, mijn liefje," zei zij. "En jullie, kinderen, let goed op haar. Je weet hoeveel mijn man en ik van haar houden."

    In het bos plukten de kinderen bloemen en vlochten er kransen van. Het was warm en ze renden zingend rond, elk met een bloemenkroon op het hoofd. "Kijk eens naar ons!" riepen ze. "Kom met ons spelen. Ga toch mee!" Zingend en huppelend liepen ze verder. Opeens hoorden zij achter zich een zucht. De kinderen draaiden zich om, maar er was niets te zien, alleen een hoopje sneeuw dat vlug srnolt. Het sneeuwmeisje was nergens te bekennen. De kinderen gingen haar zoeken en riepen haar naam, maar zij kregen geen antwoord. "Waar zou Snegoerka zijn? Misschien is ze naar huis gegaan," zeiden ze.

    Ze holden terug naar het dorp, maar daar had ook niemand haar gezien. Toen gingen alle mensen uit het dorp haar zoeken en de volgende dag zochten zij ook en de dag daarna ook. Ze liepen door het bos en ze keken onder elke struik, maar ze konden geen spoor van het meisje ontdekken.

    Iwan en Maroesja dachten dat hun hart zou breken van verdriet en nog vele weken riep Maroesja huilend: "Snegoerka, mijn lief sneeuwmeisje, kom toch bij me!" Soms dachten de man en de vrouw dat zij de stem van hun kind konden horen. Misschien zou zij wel bij hen terugkomen als het weer ging sneeuwen...


                                            * * * EINDE * * *
    Bron : - "Sprookjesboek: 60 sprookjes en volksverhalen" samengesteld door de redacteuren van Reader's Digest.
               Reader's Digest, Amsterdam, 1988. ISBN: 90-640-715-86
               - www.beleven.org

    02-04-2011 om 00:03 geschreven door saagje

    0 1 2 3 4 5 - Gemiddelde waardering: 0/5 - (0 Stemmen)
    Categorie:volksverhalen
    » Reageer (3)
    01-04-2011
    nieuwsgierig héVan de Aardmansberg...
    Van de Aardmansberg en de Echoput
    - Een sage over een aardmannetje in een Veluwse berg -
    Sinds jaar en dag woonde in de Aardmansberg een klein kwaadaardig kereltje. Overdag is hij nooit gezien, maar 's nachts spookte hij rond op de heide en deed de niets kwaads vermoedende voorbijganger plotseling schrikken door op de weg te springen of, achter een struik of boom verborgen, opeens een harde schreeuw te geven.

    Daar bleef het vrijwel bij, want veel meer dan de mensen schrik aanjagen kon hij niet en hij vond daar blijkbaar een bijzonder genoegen in. Een enkele keer zag men hem wel eens over de hei strompelen op zijn kleine kromme beentjes, of een takkenbos voortslepen naar zijn woning, die diep onder in de Aardmansberg is en uit vele gangen en vertrekken bestaat. De mensen hebben dikwijls naar de ingang gezocht, maar ze hebben die nooit kunnen vinden. Of hij binnen komt door een konijnenhol ergens in een kuil onder dichte hei verborgen, of dat hij door een toverspreuk de macht bezit de deur te doen veranderen in een steen, is niet met zekerheid uitgemaakt, want de een zegt dit en de ander dat.

    Nu wilde het toeval, dat men ongeveer twee eeuwen geleden, aan de voet van de Aardmansberg een diepe put ging graven. Het duurde heel lang eer men water had. Toch gaf men de moed niet op en vond eindelijk na 70 meter diep gegraven te hebben, overvloedig en zuiver water. Toen de put klaar was, kwam men tot de ontdekking dat die toevallig was gegraven vlak boven de bron van de aardman, waarbij zich ook de keuken bevond, en zo kwam men er achter, dat de aardman getrouwd was, maar z'n vrouw altijd in de keuken opgesloten hield.

    Zij is de dochter van Lucht en Aarde en werd Echo genoemd. Zij moet vroeger een heel mooi meisje geweest zijn, alleen wat babbelziek en altijd om een praatje verlegen.

    Op een keer kon ze het thuis niet meer uithouden, omdat Aarde, haar moeder, nooit iets zei, en haar vader, Lucht, nooit een goed woord voor haar over had. Als ze hem iets vroeg, dan floot hij door de deurkier, bulderde in de schoorsteen, of antwoordde in het geheel niet.

    Zo kwam het dat ze, na haar vader weer eens iets gevraagd en weer geen antwoord gekregen te hebben, wanhopig het ouderlijk huis ontvluchtte. Bij de Aardmansberg ontmoette ze toen de kleine plaaggeest, die meteen verliefd op haar werd en tegen zijn gewoonte in, vriendelijk met haar keuvelde. Echo, die thuis niet veel gewend was en hem een aardige, vriendelijke vrijer vond, trouwde zo maar subiet met hem.

    In het begin ging alles goed en leefden ze samen heel gezellig in het ruime verblijf onder in de berg; maar al snel kwam de oude aard van de dwerg weer boven. Lang kon hij de komedie van liefhebbend echtgenoot niet volhouden. Al spoedig was het: "Echo, houdt je mond, ik houd niet van al dat lawaai in m'n huis." Dan zweeg het praatzieke, maar vriendelijke vrouwtje een poos, tot ze, er niet meer aan denkend, opnieuw begon te kletsen.

    Het werd een voortdurend geharrewar tussen die beiden, totdat de kwaadaardige aardman haar eindelijk in de keuken opsloot en haar op doodstraf verbood te spreken, als haar niets werd gevraagd, en dan slechts te antwoorden in heel weinig woorden.

    Dit was een vreselijke straf voor de lieve, ongelukkige Echo. Ze vermagerde en verkwijnde, zodat alleen de stem van haar overbleef. Die stem antwoordt nog alléén als men haar iets vraagt, maar ze zal nooit het eerst spreken.

    En wie niet geloven wil, wat hier allemaal van haar geschreven staat, moet haar zelf maar eens vragen:

    "Hoe heette de vader, die je bent ontvlucht?"

    En ze zal antwoorden: "Lucht."

    "Hoe heette de moeder die je baarde?"

    En ze zal antwoorden: "Aarde."

    "Hoe was de Aardman toen je met hem was getrouwd?"

    En ze zal antwoorden: "Oud."

    "Houdt je van hem? Ja of nee?"

    En ze zal antwoorden: "Nee."

    Nu, en als een vrouw zoiets ronduit zegt, dan moet het wel heel erg zijn, en het zou onkies wezen om er verderop in te gaan.

                                                                   * * * EINDE * * *
    Bron : - "Veluwsche sagen" geschreven en verlucht door Gust. van de Wall Perné.
               Uitgegeven te Amsterdam bij Scheltens & Giltay, 1921. p. 50-54.
               - www.beleven.org

    01-04-2011 om 00:22 geschreven door saagje

    0 1 2 3 4 5 - Gemiddelde waardering: 0/5 - (0 Stemmen)
    Categorie:sagen
    » Reageer (1)
    31-03-2011
    nieuwsgierig héDe drie groene twijgen
    De drie groene twijgen
    - Een kinderlegende van Grimm -
    Er was eens een kluizenaar; hij leefde diep in een bos aan de voet van een berg en bracht zijn tijd door met gebed en goede werken, en elke avond droeg hij tot Gods eer nog enige emmers water de berg op. Menig dier werd ermee gedrenkt en menige plant verkwikt; want boven op de bergen waait er altijd een harde wind, die lucht en aarde uitdroogt en wilde vogels, die schuw zijn voor mensen, vliegen dan hoog in kringen en kijken met hun scherpe ogen naar water. En omdat die kluizenaar zo vroom was, ging er een engel van God, zichtbaar voor zijn ogen, met hem de berg op, telde zijn passen, en bracht hem, als het werk was afgelopen, zijn eten, zoals ook eens aan een profeet op Gods bevel door de raven eten werd gebracht.

    Toen de kluizenaar in zijn vroomheid al heel oud geworden was, gebeurde het, dat hij eens uit de verte zag, hoe een arme zondaar naar de galg werd gebracht. Hij zei zo voor zich heen:

    "Die heeft zijn verdiende loon."

    Toen hij die avond het water de berg opdroeg, verscheen de engel niet, die anders met hem meeging, en hij bracht hem ook geen eten. Toen schrok hij, en hij onderzocht zijn hart en dacht erover na waarmee hij wel kon hebben gezondigd, omdat God zo boos was, en hij wist het niet. Hij at niet en hij dronk niet, hij wierp zich op de grond en bad dag en nacht.

    En eens op een dag toen hij in het bos was en erg huilde, hoorde hij een vogeltje zingen, het zong mooi en heerlijk, en toen werd hij nog bedroefder en zei: "Wat zingt die mooi! Op hem is God niet boos; ach als dat vogeltje mij zeggen kon, waarmee ik God beledigd heb - zodat ik boete zou kunnen doen en ik weer vrolijk werd in mijn hart!"

    Toen begon het vogeltje te spreken en zei: "Je hebt onrecht gedaan, want je hebt een arme zondaar verwenst die naar de galg werd gebracht, daarom is de Heer boos, want hij is het alleen, die recht spreekt. Maar wanneer je boete wilt doen en spijt hebt van je zonden, dan zal hij je vergiffenis schenken." Toen stond de engel naast hem en hij had een dorre tak in de hand en sprak: "Deze dorre tak moet je zo lang dragen, tot er drie groene takken uit komen spruiten, maar 's nachts, als je wilt slapen, moet je hem onder je hoofd leggen. Je brood moet je aan de deuren gaan bedelen en je mag niet langer dan één nacht in hetzelfde huis blijven. Dat is de straf, die God je oplegt."

    Nu nam de kluizenaar het stuk hout en ging terug naar de wereld, die hij in zo lange tijd niet had gezien. Hij at niet en hij dronk niet, dan alleen wat hem aan de deur werd gegeven. Maar vaak werd zijn bedelen niet beantwoord, en veel deuren bleven gesloten, zodat hij vaak dagen lang geen kruimel brood kreeg.

    Eens was hij van de ochtend tot de avond op pad en niemand had hem iets gegeven, niemand wou hem onderdak geven voor de nacht, en toen ging hij naar het bos en vond eindelijk een hol met een aangebouwd huisje ervoor en daar zat een oude vrouw in. Hij zei: "Goede vrouw, wilt u mij deze nacht in uw huis herbergen?" Maar ze antwoordde: "Nee, dat mag ik niet, al zou ik het graag doen. Maar ik heb drie zoons; ze zijn lastig en kwaad en als ze van hun rooftocht thuiskomen en ze vinden u, dan zouden ze ons beiden doden."

    Toen zei de kluizenaar: "Laat mij gerust blijven, u en mij zullen ze niets doen," en de vrouw kreeg medelijden en liet zich ompraten. Toen ging de man onder de trap liggen met het stuk hout onder zijn hoofd. Toen de oude vrouw dat zag, vroeg ze naar de oorzaak, en toen vertelde hij haar, dat hij het als boetedoening bij zich droeg en 's nachts als hoofdkussen gebruikte. Hij had de Here God beledigd, want toen hij een arme zondaar na zijn veroordeling aan de galg had gezien, had hij gezegd: die krijgt zijn verdiende loon.

    Toen begon de vrouw te schreien en riep: "O, als God een enkele gedachte zo zwaar straft, hoe moet het dan met mijn zoons gaan als ze voor zijn gerecht komen."

    Om middernacht kwamen de rovers thuis, vol lawaai en geschreeuw. Ze maakten vuur aan en toen dat het hol verlichtte en ze een man onder de trap zagen liggen, werden ze woedend en schreeuwden hun moeder toe: "Wie is die man? Hebben we niet verboden, iemand op te nemen?" Toen zei de moeder: "Laat hem maar. Hij is een arme zondaar, die boete doet voor zijn zonden." De rovers vroegen: "Wat heeft hij dan gedaan? Ouwe man!" riepen ze, "vertel ons eens van je zonden."

    De oude man ging zitten en vertelde hun, hoe hij met een enkele zin al zo gezondigd had, dat God erg boos was en hij voor die schuld nu boete deed. Maar de rovers werden door zijn verhaal zo zeer geroerd in hun hart, dat ze schrokken om hun eigen leven, zoals ze dat tot nu toe hadden geleefd, en ze beterden hun leven en begonnen boete te doen met oprechte spijt.

    Nadat de kluizenaar deze drie zondaars had bekeerd, ging hij weer slapen onder de trap. Maar de volgende morgen vonden ze hem dood liggen, en uit het dorre hout, waar zijn hoofd op lag, waren drie groene takken gebot. God had hem dus weer in genade bij zich genomen.


                                              * * * Einde * * *
    Bron : - "De sprookjes van Grimm; volledige uitgave" vertaald door M.M. de Vries-Vogel.
               Unieboek BV - Van Holkema & Warendorf, Weesp, 1984.
               - www.beleven.org

    31-03-2011 om 00:09 geschreven door saagje

    0 1 2 3 4 5 - Gemiddelde waardering: 0/5 - (0 Stemmen)
    Categorie:legende
    » Reageer (5)
    30-03-2011
    nieuwsgierig héDe ooievaars
    De ooievaars
    - Een sprookje van Hans Christian Andersen -
    4021 (9K)Op het laatste huis in een klein stadje stond een ooievaarsnest. De ooievaarsmoeder zat op het nest bij haar vier kleintjes, die hun kopje met het zwarte snaveltje naar buiten staken: maar die waren nog niet rood. Een eindje daarvandaan op het dak stond stijf en stram vader ooievaar. Hij had zijn ene poot opgetrokken om het zich niet al te gemakkelijk te maken terwijl hij op wacht stond. Je zou heus denken dat hij uit hout was gesneden, zo stil stond hij. "Het staat wel heel voornaam, wanneer mijn vrouw een schildwacht bij haar nest heeft!" dacht hij, "ze kunnen toch niet weten dat ik haar man ben, ze geloven vast dat ik opgecommandeerd ben om hier te staan. Dat maakt een flinke indruk!" En dus bleef hij op zijn ene been staan.

    Beneden op straat speelde een troepje kinderen en toen ze de ooievaars zagen zong een van de moedigste jongens, en daarna allen te zamen, het oude liedje van de ooievaars; ze zongen het, voor zover hij het zich kon herinneren:
    "Ooievaar, ooievaar,
    Vlieg weer naar je nest!
    Daar ligt je wijfje
    Met vier dikke jongen.
    De ene wordt gehangen,
    De tweede gespietst,
    De derde verbrand,
    En de vierde gaat binnenstebuiten!"
    "Hoor toch eens, wat die jongens daar zingen!" zeiden de kleine ooievaartjes. "Ze zeggen dat we gehangen en verbrand worden!"

    "Dat moeten jullie je niet aantrekken!" zei de ooievaarsmoeder. "Luister er maar niet naar, dan doet het er ook niet toe!"

    Maar de jongens bleven doorzingen en ze wezen met hun vinger naar de ooievaars. Alleen één jongen, hij heette Piet, zei dat het niet aardig was de dieren voor de gek te houden en hij wilde helemaal niet meedoen. De ooievaarsmoeder troostte haar jongen dan ook: "Trek het je niet aan!" zei ze. "Kijk eens hoe rustig jullie vader daar staat, en dat nog wel op één been!"

    "Wij zijn zo bang!" zeiden de jongen en zij trokken hun kopje diep in het nest terug.

    "Wacht es!" zei de ooievaarsmoeder. "Daar bedenk ik wat! Ik weet waar de vijver is, waar alle mensenkindertjes liggen tot de ooievaar ze komt halen om ze naar hun ouders te brengen. Die lieve kindertjes slapen en dromen zo heerlijk, als ze later nooit meer zullen dromen. Alle ouders willen graag zo'n kindje hebben en alle kinderen willen graag zo'n zusje of broertje hebben. Nu vliegen we naar de vijver en we halen er eentje voor ieder kind dat niet mee heeft gezongen en de ooievaar voor de gek gehouden; de andere kinderen krijgen er helemaal geen!"

    "Maar de jongen die met zingen begonnen is, die akelige nare jongen!" riepen de jonge ooievaars, "wat doen wij met hem?"

    "Er ligt in de vijver een dood kindje dat zich dood heeft gedroomd, dat zullen we meenemen voor hem. Dan moet hij huilen omdat we hem een dood broertje gebracht hebben. Maar die aardige jongen, die hebben jullie toch niet vergeten, die zei: het is niet lief dieren voor de gek te houden!, hem zullen we een broertje en een zusje brengen, en omdat die jongen Piet heette zullen jullie ook allemaal Piet heten!"

    En het gebeurde zoals ze gezegd had, en sindsdien heetten alle ooievaars Piet en zo heten ze nu nog.


                                            * * * einde * * *
    Bron : - "Sprookjes en vertellingen" door Hans Christian Andersen.
               Van Holkema & Warendorf, Bussum, 1975. ISBN: 90-269-0924-1
               - www.beleven.org

    30-03-2011 om 01:05 geschreven door saagje

    0 1 2 3 4 5 - Gemiddelde waardering: 0/5 - (0 Stemmen)
    Categorie:sprookjes
    » Reageer (6)


    Welkom bij saagje !
    Foto


    Laatste commentaren
  • Harden vol 1 (Rodolfo)
        op De mythe van Stinsterloo
  • Cheap Jerseys From China (Anthony)
        op De mythe van Stinsterloo
  • Lieve groetjes vanwege DEWESTHOEK (Annie & Rogier)
        op De boer en de duivel
  • Hallo Saagje,heel mooie story, (paolo)
        op De boer en de duivel
  • Piepelou Saagje (Jeske)
        op De boer en de duivel
  • Blog als favoriet !

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto


    Kribbelboekboek
  • Fijne midweek toegewenst
  • Lieve midweekgroetjes blogmaatje
  • Het blijft hier stil
  • Een fijne Donderdag gewenst
  • Voor alle Papa's en Opa's een fijne vaderdag gewenst

    bedankt voor de trouwe bezoekjes
    saagje


    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    E-mail mij


    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Archief per week
  • 08/07-14/07 2013
  • 01/07-07/07 2013
  • 24/06-30/06 2013
  • 07/05-13/05 2012
  • 30/04-06/05 2012
  • 05/12-11/12 2011
  • 31/10-06/11 2011
  • 24/10-30/10 2011
  • 10/10-16/10 2011
  • 03/10-09/10 2011
  • 26/09-02/10 2011
  • 19/09-25/09 2011
  • 12/09-18/09 2011
  • 05/09-11/09 2011
  • 29/08-04/09 2011
  • 22/08-28/08 2011
  • 15/08-21/08 2011
  • 08/08-14/08 2011
  • 01/08-07/08 2011
  • 25/07-31/07 2011
  • 18/07-24/07 2011
  • 11/07-17/07 2011
  • 04/07-10/07 2011
  • 27/06-03/07 2011
  • 20/06-26/06 2011
  • 13/06-19/06 2011
  • 06/06-12/06 2011
  • 30/05-05/06 2011
  • 23/05-29/05 2011
  • 16/05-22/05 2011
  • 09/05-15/05 2011
  • 02/05-08/05 2011
  • 25/04-01/05 2011
  • 18/04-24/04 2011
  • 11/04-17/04 2011
  • 04/04-10/04 2011
  • 28/03-03/04 2011
  • 21/03-27/03 2011
  • 14/03-20/03 2011
  • 07/03-13/03 2011
  • 28/02-06/03 2011
  • 21/02-27/02 2011
  • 14/02-20/02 2011
  • 07/02-13/02 2011
  • 31/01-06/02 2011
  • 24/01-30/01 2011
  • 17/01-23/01 2011
  • 10/01-16/01 2011
  • 03/01-09/01 2011
  • 26/12-01/01 2012
  • 20/12-26/12 2010
  • 13/12-19/12 2010
  • 06/12-12/12 2010
  • 29/11-05/12 2010
  • 22/11-28/11 2010
  • 15/11-21/11 2010
  • 08/11-14/11 2010
  • 01/11-07/11 2010
  • 25/10-31/10 2010
  • 18/10-24/10 2010
  • 11/10-17/10 2010
  • 04/10-10/10 2010
  • 27/09-03/10 2010
  • 20/09-26/09 2010
  • 13/09-19/09 2010
  • 06/09-12/09 2010
  • 30/08-05/09 2010
  • 23/08-29/08 2010
  • 16/08-22/08 2010
  • 09/08-15/08 2010
  • 02/08-08/08 2010
  • 26/07-01/08 2010
  • 19/07-25/07 2010
  • 12/07-18/07 2010
  • 05/07-11/07 2010
  • 28/06-04/07 2010
  • 21/06-27/06 2010
  • 14/06-20/06 2010
  • 07/06-13/06 2010
  • 31/05-06/06 2010
  • 24/05-30/05 2010
  • 17/05-23/05 2010
  • 10/05-16/05 2010
  • 03/05-09/05 2010
  • 26/04-02/05 2010
  • 19/04-25/04 2010
  • 12/04-18/04 2010
  • 05/04-11/04 2010
  • 29/03-04/04 2010
  • 22/03-28/03 2010
  • 15/03-21/03 2010
  • 08/03-14/03 2010
  • 01/03-07/03 2010
  • 22/02-28/02 2010
  • 15/02-21/02 2010
  • 08/02-14/02 2010
  • 01/02-07/02 2010
  • 25/01-31/01 2010
  • 18/01-24/01 2010
  • 11/01-17/01 2010
  • 04/01-10/01 2010
  • 28/12-03/01 2016
  • 21/12-27/12 2009
  • 14/12-20/12 2009
  • 07/12-13/12 2009
  • 30/11-06/12 2009
  • 23/11-29/11 2009
  • 16/11-22/11 2009
  • 09/11-15/11 2009
  • 02/11-08/11 2009
  • 26/10-01/11 2009
  • 19/10-25/10 2009
  • 12/10-18/10 2009
  • 05/10-11/10 2009
  • 28/09-04/10 2009
  • 21/09-27/09 2009
  • 14/09-20/09 2009
  • 07/09-13/09 2009
  • 31/08-06/09 2009
  • 24/08-30/08 2009
  • 17/08-23/08 2009
  • 10/08-16/08 2009
  • 03/08-09/08 2009
  • 27/07-02/08 2009
  • 29/06-05/07 2009
  • 22/06-28/06 2009
  • 15/06-21/06 2009
  • 08/06-14/06 2009
  • 01/06-07/06 2009

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Welkom bij
    Foto

    Foto


    Blog tegen de regels? Meld het ons!
    Gratis blog op http://blog.seniorennet.be - SeniorenNet Blogs, eenvoudig, gratis en snel jouw eigen blog!