Verhalen, sprookjes, fabels, mythen, sagen en legenden
welkom!
Problemen Er zijn nogal wat problemen met het lezen van de teksten, daarom volgende tip :
Met de muis links klikken en over de tekst schuiven.
De tekst verschijnt duidelijk leesbaar.
23-01-2010
Het heksenhol Molkwerum
Het heksenhol Molkwerum - heksen -
Bij Molkwerum woonde een boer die geen zin kon zeggen zonder minstens één keer te vloeken. Nou ja, één keer: vaak vloog de ene verwensing na de andere over zijn lippen. Dat was niet altijd zo geweest. De man was als jonge, levenslustige knaap met een even mooie als vrome meid getrouwd. Het ging het stel voor de wind en ze kregen vijf knappe dochters. Toen sloeg het noodlot toe. Een ziekte trof het vee; de veearts stond machteloos en in een mum van tijd waren alle dieren dood. Daarop volgde misoogst na misoogst. De eens zo vrolijke knaap versomberde snel. Zijn vrouw zocht haar toevlucht in het geloof en bad als nooit tevoren. Regelmatig smeekte ze haar man dan ook om zijn verwensingen en vloeken achterwege te laten. Zonder resultaat, de boer ging steeds meer tekeer.
Zijn vrouw was niet bestand tegen zoveel godslasterlijke taal. Op een dag verdween ze. De boer liet de hele omgeving afzoeken, maar ze werd niet gevonden. Men vond wel haar kleren aan de voet van de Zuiderzeedijk. Voor de dorpelingen stond vast dat de vrouw zich had verdronken om zo verlost te zijn van het gevloek van haar man.
Een week later verscheen ze echter even onverwacht als ze verdwenen was. Ze beloofde te zullen blijven op voorwaarde dat haar man nooit meer zou vloeken. Dat beloofde hij maar al te graag. Ondanks zijn gevloek en getier was hij altijd van haar blijven houden.
Spoedig bleek dat de vrouw erg veranderd was. Ze ging niet meer ter kerke en verbood ook haar dochters daar heen te gaan. En was ze vroeger de zuinigheid zelve, nu verbraste ze het geld sneller dan de boer het kon verdienen. Meer dan eens moest hij de bank smeken om een lening. Het bleef echter water naar de zee dragen, het geld was zo weer uitgegeven aan allerlei nutteloze zaken. De boer verdroeg het allemaal lijdzaam, hij was als de dood zijn vrouw weer te verliezen.
De jaren verstreken en de boer zag met lede ogen aan hoe zijn dochters het gedrag van hun moeder overnamen. Geld had voor hen geen waarde, aan werken wilden ze hun tijd niet verdoen en hun grootste lust was het jongens te verleiden om ze vervolgens in de steek te laten. Als hij daar met zijn vrouw over sprak, zei ze lachend dat hij zich om niets druk maakte. En als het gesprek haar te lang duurde, kroop ze op zijn schoot om hem met liefkozingen het zwijgen op te leggen.
Na zo'n zeven jaar was de maat vol. De vrouw had weer eens onzinnige uitgaven gedaan en de boer had een van zijn dochters op de hooizolder betrapt met een zwerver. Hij barstte in vloeken uit en vertelde zijn vrouw eens ongezouten wat hij van haar en haar dochters vond. De man was nog maar nauwelijks uitgesproken of de vrouw liep de keuken uit en verdween weer.
Opnieuw liet de boer de omgeving uitkammen, maar de vrouw werd niet gevonden. Wel haar kleren, die keurig op een stapeltje aan de voet van de Zuiderzeedijk lagen, net als de eerste keer.
Het was de inwoners van Molkwerum al snel duidelijk hoe het in elkaar zat. Jarenlang had de boer samengeleefd met de duivel, die zich vermomd had als zijn vrouw. De echte vrouw had zich natuurlijk destijds verdronken en de duivel had daarvan geprofiteerd. Hij had er alles aan gedaan om het hele gezin mee te sleuren in het kwaad, en dat was hem aardig gelukt. De vijf dochters groeiden op als echte heksen die veel leed over Molkwerum brachten. En alsof dat nog niet genoeg was, baarde elk van hen ook weer vijf dochters, die allemaal heksen werden.
Zo had de boer met al zijn gevloek niet alleen leed over zijn eigen gezin gebracht maar ook over de hele omgeving. Vanaf die tijd heeft het flink gespookt in Molkwerum en het dorp werd al snel 'het heksenhol' genoemd, een bijnaam die vandaag de dag nog bestaat.
* * * EINDE * * *
Bron : "Hanneke Zwartegat. Volksverhalen over heksen en heksenmeesters" door Hans Petermeijer. Elmar, Rijswijk, 2002. ISBN: 90-389-1229-3
De mooie heks - Een verhaal uit Terschelling over een heks als geliefde -
Er was eens een jonge boer op Terschelling, die verkering had met een meisje van het dorp. Ze was niet alleen rijk, maar ook mooi en de jongen hield verschrikkelijk veel van haar. Op een dag zei een vriend tegen hem: "Je hebt een beste meid, maar het is een heks." - "Hoe kom je er bij?" zei de jonge boer. "Als je me niet gelooft, moet je maar eens langsgaan als ze je niet verwacht," stelde de vriend voor.
Die opmerking bracht de jonge boer aan het twijfelen. Om zich zekerheid te verschaffen, ging hij op een avond, toen iedereen naar bed was, kijken.
Het meisje lag te slapen. De jonge boer riep haar naam, maar ze gaf geen antwoord. Hij stootte haar aan, schudde haar door elkaar, maar er was geen leven in te krijgen. Hij vond het vreemd en ging op een stoel bij het hoofdeind zitten wachten tot ze wakker zou worden.
Opeens hoorde hij een muis ritselen. Hij keek op en zag het diertje over de dekens rennen en in haar mond verdwijnen. Meteen begon ze diep te ademen en sloeg ze haar ogen op. De jonge boer verzon een uitvlucht en ging weg zonder iets te laten merken.
Een paar dagen later ging hij nog eens kijken. Ze zat op een stoel te slapen met haar voeten op een stoof. Weer was ze niet wakker te krijgen. Even later sprong een vonk uit het haardvuur in haar mond. Daarop zuchtte ze en werd wakker.
Hij wist genoeg en wilde haar nooit meer zien.
* * * EINDE * * *
Bron : "Alle sprookjes van de Lage Landen" door Eelke de Jong en Hans Sleutelaar. Rebo, Sassenheim, 1985.
Het huisje stond aan de rand van de stad en behoorde toe aan Eliza, een zwarte vrouw. Al vele jaren was ze keukenmeid en wasvrouw in het huis van een rijke koopman. Van maandagmorgen tot en met zondagmorgen werkte en sliep ze in het grote fraaie huis, maar de zondagmiddag en de nacht van zondag op maandag bracht ze door in haar kleine huis in de buitenwijk. Daar zat ze meestal bij het raam, want zo kon ze horen en zien, wat er buiten gebeurde.
Toen ze op een avond bij het raam was ingedommeld, werd ze wakker door een eigenaardig zingen. "Zo zingt een vogel toch niet," dacht Eliza en ze sloeg de ogen op. In het schemerdonker kon ze achter het lage muurtje van het kerkhof een aantal in het zwart geklede gebogen gedaanten zien. En ze beluisterde het lied, waarmee de mensen gewend waren hun doden naar het graf te begeleiden:
Geen tranen zullen meer in je ogen komen; jij bent nu voor eeuwig thuis, daar waar geen tranen meer stromen.
Eliza de keukenmeid had dat lied dikwijls zelf gezongen, wanneer een buurman of buurvrouw uit de buurt naar de laatste rustplaats werd gebracht. Eliza zong graag: treurige en vrolijke liederen, maar het liefst treurige. Ze deed nu het raam dicht, trok haar schoenen aan, zette haar hoed op en ging naar buiten.
Op het kerkhof knielde ze naast de rouwende mensen neer en zong met hen mee. Het werd donker, de regen viel uit de laaghangende wolken, de wind bulderde boven het kerkhof. Eliza trok haar hoed dieper over het voorhoofd en zette de kraag van haar mantel op. De regen liep haar langs de rug, maar ze zong door. En er stond een lange magere man in een zwarte geklede jas op om de keukenmeid een grote zwarte paraplu te geven. "Neem hem maar, zuster," zei hij, "zo'n goede zangeres mag niet nat worden." En hij maakte de paraplu voor haar open. De keukenmeid school eronder weg en bleef met de anderen het graflied voor de arme negers zingen.
Toen het lied beëindigd werd, stond de magere man nog eens op en begon te bidden. Allen baden gedempt met hem mee. Maar toen de keukenmeid tenslotte 'amen' zei, stak er een hevige wind op, die over het kerkhof dreunde als vlerken van een reusachtige vogel. Eliza keek op en zag, dat ze naast een met gras en onkruid begroeid graf lag geknield en dat er zich buiten haar niemand op het kerkhof bevond.
Geschrokken stond ze op en vluchtte naar huis. Nadat ze de huisdeur achter zich gesloten had, merkte ze, dat ze de grote zwarte paraplu nog steeds in haar hand hield. Ze zette hem in een hoek en bracht de nacht trillend en wakend door. Zouden de geesten van de gestorvenen de paraplu niet terug komen halen? Maar er verscheen niemand, slechts de regen ruiste eentonig neer en de door de wind gegeselde takken sloegen tegen het raam.
Nog vele jaren stond die grote zwarte paraplu in het huisje van keukenmeid Eliza. Als het regende, haalde ze hem uit de hoek en als ze thuiskwam, zette ze hem weer op zijn plaats. Maar ze leende hem nooit uit. En niemand heeft haar ooit uitgelachen, als Eliza vertelde dat ze in de regen met de geesten het dodenlied voor arme negers had gezongen.
* * * EINDE * * *
Bron : "Sprookjes van de prairie. Verhalen uit Noord-Amerika" verteld door Vladimir Stuchl. Vertaling Margot Bakker. Uitgeverij Ankh-Hermes, Deventer, 1982.
De knecht van Xander maakte altijd vreemde zaken mee. Zo vlogen de teugels van zijn paarden op een dag stuk. Ook was het eens gebeurd dat de knecht plots in het midden van een groot vuur stond.
Op zekere dag kwam er een hond zo groot als een veulen, naar de kar van de knecht gelopen. Het dier liep langs de zijkant van de kar omhoog. De knecht riep verschrikt uit: "Jezus, Maria, Jozef, sta me bij!" Het volgende ogenblik stond de heks in haar menselijke gedaante vóór hem, en hij herkende haar.
"Durf dit niet aan iemand te vertellen!", dreigde ze.
De knecht heeft de naam van de heks nooit genoemd.
De honden moesten de fretten opjagen, zodat ze in de bomen kropen, waar de jagers ze konden gaan vangen.
Op een dag kwam er een hond sidderend van angst en met de staart tussen de benen, terug naar de mannen gelopen. Eén van de jagers klom in een boom om er een fret uit te halen. Maar toen de man halverwege was, zei de fret: "Kom nog eens een tak hoger!" De man was doodsbang en liet zich snel uit de boom vallen.
Terwijl hij dat deed, zag men een vreemd schijnsel in de takken.
Bij een gezin in Stamprooi was een kindje geboren dat de hele tijd lag te huilen.
Aangezien de dokter geen raad wist, geloofden sommigen dat het kind behekst was. Omdat de ouders ten einde raad waren, gingen ze een pater om hulp vragen. De pater deelde echter mee dat het kindje al te lang in de greep van de kwade hand was.
Om te weten of een vrouw een heks was, moest men zijn voeten gekruist op haar pad zetten.
Als de vrouw omkeek, dan wist men dat het een heks was. Wanneer de heks die persoon dan deed stilstaan alsof hij aan de grond was vastgenageld, dan zou er diezelfde dag nog één of ander ongeluk met hem gebeuren.
X was een stroper. Toen hij op een nacht op strooptocht was, zag hij plots een haas in het licht van zijn lichtbak spelen. X laadde zijn geweer en schoot naar de haas. Het dier nam echter een aanloop, en sprong over de stroper zijn hoofd in het koren.
Even later kwamen er drie hazen, waarop hij ook probeerde te schieten. Ook die hazen sprongen echter over de man heen.
Enkele ogenblikken later kwamen er tientallen hazen aangelopen. De stroper wilde nog één keer zijn kans wagen en schoot.
Daarna wist de man niet wat hem overkwam: al die hazen begonnen over hem heen en weer te springen.
De moed zonk hem in de schoenen, hij gooide zijn geweer weg en rende zo snel hij kon naar huis. De volgende dag durfde X pas gaan kijken toen het licht was.
Zijn geweer lag nog op de plaats waar hij het had neergegooid, maar voor het overige was er niets merkwaardigs te zien.
Hij had verwacht dat het koren helemaal plat zou liggen door al die hazen, maar daar was helemaal niets van te merken.
Aan de tramhalte stond een klein wit huisje waarin altijd een wit katje kwam zitten. De kinderen waren altijd door het dolle heen als ze met het katje konden spelen.
Een man die het lawaai van de kinderen beu was, besloot de kat de kop af te snijden wanneer ze zich nog eens liet zien. Wanneer de kat de volgende dag naar het witte huisje kwam gelopen, haalde de man uit met zijn mes. Het katje sprong angstig weg op drie poten.
De volgende dag lag er in het dorp een vrouw ziek in bed.
Ze had zogezegd haar been gebroken toen ze van de trap was gevallen, maar de man wist wel beter.
In Genk woonde een timmerman die een achttienjarige gast in de leer had. De gast zag 's avonds laat altijd een grijze kat. Omdat het dier zijn achterdocht wekte, vertelde hij zijn baas erover: "Elke keer als ik naar de zolder wil gaan, zit de kat op de ladder. Ze doet me niets, maar ik ben het beu en ik ben van plan om haar met dit mes de kop af te snijden."
De timmerman waarschuwde hem: "Doe dat niet, want het is een heks!"
Toen de jongen weer naar boven ging, sprong de grijze kat weer op de ladder.
Omdat de kat hem op die manier de weg versperde, nam de jongen zijn mes en haalde uit naar het dier. Omdat de kat net op dat ogenblik haar kop bewoog, sneed het mes haar een oor af.
Toen de jongen de volgende zondag naar de kerk ging, zag hij zijn vriendin op straat lopen met een grote witte doek om haar hoofd gewikkeld.
regio : Sint-Huibrechts-Hern verzamelaar - F. Beckers -