Verhalen, sprookjes, fabels, mythen, sagen en legenden
welkom!
Problemen Er zijn nogal wat problemen met het lezen van de teksten, daarom volgende tip :
Met de muis links klikken en over de tekst schuiven.
De tekst verschijnt duidelijk leesbaar.
21-04-2011
Tijl Uilenspiegel en de lezende ezel
Tijl Uilenspiegel en de lezende ezel - Een verhaal van Tijl -
Tijl Uilenspiegel kwam eens zonder een cent op zak te Erfurt, waar een beroemde universiteit was, met een heel stel zeer geleerde professoren. Die hadden al veel van Tijl's slimheid gehoord en besloten eens te onderzoeken, wat er nu eigenlijk waar was van die slimmigheid. Zij lieten hem in hun vergadering komen, en de rector zei: "Men zegt, dat jij alles kan; vertel ons nu eens, zie je ook kans, een ezel te leren lezen?" - "Zeker, mijne heren, maar dat kost tijd. Ik wil het wel op me nemen, mits u ondertussen zorgt, dat ik leven kan." - "Afgesproken," zei de rector.
Men bezorgde Tijl een ezel en de grappenmaker stapte met z'n leerling naar het voornaamste hotel van de stad. Hij vroeg voor zichzelf de beste kamer van 't hotel en voor grauwtje een afzonderlijke stal; de professoren zouden alles betalen. De eigenaar van het hotel ging informeren aan de universiteit en de rector zei, dat de zaak in orde was.
Nou, toen begon er een goed leventje voor Tijl. Hij kreeg zoveel te eten en te drinken als hij wilde en de professoren zorgden ook nog voor een zakcentje. De ezel had hij in de stal voor een voederbak gebonden; in de voerbak zette hij een groot oud boek, en tussen de bladen strooide hij haverkorrels. Het duurde niet lang, of het dier had geleerd met zijn neus de bladen van het boek om te slaan en dan de haverkorrels op te likken. Dat was het enige werk, dat Tijl deed: het voer tussen de bladen van het boek strooien en hij zorgde er voor, dat de ezel altijd hongerig bleef. Voor de rest deed hij niets dan een lui leventje leiden op kosten van de professoren.
Maar op een dag kwam de rector vragen, hoever de ezel nu al gevorderd was. "Hij leert het al aardig," zei Tijl, "U moet morgenmiddag maar eens komen kijken. U zult versteld staan." Tijl gaf de ezel nu niets meer te eten, zodat het dier helemaal uitgehongerd was, toen de rector weer kwam. Tijl nam hem mee naar de stal en zette het grote boek, waar nergens een korreltje haver in lag, voor de ezel in de kribbe. Dadelijk begon het dier met zijn neus de bladen om te slaan; maar het vond nergens iets; dan balkte het erbarmelijk van: "i-a, i-a," en bladerde weer verder.
"U ziet, dat hij al aardig is opgeschoten," zei Tijl. "Maar hij zegt niks anders dan i-a, dat is toch geen lezen." - "'t Is een begin," zei Tijl lachend, "hij leest nu al twee letters van de zes en twintig, de andere vier en twintig leert-ie ook wel, als u me maar de tijd laat." De rector begon te lachen. "Je hebt je d'r aardig uitgered, slimmerd," zei hij, "maar ik ben bang, dat de rekening al te hoog zou worden, als we jou de lessen lieten voortzetten, totdat grauwtje genoeg geleerd had. Adieu hoor!"
Tijl liet zich nog één keer een lekkere maaltijd voorzetten en trok toen goedgemutst verder, andere vrolijke avonturen tegemoet. * * * EINDE * * *
Bron : - "Boek van de jeugd" Uitgeverij de Arbeiderspers, Amsterdam, 1930. www.beleven.org
De Woeste Hoeve - Een Veluwse sage over Gloeiende Gerrit -
De Woeste Hoeve stond midden in de eindeloze onherbergzaamheid tussen Apeldoorn en Arnhem. Het was een belangrijke pleisterplaats voor reizigers.
Moeder Eva bewoonde het grote huis met haar twee zonen en een meid. Jan, haar oudste zoon, was een flinke schrandere kerel, maar haar tweede zoon Gerrit was wat achterlijk en niet zo vlug van begrip. Ze waren beiden - zonder het van elkaar te weten - verliefd op de meid, een jonge vrolijke dame van net twintig.
De jongste van de beide broers had op een avond, toen ze samen op de deel waren, zijn liefde bekend aan het knappe meisje. Hij deed het op een zo'n onbeholpen wijze, dat ze hem had uitgelachen en stoeiend in het hooi had laten vallen. Spoedig daarna moest hij het aanzien, dat zijn oudere broer meer geluk had in de liefde dan hij. Hij werd schuwer en stiller dan hij al was en er begon een kwaadaardige jaloersheid in hem te groeien tegen het meisje en tegen zijn broer, die in alles zo veel meer bevoorrecht was.
Moeder Eva stierf na een korte maar hevige ziekte, en een jaar later ging haar oudste zoon Jan trouwen met de meid.
Tante Tonia was al dagen te voren op de Woeste Hoeve gekomen om de bruid te helpen bij al de toebereidselen. Er moesten broden en koeken en krentenmik gebakken worden voor de gasten en dat kon niemand beter dan tante Tonia. Op de ochtend van de feestdag zei ze tegen haar jongste neef: "Gerrit, je moest eens wat dennentakken en klimop halen en de stoelen van het bruidspaar groen maken. En dan strooi je daarna eens netjes met wit zand op de vloer: 'Leve Bruid en Bruidegom'."
Maar Gerrit had wat gemompeld, was naar buiten gegaan en niet teruggekeerd. Toen had tante Tonia zelf een mes genomen, was op haar oude benen naar buiten gestrompeld, had dennentakken gehaald en klimop en hulst, die vol rode bessen was. Ze had de twee stoelen al groen, toen Dirk en Marie uit Loenen kwamen om te helpen versieren. Die hingen slingers om de deurpost en staken de vlag uit, en Marie greep met haar vlugge handen in de bak met schuurzand, liet het zand dan met een fijn straaltje op de vloer lopen en schreef in grote sierlijke krullen: 'Leve Bruid en Bruidegom'.
Al vroeg in de morgen kwamen de familieleden en vrienden uit Loenen, Beekbergen, Eerbeek en Hoenderlo naar de Woeste Hoeve gereden om de bruiloft mee te vieren. Er kwam al meer en meer drukte op het erf van wagens, die rolden over de hard bevroren grond, en paarden die stampten en snoven. Vrolijke stemmen klonken op in de heldere wintermorgen. Toen het bruidspaar in de versierde kamer binnenkwam, stond de tafel al vol geschenken. In het grote oude vertrek knetterde het haardvuur en er werd gelachen en gestoeid rondom de zware tafel. Steeds kwamen er nieuwe bruiloftsgasten aan. Het erf stond vol tilbury's en Utrechtse wagentjes en in de stal was bijna geen plaats genoeg voor de paarden.
Tegen de avond was het wat beginnen te waaien en de lucht betrok hoe langer hoe meer. Dikke sneeuwwolken stapelden zich over elkaar. Toen de laatste gasten vertrokken, joeg de sneeuw in kleine scherpe naaldjes naar binnen en een half uur later gilde de sneeuwstorm langgerekte tonen om het oude eenzame huis. Spoedig lag de gehele Woeste Hoeve in duisternis en waren de bewoners naar bed gegaan. De fijne jachtsneeuw kwam onder de deur en door de raamkieren naar binnen stuiven.
Gerrit, de jongste broeder, was met zijn kleren nog aan in bed gaan liggen, maar korte tijd daarna sloop hij zachtjes naar de haard, rakelde het ingerekende vuur onder de as uit, deed dat in een test* en ging er mee naar de deel. Daar wierp hij de test met de gehele inhoud in het hooi, schoof voorzichtig en zonder geluid de grendel van de kleine deur en verdween in de koude voortjagende sneeuwstorm van de gure winternacht.
Het hooi had snel vlam gevat en het vuur greep al spoedig in het rieten dak. Door de staldeur die was blijven openstaan, joeg een koude tocht naar binnen die in een oogwenk de hele hoeve in lichte laaie zette. De vlammen sloegen rode gaten in het rieten dak en kronkelden op in de zwarte lucht, waar ze gegrepen werden door de storm. De dikke binten kraakten en knapten als spaanders op een vuurhaard. Rode rookwolken builden tegen de rossig verlichte lucht op, woest loeiden de vlammen in de bulderende stormnacht, en een dwarrelende wolk van vonken stoof in een wervelwind ver over de besneeuwde heide. De vlammen floten en knetterden en grepen alles in hun kromme klauwen. De Woeste Hoeve was verloren.
Toen de andere dag in de grauwe morgen de dampende paarden van de diligence stil hielden bij de tot de grond afgebrande boerenplaats, droeg men de twee verkoolde lichamen van de jonggehuwden weg uit de smeulende en rookende puinhoop.
Gerrit was gevlucht naar de 'Onzalige Bossen', waar hij zich een tijdlang ophield, maar ten slotte werd hij door gebrek genoodzaakt zichzelf bij het gerecht aan te geven en hij stierf in de gevangenis.
Sinds die tijd zien de mensen af en toe in de buurt van de Woeste Hoeve een vlammend vuur over de heide dwalen wel zo groot als een brandende strobos en sommigen herkennen duidelijk een gloeiende man met een vuurkist in zijn hand. Men noemt het verschijnsel Gluënde Gerrit (Gloeiende Gerrit).
* Een test is een vuurvast potje, waarin gloeiende kolen gelegd kunnen worden. * * * EINDE * * *
Bron : - "Veluwsche sagen" geschreven en verlucht door Gust. van de Wall Perné. Tweede bundel. Uitgegeven te Amsterdam bij Scheltens & Giltay, 1921. p. 94-107. - www.beleven.org
De verkochte droom - Een verhaal uit Japan over geluk -
Jukitshi en Mosuke waren sinds jaren goede vrienden. Jukitshi was een vrolijke, bijna lichtzinnige knaap, Mosuke daarentegen bekeek het leven ernstig en was meestal uiterst voorzichtig. Hoewel zij dus heel verschillend van aard waren, mochten zij elkaar bijzonder graag en als de één een zakenreis wilde maken - zij waren beiden koopman - wachtte hij meestal tot de ander met hem mee kon gaan.
Eens waren zij weer samen op reis. Zij hadden een warme dag achter de rug en waren dankbaar toen er onverwacht een woud voor hen opdoemde, waar zij, onder de donkere pijnbomen, wat konden uitrusten. En het duurde niet lang of Jukitshi was ingeslapen.
Mosuke bekeek hem aandachtig en zuchtte: "Hij slaapt hier warempel net zo vast als thuis. Ik kan dat niet. Altijd ben ik bang dat iemand me bestelen zal. Toch zou het wel goed zijn hier een dutje te doen. Maar ach, wat zeur ik, ik kan nu eenmaal niet buiten slapen!" Terwijl Mosuke, in gedachten verzonken, naar zijn vriend zat te kijken, zag hij plotseling uit diens linker neusgat een wesp vliegen. Verwonderd keek hij hem na. Het beestje vloog naar een eenzame pijnboom op een hoge rots, cirkelde driemaal rond de kruin, keerde dan terug naar Jukitshi en verdween in diens linker neusgat. Zoiets vreemds had Mosuke nog nooit beleefd!
Op dat ogenblik ontwaakte Jukitshi, rees lachend overeind en zei: "Daar had ik toch een wonderlijke droom! Die zal ik je vertellen. Stel je voor, op een hoge rots stond een pijnboom, net als die daar en om zijn stam vloog een wesp en die zoemde maar steeds: "Op déze plek moet je graven!" Goed, ik begon te graven en wat vond ik daar? Een grote aarden kruik vol met goudstukken! Zoveel geld had ik in mijn hele leven niet bij elkaar gezien. Maar ja, het was ook een droom..."
"Dat was inderdaad een vreemde droom," antwoordde Mosuke. "Onder die pijnboom zou ik maar eens gaan zoeken."
"Welnee, dacht je dat ik mij in deze hitte, alleen door zo'n pijnbomendroom, in het zweet ging werken? Laten we maar vlug verdergaan, dan zijn wij op tijd in de stad."
Doch Mosuke hield vol. "Zo 'n droom heeft beslist iets te betekenen. Als jij het niet doet, zou ik het kunnen proberen. Weet je wat, je mag mij die droom verkopen."
Jukitshi lachte hartelijk. "Dat is geen gek idee, een droom heb ik nog nóóit verkocht. Hoeveel geef je ervoor?"
"Je vertelde dat je een grote zak goudstukken vond. Welnu, ik ben je vriend en wil je niet tekort doen. Zeg zelf maar hoeveel die droom je waard is."
Na wat heen en weer praten kwamen zij overeen dat Mosuke de droom zou kopen voor driehonderd zilverstukken.
Jukitshi schoot opnieuw in de lach. "Zo heb ik nog nooit zaken gedaan. Driehonderd zilverstukken voor een gewone droom! Maar laten wij nu opschieten, anders komen we veel te laat op de markt."
De stemmen van de vrienden (die dachten dat ze alleen waren) hadden helder door het bos geklonken. Zij konden ook niet weten dat de gierige Katshiemon alles had afgeluisterd. Deze was eveneens op weg naar de stad en had onder een pijnboom wat geslapen. Maar het levendige gesprek van de vrienden had hem gewekt. Nu lachte hij vol leedvermaak. Wat 'n brave mensen, een droom verkopen! Het was een geluk dat zij zo hard gesproken hadden. Nu wist hij waar die schat verborgen lag. En hij had hem tenminste voor niets!
Katshiemon liet zijn plan, om naar de markt te gaan, varen en beklom de rots. Daar begon hij onder de pijnboom te graven, te graven... en ziet, hij stootte op iets hards en even later tilde hij een grote aarden kruik vol goudstukken uit de kuil. Hij sloeg de kruik aan stukken, verborg het goud in zijn reistas en haastte zich naar de stad. "Herberg te koop" was het eerste wat hij zag. Hij kocht hem, werkte hard en werd een rijk man.
Toch bracht de schat hem op de duur geen geluk. In de loop der jaren verloor hij niet alleen al het geld dat hij onder de pijnboom gevonden had, maar ook wat hij voor die tijd bezat. En tenslotte strompelde hij als bedelaar langs de wegen.
Toen Mosuke zijn zaken in de stad had afgehandeld, nam hij afscheid van Jukitshi en keerde terug naar de plaats waar hij diezelfde dag zijn droom verkocht had. Maar wie schetst zijn verbazing toen hij onder de pijnboom een grote kuil vond, waarin de wortels vreemd omhoog staken! En het moest een grote kruik geweest zijn die in scherven daartussen lag.
"Iemand is mij vóór geweest," mompelde hij triest. En gedachteloos greep hij een van de scherven. Ineens sprong hij op. In de grootste scherf waren letters gekrast! "De eerste van de zeven" las hij hardop.
Hoopvol staarde hij in de kuil. Als er stond "De eerste van de zeven" kon dat betekenen dat er nóg zes kruiken verborgen waren. Hij begon ogenblikkelijk te graven. En inderdaad, de ene aarden kruik na de andere kwam tevoorschijn en toen hij, hijgend en zwetend, niet verder kon, stonden er zes op de kant! En, constateerde hij tevreden, tot aan de rand gevuld met goudstukken!
Mosuke ging naar de stad, bouwde er een grote herberg en liet op het uithangbord schilderen: "In de Gelukskruik". En tot het einde van zijn leven had hij hier een vrolijk en gelukkig bestaan.
Dikwijls stapte Jukitshi de herberg binnen. Dan boog hij hoffelijk voor zijn vriend en vroeg: "Wel Mosuke, hoe gaat het met mijn droom?"
Dan sloegen zij elkaar lachend op de schouders en altijd weer kreeg Jukitshi de grootste aarden kruik, gevuld met de allerbeste rijstwijn!
* * * einde * * *
Bron : - "Japanse sprookjes" bewerkt door Marijke van Raephorst. Uitgeverij N. Kluwer, Deventer, 1971. - www.beleven.org
De slimme en de domme koopman - Een verhaal uit Irak over een maaltijd voor de kalief -
In Bagdad leefde eens een rijke koopman; maar op een dag had hij zich in de schulden gestoken en was hij failliet gegaan. Toen hij echter op een avond niets meer te eten had en de hele nacht niet kon slapen van de honger, sprak hij de volgende ochtend tot zijn vrouw: "Haal een kip voor me, Soheir!" Op haar vraag wat hij van plan was te gaan doen, antwoordde hij: "Ik wil de kip naar de kalief brengen."
De vrouw ging naar de buren, leende een paar piaster van hen en kocht een kip. Haar man beval haar het dier te braden. Omdat ze ook geen brood hadden, ging hij naar de markt, kocht op de pof twee stukken brood, legde de gebraden kip erop en deed alles op een schaal. Daarmee ging hij naar het paleis van de kalief.
Toen hij de binnenplaats van het paleis van de kalief opkwam, vroegen de dienaren hem: "Waar wil je heen, broeder?" Hij antwoordde: "Ik wil de kalief een ontbijt brengen." Daarop lieten ze hem naar binnen gaan. Hij kwam in de ontvangstzaal en de kalief vroeg hem: "Wat breng je daar, mijn zoon?" - "Ik heb een ontbijt voor u, o emir der gelovigen," antwoordde hij. "Voor mij alleen of ook voor mijn vrienden?" informeerde de kalief. "Voor u en uw vrienden," antwoordde hij. En de kalief beval: "Nu dan, verdeel het onder ons."
De koopman spreidde zijn mantel uit, legde het brood en de kip erop en begon alles te verdelen, terwijl hij een vreselijke honger voelde en het water hem in de mond liep. Allereerst trok hij de kop van de kip af, legde die op een stuk brood en gaf het aan de kalief; daarna trok hij er een vleugel af, legde die op een stuk brood en gaf dat aan de eerste grootvizier en toen trok hij de andere vleugel eraf, legde die op een stuk brood en gaf dat aan de tweede grootvizier.
De rest hield hij zelf en hij begon met grote eetlust te eten. De kalief vroeg hem: "Mijn zoon, zeg ons, waarom heb je dit zo verdeeld?" - "O kalief," gaf de koopman ten antwoord, "u bent het hoofd van alle mensen en om die reden heb ik u de kop van de kip gegeven, de ene grootvizier staat aan uw rechter schouder en de andere aan uw linker schouder: de rest is van geen betekenis, dus dat komt mij toe. Bovendien sterf ik van de honger."
Daarop beval de kalief hem 500 goudstukken te geven en de twee grootviziers gaf hij opdracht hem dezelfde som te geven. De koopman nam het geld en snelde er zeer verheugd mee naar zijn vrouw. Onderweg ging hij langs de markt en kocht etenswaren, tarwe, rijst, vet en allerlei huishoudelijke artikelen. Hij bestelde ook bouwlieden en liet zijn huis renoveren en er een stuk aan bouwen. De buren zeiden: "Gisteren bezat hij geen cent en ging slapen zonder avondmaal. Waar heeft hij plotseling dat geld vandaan om te gaan bouwen?" Dus ging een buurvrouw naar de vrouw van de koopman en informeerde bij haar: "Zuster, hoe komen jullie toch aan geld om te gaan bouwen, terwijl jullie gisteravond niet eens iets te eten hadden?" - "Mijn man heeft de kalief een kip voor zijn ontbijt gebracht," vertelde de vrouw van de koopman, "en de kalief heeft hem daarvoor geld gegeven."
De buurvrouw ging naar haar man en zei: "Stel je voor, onze buurman die gisteren zonder eten naar bed ging, heeft de kalief een kip gebracht voor zijn ontbijt en kreeg daarvoor veel geld. Laten wij ook een gerecht klaarmaken en breng dat naar het paleis."
De andere koopman kocht zeven kippen en liet die bereiden met rijst en saus. Hij liet kruiers komen die het gerecht droegen en ging met hen naar het pateis. Toen de kalief hem vroeg: "Wat breng je mee, mijn zoon?" antwoordde de koopman: "Dit is een middagmaal voor u, o kalief!"
"Voor mij alleen of voor ons allemaal?" wilde de kalief weten, en de koopman antwoordde: "Voor u allemaal!" - "We eten echter niet allemaal van één schaal, maar ieder apart," sprak de kalief, "verdeel het dus onder ons." Daarop gaf de koopman de kalief drie kippen en aan iedere grootvizier gaf hij er twee.
"Waarom heb je het zo verdeeld?" werd hem gevraagd, en de koopman antwoordde: "Dit is alles wat ik weet." Toen gaf de kalief opdracht hem ieder vijfhonderd slagen te geven. Deze koopman ging hinkend en klagend terug naar zijn vrouw en schreeuwde tegen haar: "Dat is allemaal jouw schuld, vervloekt wijf!"
* * * einde * * *
Bron : - "Volkssprookjes en Legenden uit Arabië: verzameld door Ursula Assaf-Nowak" - Uitgeverij Elmar, 1979. Ook wel "Arabische sprookjes uit het morgenland". - www.beleven.org