Tweeërlei leven (1/2) - Een sprookje uit Venezuela over een reis door de tijd - |
Er leefde eens een estanciero die een aanzienlijke familie bezat. Op een avond toen ze net aan het souper zaten, riep er iemand voor de deur. "Ga naar buiten kijken wat ze willen!" zei de estanciero tegen een van de knechts. "Heer, buiten staat een ruiter die u graag wil spreken," gaf de knecht ten antwoord. Toen stond de heer op en ging naar buiten.
Wie zag hij buiten? In het donker herkende hij een grote man op een vurig paard en met zilver beslagen toom. De ruiter groette de estanciero en zei: "Er loert hier weer een bende struikrovers in de buurt. Sluit alles af! Of nog beter: geef me een flinke man mee! Wij hebben al een groep van betrouwbare mensen verzameld en willen de bende onschadelijk maken." - "Ik dank je voor de waarschuwing," zei de estanciero, "en ik geef jullie graag mijn oudste mee. Dat is de beste ruiter en schutter. Hoe lang zal hij dan wegblijven?" - "Heer, hij zal morgen weer thuiskomen," antwoordde de onbekende ruiter. "Goed, dan hoeft hij niet veel mee te nemen."
De heer liet voor zijn oudste zoon een paard zadelen, Pedro nam zijn geweer, nam vluchtig afscheid van zijn ouders en broers en zusters, sprong op zijn paard en reed met de onbekende weg.
Het was al middernacht toen ze een tamelijk grote groep ruiters ontmoetten en met hen de achtervolging van de bende inzetten. De onbekende ruiter die Pedro had afgehaald, bleek een bekwaam aanvoerder, hij liet de bandieten omsingelen en overvallen. De meeste rovers werden doodgeschoten of gevangengenomen; slechts één lukte het te ontvluchten. Pedro sprong op zijn paard en achtervolgde hem.
Hij reed en reed, het werd al licht, maar Pedro had de bandiet nog steeds niet bereikt. Die waadde door een grote rivier en was opeens verdwenen.
Pedro was achter de rover door de rivier gekomen en bevond zich nu in een streek die hij niet kende. Hij zag in de verte een huis en reed erheen. Toen hij daar aankwam, zag hij, dat het huis een herberg was en daar de nachtrit vermoeiend was geweest, besloot hij daar uit te rusten.
Hij riep de waard naar buiten en vroeg om een kamer, die hem ook bereidwillig werd toegewezen. Dan sliep hij en toen hij wakker werd, was het al weer avond. Hij wilde de waard naar de terugweg vragen, maar hij kon zich heel moeilijk met hem onderhouden, want de man sprak zo'n vreemde taal dat Pedro slechts enkele woorden verstond. Hij geloofde echter dat de waard hem wilde aanraden naar de stad te rijden. En dus bleef hij nog een nacht en reed de volgende dag naar de stad die niet erg ver lag. In de stad vroeg hij verschillende mensen de weg naar zijn geboorteplaats, maar niemand kende die. Vermoeid steeg hij van zijn paard en wist niet wat hij moest doen, tot er een ruiter kwam. Pedro had de onbekende aanvoerder in het donker weliswaar niet herkend, maar hij herkende het paard.
"Ach, daar ben je weer!" riep Pedro uit. "Ik ben bij de achtervolging van de bandiet verdwaald en kan de terugweg niet meer vinden. En nu voel ik me niet erg prettig want niemand van de goede mensen hier kent mijn geboorteland." - "Maar dat doet er toch niet toe," zei de onbekende, "je bent nu eenmaal hier, en ik ben blij dat je als gast in mijn huis komt. Later zal ik je wel de weg naar huis laten wijzen. Ik ben je dank verschuldigd voor je hulp en ik hoop dat je het naar je zin hebt bij ons."
* * * wordt vervolgd * * * |
Bron : "Volkssprookjes en legenden uit Zuid-Amerika," door Felix Karlinger. Uitgeverij Elmar B.V., Rijswijk. ISBN: 90-6120-433-X |
|