Ik ben Journée Wilfried , en gebruik soms ook wel de schuilnaam PAPOUM.
Ik ben een man en woon in LANDEN (België) en mijn beroep is gepensioneerde , slapen, goed eten en drinken..
Ik ben geboren op 04/06/1944 en ben nu dus 80 jaar jong.
Mijn hobby's zijn: wielersport en tafeltennis, geschiedenis, reisverhalen, chansons, humor..
C'est plein d'Uylenspiegel Et de ses cousins Et d'arrière-cousins De Breughel l'Ancien
Le plat pays qui est le mien.
Tous les chemins qui mènent à Rome Portent les amours des amants déçus et les mensonges des anges déchus.
Pelgrim
Wat zich gaande voltrekt in de ziel van de pelgrim is niet een toenemend verlangen naar het bereiken van zijn reisdoel, niet het vinden van het heilige aan het einde van zijn bedevaart, maar zijn overgave aan de ruimte, aan de kiezels op zijn pad, zijn besef van niet-weten, zijn afdalen in de leegte.
Zijn benen worden zijn vrienden, de regen zijn lijden, zijn angst wordt gericht naar de honden langs de weg, het vele legt hij af en hij rust in het Ene. Al trekkend komt hij nergens, voortgaande bereikt hij niets, maar zijn vreugde neemt toe om een bloem en een krekel, om een groet en een onderdak.
Zijn reisdoel en zijn thuis vloeien samen aan de horizon, hemel en aarde vinden elkaar op het kruispunt van zijn hart. Het heilige verdicht zich in de dieren en de dingen. Zijn aankomst ligt verborgen in de wijsheid van het Zijn.
Catharina Visser
De Weg.
In de verte gaat een pelgrim, eenzaam over het pad. Met een blik voorwaarts, eindeloos turen naar het pad. Het pad dat hem leidt, de wind die hem begeleidt. Samen èèn met de natuur, de geur,het geluid en omgeving. Daar toont de schepping hem, nederig dat het pad van zand zo hard als steen is. Soms ook warm,koud en nat. De pelgrim stapt over het harde pad, met als enige vriend zijn schaduw. Samen op hun weg.
When we got to the sea at the end of the world We sat down on the beach at sunset We knew why we had done it To know our lives less important than just one grain of sand.
En camino de Santiago Sur le chemin de St Jacques Iba una alma peregrina Allait une âme pérégrine Una noca tan obscura Une nuit si obscure Que ni una estrella lucia ; Que ne brillait aucune étoile ;
Le patron de toutes les filles C'est le saint Jacques des Bourdons; Le patron de tous les garçons C'est le saint Jacques des Coquilles. Nous pouvons tous les deux nous donner un bouquet, Coquilles et bourdons exigent que l'on troque; Cet échange affermit l'amitié réciproque, Et cela vaut mieux qu'un œillet.
Dat een pelgrim bij terugkomst niet wordt herkend door de mensen thuis, is een geliefd thema in middeleeuwse pelgrimsverhalen. Waarschijnlijk wil de legende daarmee aanduiden, dat de pelgrim door zijn bedevaart een ander mens is geworden; hij is op Christus gaan lijken. Dat wordt uitgedrukt door de omstandigheid dat de mensen van vroeger de teruggekeerde pelgrim niet meer herkennen: hij beantwoordt niet meer aan het oude beeld, dat zijn nog hebben; de pelgrim is een nieuwe mens geworden.
Betrouw geen pelgrim met een baard Die met een schooikroes geld vergaart Al beed'lend langs de wegen sjokt En met een deerne samenhokt.
Priez pour nous à Compostelle - Barret et Gurgand - 1977.
Par milliers, par millions, le besace à l'épaule et le bourdon au poing, ils quittaient les cités, les chateaux, les villages, et prenaient le chemin de Compostelle. Gens de toutes sortes et tous pays, ils partaient, le coeur brulant, faire leur salut au bout des terres d'Occident, là où la mer un jour avait livré de corps de l'apotre Jacques.
Ik had het eerst niet in de gaten, en opeens zàg ik het spoor dat jij voor mij hebt nagelaten.
Mon père .
Assis dans un vieux fauteuil Recouvert d'un plaid usé, Il rêve de son passé, En attendant le sommeil.
La fumée d'un cigare Flottant au-dessus de lui, D'une auréole, pare, Sa tête grise, de nuit.
Vêtu d'un pantalon gris, Chemise de flanelle Sous le tablier bleu sali. Sa casquette est belle.
Il sait déjà que demain, Sera le grand jour pour lui. Mais il ne regrette rien, Et partira seul sans bruit .
***
La mort .
Le jour où tu viendras, A l'aube d'un matin, Me tendre les bras Me chercher par la main, Entre comme moi Par le fond du jardin.
Tu essuyeras tes pieds Sur le grand paillasson, Pour ne pas marquer Tes pas dans le salon, Et n'oublie pas d'ôter Ton noir capuchon.
La table sera mise Et le vin bien chambré, Quand tu sera assise Nous pourrons le goûter, Avant que je ne suive Ton ombre décharnée .
Mais si tu préfères Par surprise me faucher, Au début de l'hiver Ou au soir d'un été, Pousse la barrière Elle n'est jamais fermée.
Avant de m'emporter, De rendre ma valise, Laisse-moi griffonner Une dernière poésie Où je ferai chanter La beauté de la vie.
Ce n'est pas ce matin Que je quitterai le port, Puisque de mes mains J'ai caressé si fort Ses lèvres de satin Que je t'oublie, la mort.
+++
SEUL SUR LE CHEMIN .
J'ai traversé des villes, J'ai longé des cours d'eau J'ai rencontré des îles J'ai cotoyé le beau !
Tout au long du voyage Rien ne m'a retenu Même pas un signe de croix Tracé d'une main tremblante.
Le vent, la mer, la pluie M'ont façonné le coeur. Je suis leur propre image, Immuable douleur.
Je fais signe aux oiseaux, Seuls amis de ce monde, Qui m'entraînent dans une ronde A m'en crever la peau.
J'ai traversé des coeurs, J'ai rencontré des bras, J'ai caressé des fleurs, J'en ai ceuilli pour toi.
TENNIS DE TABLE MESATENISTA PING PANG QIU TISCHTENNIS TABLE TENNIS
photos courtesy ITTF
乒乓球 Stolni tenis Tenis Stolowy
ITTF TABLE TENNIS Classement mondial 26 - 08 - 2012 World Ranking Weltrangliste Ranking Mundial Värlen Rangordning Classifica Mondiale MESSIEURS : 1. ZHANG Jike - CHN 2. MA Long - CHN 3. XU Xin - CHN 4. WANG Hao - CHN 5. MIZUTANI Jun - JPN 6. MA Lin - CHN 7. BOLL Timo - GER 8. CHUANG Chih-Yuan - TPE 9. OVTCHAROV Dim - GER 10. WANG Liqin - CHN 11. JOO Se Hyuk - KOR 12. OH Sang Eun - KOR
-- DAMES : 1. DING Ning - CHN 2. LI Xiaoxia - CHN 3. LIU Shiwen - CHN 4. GUO Yan - CHN 5. ISHIKAWA Kasu - JPN 6. FUKUHARA Ai - JPN 7. FENG Tianwei - SIN 8. KIM Kyung - KOR 9. GUO Yue - CHN 10. WANG Yuegu - SIN 11. WU Yang - CHN 12. TIE Yana - HKG
De noodklok belt slechts éénmaal Komt weldra de ultieme speeltijd Ademen voor de laatste maal Gelukkig geen haat noch nijd Toch af en toe een flater Een zorg is dit voor later Lopen van os naar ezel Toch af en toe een flater Niet knikkers tellen, wel het spel Lopen van os naar ezel Dagelijks goed aan de kost Niet knikkers tellen, wel het spel Verwachtingen zelden ingelost Dagelijks goed aan de kost De beste blijft mijn moeder Verwachtingen zelden ingelost Water is het kostelijkste voeder De beste blijft mijn moeder Om bestwil een toontje lager zingen Water is het kostelijkste voeder Op zoek naar de diepte der dingen Om bestwil een toontje lager zingen Komt het varksken met de lange snuit Op zoek naar de diepte der dingen Nu is dit pantoumeke bijna uit Komt het varksken met de lange snuit Ademen voor de laatste maal Nu is dit pantoumeke bijna uit De noodklok belt slechts éénmaal.
Tibertyn. ***
Kleine mensenhand strooit op winterse dag kruimels voor de mus.
Schelpen op het strand die worden door de branding voor ons kind gebracht.
Molens in de wind draaien, draaien, en draaien in het vlakke land.
Kerstman in de straat borstelt met grote bezem sneeuw weg van de stoep.
De dode takken breken af bij felle wind van de avondstorm.
Kreten in de nacht van kikkers in de vijver lokken de reiger.
Hulpeloos jong lam verloren tussen struiken waar de wolf vertoeft.
De werkzame bij zoekt in de roze bloesems lekker naar honing.
The country with the biggest population in the world, the People's Republic of China, regards this sport as the most important.”
De pelgrim.
Hij is op de weg alleen al weet hij nog niet waarheen maar ergens stond geschreven dat hij die richting moest gaan en aarzelt hij soms even langs de eindeloze baan terwijl hij in zijn hart voelt dat velen eerder gingen mijmerend over dingen terwijl een windje afkoelt .
Verder dan Rome loopt de weg.
Ervaringen van een pelgrim.
22-06-2010
Mensen die Stan Ockers goed hebben gekend.
STAN OCKERS - ( vervolg - Speciale Uitgave Zondagsvriend 3 october 1956)
blz 11 - In het leven van een beroepssportman treden meerdere figuren, zo niet op de voorgrond, dan alleszins op een fel geïnteresseerd zijplan. Het zijn die figuren welke eng met de verrichtingen van de de renner vergroeid zijn en welke omzeggens mede de grootheid en voor de sportbeoefenaar in de beroepsrangen ook mede de belangen van de vedette helpen verzorgen. Stan Ockers was een wielrenner die jaren onverdroten gewerkt heeft, lang op eigen houtje of slechts gesteund door zijn vrienden, zijn clubleiders en zijn trouwe omgeving, om de doorbraak te forceren en om de weg naar het succes en de roem in een sportloopbaan te vinden. Die mensen rond zo'n renner zijn, om een vertrouwde zinsspeling te maken op de gekende film, als de ' Schipper naast Ockers' geweest in diens drang naar de hoogste toppen en bij zijn gestadig pogen om zijn maatschappelijke toestand te verhogen. Al deze figuren die naast Stan stonden en met hem een lange tocht hadden afgelegd tot wanneer alles zo plots en zo dramatisch werd afgebroken voor de gewezen wereldkampioen, blijven nu in een verschrikkelijke eenzaamheid achter. We citeren enige van deze rouwende mensen. Oud-renner MARTIN VAN DEN BROECK die de trouwe gangmaker en oefenpartner was waarop Stan nooit vergeefs beroep deed. Broer JOS OCKERS die ondanks een mindere gezondheidstoestand in het begin met een buitengewone offervaardigheid zijn broer is blijven bijstaan in moeilijke jaren. JAN VAN BUGGENHOUT, de manager, die Ockers beroepsbelangen verdedigde en hem terzijde stond op de weg van zijn internationale vermaardheid. LEON VAN DER HULST, de baas van het rijwielmerk Elvé-Peugeot, welke voor Stan Ockers een buitengewone waardering en tevens hechte vriendschap koesterde.
Op deze foto blijkt duidelijk dat Stan Ockers geen wieltjeszuiger was die geen meter kop deed . Tour 1952.
Verwijzing naar vroegere stukjes over Stan Ockers.
Op deze blog kwamen al eerder stukjes over Stan Ockers.
28/8/2008 - Stan Ockers 1955
5/9/2008 - De grote prijs van de Molenbeek. De laatste zomer van Stan Ockers.
17/12/2009 - Zondag 28/8/1955 18/12/2009 - Oersterke Stan Ockers wordt wereldkampioen. 19/12/2009 - De pelgrim te Frascarti.
Deze stukjes kunnen bereikt worden via google, of door in de linkerkolom te gaan naar ' Archief per Maand' en daar te klikken op 8-2008 , 9-2008, 12-2009 .
blz.8/9/10- De Belgische en internationale wielerwereld werd in diepe rouw gedompeld met het heengaan van Stan Ockers. Voor de familie van de ex-wereldkampioen : de ouders van Stan, mevrouw Ockers, zoontje Eddy en de talrijke broers, zusters en familieleden. Want wie weet hoezeer mevrouw Ockers haar man in het hart droeg en niemand weet hoe erg de kleine Eddy van zijn papa hield. Niemand weet wat broer Jos voor Stan heeft gedaan en niemand weet wat de ouders van de overledene voor hun kinderen en voor Stan in het bijzonder hebben ontbeerd ; hoe fier en gelukkig ze later waren toen ze hun Stan zagen opklimmen in de maatschappij. Het was dan ook telkens verdiend als mevrouw en gans de familie in de vele huldebetuigingen die Ockers mocht ontvangen, betrokken werden.
STAN OCKERS BOUWDE EEN WERELD VOOR ZIJN HUISGEZIN.
Er waren jaren en tijdstippen dat Stan Ockers niet dikwijls de rust en de gezelligheid van de huiskring kon opzoeken omdat zijn taak, vooral zijn zware taak, van wereldkampioen hem voortdurend in het geweer stuurde, maar die weinige ogenblikken van gelukkig gezinsleven nam Stan Ockers telkens te baat om lichamelijk zowel als moreel herop te knappen. Op een sportavond hebben we iemand aan de micro Stan eens horen vragen hoe het toch kwam dat hij die dan toch jaar in jaar uit op de koersfiets zat, nooit lichamelijk ontredderd werd en telkens zo fris als een bliek aan de startlijn kwam.Toen vertelde Stan Ockers dat hij " het van zijn moedertje had". " Enkele ogenblikken van volkomen rust knapten haar volledig op", zei de wereldkampioen, " ... en zo is het ook met mij. Het volstaat dat ik enkele uren ga zitten of rusten om mij weer gans fit te voelen.". Moedertje Ockers, die dikwijls haar laatste centen gebruikte om voor de kleine Stan een koerstube of een trui te kopen ondanks het feit dat ze zeven monden te stoppen had, werd later wanneer Ockers een groot renner werd nooit vergeten. Zijn eerste verdiensten als jonge wielrenner in de oorlog gingen zelfs op de eerste plaats naar haar die in de moeilijke jaren voor de bevrijding een goede kop "echte koffie" best kon gebruiken. Na moedertje Ockers kwam mevrouw Ockers (Rosa Desmet, vijf jaren jonger dan Stan) ) die tot aan zijn lijdensbed haar man trouw terzijde stond, hem dikwijls volgde en verzorgde, en dikwijls deelachtig was in de behaalde successen. Net als zijn broer Jos die als eerste verzorger Stan onschatbare diensten bewees. Last but not least vernoemen we Eddy, supporter nummer één van zijn papa. De jongste jaren waren Eddy en Stan onafscheidbare vrienden geworden. De liefde was wederkerig. Voor zijn Eddy, geboren in 1950, zou Stan door een vuur hebben gelopen. Daar leefde en streefde hij voor. Daar wou hij voor werken en lijden opdat Eddy niet diezelfde lange en harde levensweg zou te bewandelen krijgen als zijn vader die bijna twintig jaar met een verbeten wilskracht hardnekkig moest volhouden om het opperste te bereiken wat voor een wielrenner bereikbaar is. Dat zoontje Eddy, zo fier en gelukkig wanneer hij ergens mee naartoe mocht, heeft nu geen vader meer. Op een ogenblik dat hij zijn afgod die zijn vader was voorgoed bij hem zou hebben, sloeg het noodlot toe in al zijn naakte werkelijkheid. Op een ogenblik dat Eddy Ockers zijn vader meer dan ooit nodig had om de harde werkelijkheid van het leven te leren kennen staat deze kleine jongen plots alleen. Alleen en onbegrijpend naast een wenende moeder en naast treurende familieleden. Te weten dat zovele duizenden mensen in het land medevoelen in de diepe rouw moge voor hen allen een kleine troost zijn. Een troost is het voorzeker ook te weten dat Stan niet alleen als een groot kampioen heeft geleefd maar ook als een groot mens, een voorbeeldig huisvader die het geluk en de voorspoed van de zijnen nastreefde.
DE KLEINE STAN. Toen hij zestien was en reeds afwisselend als helper-stoofsmid en kolendrager zijn eerste wedden in moeders schoot had neergelegd, kwam hij aan de tweesprong-van-zijn-leven. Hij moest kiezen en wist niet wat te doen: voetballer blijven of wielrenner worden. Alhoewel hij als "half" in het scholieren-team van Tubantia zeer voortreffelijke partijen ten beste gaf, hakte Stanneke Ockers toch kordaat de knoop, door : hij zou het maar als "coureur" proberen. En hij werd coureur. 1936. Dit was zijn proefjaar. Het waren de maanden van de aanloop.Het volgende jaar moet beschouwd worden als de definitieve start. Om eerlijk te zijn, alle supporters weten nog dat in die eerste koersen er niets overrompelends of ophefmakends gebeurde. Toch was er al vlug zichtbaar die koppigheid, verbetenheid, moed en wilskracht bij de jonge "Stanneman". Hij wist wat hij wou en waar hij heen wilde. Want eens gestart als wielrenner was hij als een stormwind : zeker, sterk en onvermoeibaar.Vreugdevolle dagen in het rennersleven van de junior Ockers waren er vooreerst niet veelvuldig, behalve dan die eerste zege te St-Amands-Puurs. Het verbeterde niet toen hij soldaat moest worden en ook nadien nog door de mobilisatie werd vastgehouden. Niettemin volhardde hij, boekte hij enige overwinningen en ereplaatsen. Zijn intense arbeid op training werd in de eerste oorlogsjaren beloond met overwinningen te Sint-Niklaas, Stekene, en Schoten. Door als neo-prof in 1941 de Grote Schelde Prijs winnen en ook door Kampioen van Antwerpen te worden, bewees hij een goede nieuwkomer te zijn in het vak van beroepsrenner. Er waren in die periode heel wat betere renners dan Ockers: renners met meer naam en faam ; renners met blijkbaar meer klas en talenten. Omdat Kobe, Robbe en Senne, mijn drie kleinzoontjes, de familienaam Meerschaut dragen, citeer ik hier graag Odiel Van den Meerschaut . De ' witte' kende toen gloriejaren en was toen Koning der Kermiskoersen en Kampioen van België.
En toch, toch was die kleine Stan al vlug meer volksgeliefd dan de meeste vedetten. Hoe kwam dat ? Was het door zijn kleine gestalte ? Was het door dat hij, die pas veel later de geheimen van de snelheid en de eindsprint in zijn macht kreeg, in de spurt meestal met een ere-plaats moest vrede nemen? Of was het omdat hij steeds rondliep en fietste met een lach in de ogen en om zijn mond ? Het ene en het andere hebben daar zeker toe bijgedragen. Zoals zijn taaiheid, zijn steeds maar doorzetten, zijn kranigheid, hem later sport na sport hoger, immer hoger brachten op de ladder van het succes en de roem.
1943. Het was nog niet te voorzien hoe ver die kleine pittige, vinnige, olijke Sinjoor, zou kunnen geraken in de wielersport, ook al verzamelde hij als broodrenner vele goede resultaten met zijn koersfiets. Tijdens de volgende jaren werd hij terug opgeroepen in het leger bij het ontmijningsbataljon te Nieuwpoort. Het was in 1946 dat voor hem de zon terug begon te schijnen. Hij mocht starten in de Course du Tour de France, tussen Monaco en Parijs, waar hij op de Galibier liet zien dat hij kon klimmen. Een valpartij schakelde hem uit, maar hij werd daar een toprenner. Terug uit het Zuiden werd hij weer Kampioen van Antwerpen, en hij won terug de Grote Schelde Prijs te Schoten, alsook primus in Brussel - SintTruiden ( waar hij met 30" voorsprong solo de meet bereikt), en in een reeks andere koersen.
1947. Stan Ockers ging deelnemen aan de Ronde van Zwitserland, waar hij sterk presteert tegen Bartali en Bresci, Coppi, Kubler en Koblet ! Het gevolg daarvan was dat men van dan af eindelijk niet meer ging twijfelen aan de ronde-talenten van de kleine Ockers, want eigenlijk was het schandelijk en onrechtvaardig geweest dat Stan door de selectieheren van de wielerbond was thuisgelaten voor de eerste na-oorlogse Ronde van Frankrijk.
1948. Op het einde van de Ronde van België, in een laatste rit gekenmerkt door regen, valpartijen, bandbreuken die de sterksten deden sneuvelen, fietst Stanneke Ockers op 23 mei met de koplopers het grote Heyselstadion binnen. Stan steekt zijn armen omhoog, groet glimlachend de twintigduizend sportmannen die daar zijn samengekomen voor de bokswedstrijd van Cyriel Delannoit tegen Marcel Cerdan, die er vlak na de koers zou beginnen. Zonder nog te sprinten voor de dagzege wint Ockers op dat moment het totaalklassement van onze nationale wielerronde. Onvoorstelbaar ! Slechts 1m61 hoog en 62 kgr zwaar, en toch werd deze wielrenner toen de 'grote Stan Ockers' , daverend toegejuicht door alle sportliefbebbers die het Heyselstadion vulden.
DE EEUWIGE GLIMLACH VAN STAN OCKERS.
Sportbeoefenaars, vooral dan in de beroepssport, tonen zich dikwijls al te enggeestige specialisten. Zij beoefenen hun eigen sport maar kunnen slechts matig interesse betonen voor de andere sporttakken en zoeken nog veel minder de gelegenheid om zich ook aan andere sportbeoefening te wagen. Stan Ockers behoorde niet tot deze laatste categorie, maar was integendeel een omni-sport-man in de volle zin van het woord. Hij betoonde daarenboven niet enkel een verregaande belangstelling voor andere sporttakken, maar hield er ook aan, in die andere sporten, iets te presteren. Zo wisten we dat Stan Ockers - het zou moeilijk anders zijn geweest voor een jongen die te Borgerhout geboren werd ! - heel en al verhangen was aan de duivensport en zelfs in het begin van zijn loopbaan als beroepsrenner nog altijd ijverig ' meespeelde' in de vluchten van de Borgerhoutse Duivenbond. Nadien hield Stan nogwel van een duifke ... maar dan was het eerder bedoeld als een smakelijke hap voor een grote inspanning ! Wie echter tijdens de wintermaanden een kijkje ging nemen bij de mededingers in de Antwerpse wintersporten, moest zich dikwijls verwonderen over zijn aanwezigheid bij deze proeven. Was Stan Ockers niet in de gelegenheid om zich in die competitiete mengen, hij betoonde toch een zekere belangstelling voor deze zo sportieve en nog zo echt amateuristische sportbeoefening. Een hartstochtelijk voetballer was Stan, dat weten we wellicht allemaal ! Vurige supporter van Berchem Sport als hij was, ging er geen vrije zondag voorbij zonder dat hij zijn favorieten ging aanmoedigen, en dit vaak op verplaatsing, ver van huis. Maar niet enkel als supporter liet Stan zich gelden, nog veel meer als beoefenaar van de voetbalsport. Hij was immers aangesloten geweest bij Tubantia Borgerhout, zou nadien ook aansluiten en een heel actief lid worden van het rennerselftal welke tijdens de oorlogsjaren dikwijls uitkwam in liefdadigsheidswedstrijden die werden ingericht ten voordele van ongelukkige renners. Er kon steeds beroep worden gedaan op Ockers die toch zo graag de linkervleugel van die voetbalploeg vormde met Van Steenbergen. Een andere sport waarin Stan Ockers met voorliefde uitkwam en waarin hij een behoorlijke graad van verfijndheid had verkregen, was de biljartsport. Als lid van de biljart vereniging welke in zijn eigen sportlokaal was gevestigd zou hij er nooit aan denken een vergadering of een speelavond te missen. Zelfs tijdens de winteravonden speelde hij graag een partijtje, louter voor het genoegen.
We zouden nog verder kunnen gaan en ook zijn belangstelling kunnen aanhalen voor het boksen, de worstelsport, eveneens voor het turnen dat hij de meest gezonde van alle sporten noemde, maar in het bijzonder had hij toch de snelheidsmicroob in het lichaam. Als piloot van zijn eigen wagen was Stan een ware virtuoos van de weg en hij zou zonder twijfel een flink figuur hebben geslagen in open autokoersen. Al deze vaststellingen tonen voldoende aan dat Stan Ockers begrip had voor meerdere sporten en een omni-sport-man was, die in alle kringen van de sportwereld vrienden telde . Het kon moeilijk anders !
blz. 6/7/8 - Frascarti: onder een brandende hemel kwam Ockers, de kleine Belg, vanuit een verloren stelling opzetten om schitterend te winnen. Op het podium, met zijn echtgenote en zijn zoontje voor zich, met de regenboogtrui om de lenden en de bloemen in de handen, beleefde hij ongetwijfeld het schoonste en gelukkigste ogenblik uit zijn zo lange en schitterende wielerloopbaan.
Reeds wereldrecordman achter tandems ( 25.12.48 : 56km100 ) verbeterde hij op 14.1.56 in het Antwerpse Sportpaleis ook het werelduurrecord. Dat gebeurde achter de derny van zijn trouwe vriend en gangmaker Martin Van den Broeck. Hij bracht dit record op 61km 745. Met Dolf Verschueren leverde Stan Ockers achter de derny en de kleine motor onsterfelijke duels. Hij was ook een groot specialist achter de grotere mechanische tuigen, waar men hem nog had verwacht, aan het einde van zijn ' carrière' als stayer, specialiteit welke hem nochtans afschrikte.
Hij richtte zijn pijlen hoog, omdat ze ver zouden vliegen. Zo was het met Stan Ockers, de weg-,piste-,en ronde-renner, de koning van de derny en tandem. Hij richtte zijn pijlen hoog, opdat ze ver zouden zouden vliegen ... . Lang en naarstig heeft hij moeten werken om de richting, de goede richting en de goede baan te vinden waarin hij zijn pijlen afzenden moest. Eens dat hij die richting en die baan had gevonden, schoot hij meermaals, steeds maar roos, keer op keer. En met elk schot dat hij (vooral) de laatste seizoenen afschoot bereikte hij een hoogtepunt. Het allereerste hoogtepunt behaalde hij in 1948 toen hij het bijna 13 jaar oude wereldrecord van Georges Ronsse achter tandems neerhaalde op die Kerstnamiddag voor zovele Antwerpse supporters. Een nieuw hoogtepunt, ditmaal van grote internationale weg-waarde, behaalde hij in de Ronde van Frankrijk 1950, met tweede te worden- prestatie die hij twee jaren later hernieuwde. Andere hoogtepunten op de weg verzamelde hij met schone ritoverwinningen te Rouen in 1949 en te Pau in 1954, met zijn solo in de Waalse Pijl 1953 en zijn tweede plaats in Parijs-Roubaix 1954. Grote momenten waren ook voor hem weggelegd op de velodrooms met diverse ploegmakkers en vooral in de Zesdagen van Brussel 1951, Gent 1954, en Antwerpen 1955, aan de zijde van Rik Van Steenbergen. Ja, dat waren allemaal hoogtepunten, kleinere en grotere, van alle maten en soorten.
De meest waardevolle, de schoonste, moesten echter nog komen. Zij kwamen in 1955 en 1956, met formidabele triomfen te Luik, in de Vurige Stede, in de Waalse Pijl en Luik-Bastenaken-Luik, het Wereldkampioenschap te Frascarti, de Wisselbeker Desgrange-Colombo, en Rome-Napels-Rome, waarin hij in 1956 zijn meest overtuigende van alle overwinnigen thuishaalde tegen Coppi en Bobet.
Ondertussen had hij opnieuw de Antwerpse Zesdaagse gewonnen en het werelduurrecord achter derny op zijn naam geplaatst. En thans, was hij op weg naar een nieuw hoogtepunt. Een tweede achtereenvolgende zege in de Challenge Desgrange-Colombo was nog steeds mogelijk, maar Stan kon zijn seizoen niet afwerken. Aanstaande zondag, tussen Parijs en Tours, en daarna in de Ronde van Lombardije, en daarna nergens meer zal hij nog koersen, noch op de weg noch in de sportpaleizen, want de plaats van Stan Ockers zal voor eeuwig open blijven, én dat zal zijn in de Belgische én in de internationale wielersport.
In zijn broer Jos vond Stan Ockers altijd een zeer trouwe helper en een steun. Toen Stan wereldkampioen werd was de vreugde van de Jos die zijn broer op de schouders droeg niet minder groot dan deze van de wereldkampioen zelf.
Mevrouw Ockers deelde veelal mee in het succes van haar echtgenoot die voor zijn gezin leefde en streed. Gelukkig als geen andere mensenkinderen waren beiden toen ze te Brussel in het Paleis voor Schone Kunsten ontvangen werden na de eindoverwinnig van Stan in de Desgrange-Colombo competitie. In de gezellige huiselijke kring vond Stan Ockers altijd de morele steun van zijn vrouwtje dat hem zowel in voor- als in tegenspoed trouw ter zijde stond. Daar werden banden gesmeed die slechts door de tragische dood verbroken werden.
Eén in het succes ! Stan, Eddy, mevrouw, moeder en broer Ockers, en ook ploegmaat Marcel Janssens waren allen dicht bij elkaar midden de duizendkoppige menigte bij de huldiging van de nieuwe wereldkampioen op het vliegtuig te Melsbroek. Het volk stond toch zo dicht bij ' de Stan' .
Zijn schoonste successen behaalde Ockers op piste met Rik Van Staanbergen met dewelke hij o.a. meerdere Zesdaagse-overwinningen verzamelde.
Eerst miskend,daarna gevierd als beste ronderenner.
blz 4/5 - Stan Ockers was ongetwijfeld een uitstekenden alzijdig piste-vedette. Hij was eveneens een hele kei op de weg, in de klassiekers. Voor alles was de Antwerpse selfmademan echter een uitmuntend en vooraanstaand ronderenner : ' De beste die België in de na-oorlogse periode naar het buitenland kon afvaardigen". Ockers, die het in zijn leven als doodgewoon werkmanskind nooit op een gouden schoteltje kreeg opgediend - uitzondering gemaakt voor zijn laatste glorievolle seizoenen- had het aanvankelijk ook niet gemakkelijk als ronde-man. Daarvoor werd hij vooreerst te veel tegengewerkt en te lang miskend. Bewijzen ?
In 1946 betwistte hij de kleine miniatuur Ronde van Frankrijk die liep van Monaco naar Grenoble. Niettegenstaande hij in de derde rit, te St Jean-de-Maurienne over een hond viel en uitgeschakeld werd - zonder dat hij het zelf wist en wilde- was iedereen er over eens om te zeggen en te schrijven , in Frankrijk : ' Ziedaar een nieuwe Belgische Ronde-hoop ! ' Daarna startte hij in 1947 in de Ronde van Zwitserland. In het eerste gedeeelte van de eerste rit, welke in drie stukken was gesneden, had hij heel wat pech, verloor hierbij 13'12" op de ritwinnaar Gino Bartali, en werd na die Zürich- Siebnen slechts 59e op 61. Niettegenstaande werd hij in de eindstand toch derde achter Bartali en Bresci, en tweede in de bergprijs. En, ' il campionissimo Bartali' zegde van Ockers : ' Een groot kampioen, een uitmuntend ronde-specialist ' . Niettemin vond men geen plaatsje voor Ockers in de Belgische ploeg voor de eerste na-oorlogse Ronde van Frankrijk, waarin hij daarna achtmaal zou aanzetten. Alleen in 1953 liet men hem (weer) thuis, omdat hij zogezegd te oud was geworden. Dit nadat hij tweemaal tweede eindigde : in 1950 achter Kubler en in 1952 achter Coppi. Dit alles ten spijt, de vele tegenkantingen en de vele tegenslagen (zoals in 1948 een ongestelde maag en in 1949 een gebroken pink), is Ockers opperste werkterrein dit der rittenkoersen geweest. Zijn vele ereplaatsen in de Tour de France, waarin hij zesmaal winnaar op punten werd (1949,50,51,52,55,56), zijn triomfen, performaties, en accessits in de Ronden van Luxemburg, Argentinië (2e in 1952), Italië, Zwitserland en België ( 1e in 1948) zijn daar de schoonste en zuiverste voorbeelden en bewijsnummers van.
Dat Stan zich in dit specifiek werk van hard labeur, van regelmaat en van-zich-steeds-herhalende-inspanningen zo goed thuis voelde ? Komt omdat hij alles had dat een Ronde-renner hebben moet. Hij zag alles. Hij voelde alles. Hij wist alles. Daarbij kon hij haarfijn rekenen en cijferen, wikken en wegen, had hij een stalen karakter, een goede gezondheid en een uitmuntend humeur. Bijzonderste van al : hij kon klimmen en tijdrijden. Vandaar dat hij alleen voor diegenen, die niet zien noch horen wilden, niet het echte ' Ronde-type' was dat razendsnel recupereerde en van alle markten thuis was. Het is daarom erg, zeer erg, spijtig, dat de naam van die Stan Ockers op geen enkele buitenlandse Ronde-erelijst vermeld staat als triomfator. Het is daarom dat het zo erg spijtig is dat Stan Ockers niet de Ronde van Frankrijk heeft gewonnen waarin hij de beste was, de sterkste en de kompleetste en waarin hij zijn beste Ronde reed, namelijk deze van 1956, waarin iedereen de Sinjoor als overwinnaar en opvolger van Louison Bobet verwachtte. Geklopt in de Tour 1956 zei men : ' Dat is niets. Er komen nog Ronden van Frankrijk voor Stan Ockers, die verre van versleten is.' Niemand wist toen immers dat die Ronde van Frankrijk, waaraan Ockers een deel van zijn leven verpand had, de laatste zou zijn waarin hij vertrokken was.
Een zeer goed renner op alle terreinen.
Met zijn vriend en ploegmaat Richard Depoorter reed Stan Ockers de Sustenpass op in de Ronde van Zwitserland 1948. De Westvlaming vond in een donkere tunnel de dood, terwijl dat ook het lot werd van de Antwerpenaar 8 jaren later.
In tal van internationale ronden behaalde Stan Ockers rit-overwinningen en werd hij met bloemen beladen.
Dansend op de pedalen, het wezen getekend door de inspanningen kon Stanneman uit Antwerpen jaar na jaar op de flanken van de Franse Alpen en Pyreneeën in het wiel blijven van de grootste kampioenen zoals Louison Bobet , en anderen.
Als klimmer vooral was de kleine pittige Stan te duchten op de steilste cols, ook nog in 1956 was hij de gelijke van Bahamontes en Walkowiak.
Soms was hij de ware kopman van de Belgische ploeg, maar ook vaak was hij nog meer de vriend en de helper die meeleefde met het lief en het leed van zijn ploegmaats, aan wie hij ook succes gunde, zoals toen hij spontaan in regenboogtrui de jonge Jan Adriaenssens ging feliciteren die te Luchon de gele trui had veroverd.
Tijdens de achtmaal dat hij de Ronde reed, werd hij zesmaal de beste met de punten. De eerste vier keren dienden de punten slechts om renners die gelijk stonden te klasseren in de rangschikkingin per tijd, maar in 1955 en 1956 was er reeds de groene trui met de extra vergoedingen. Het puntenklassement telde de plaatsen en ging toen om het minste punten. Door zijn regelmaat was Ockers onklopbaar. Hij scoorde in alle soorten ritten , en in het wiel van de spurters deed hij steeds zijn best bij het naderen van de meet. Vooral deze uitslagen bewijzen dat Stan Ockers onze beste na-oorlogse rondeman is geweest, en slechts Eddy Merckx en Lucien Van Impe zouden vele jaren later beter kunnen doen.
Op de zesde dag van de zesde maand van 2010 kreeg ik van onze oudste dochter Anne MEERSCHAUT-JOURNEE een tof geschenk tijdens de barbecue die bij ons thuis werd gehouden ter gelegenheid van mijn zesenzestigste verjaardag. Anne, moeder van onze drie kleinzonen, had voor mij op e-bay de Speciale Uitgave van ZondagsVriend gekocht die op zestien bladzijden verslag bracht over het leven en de dood van Stan Ockers, de toen zeer geliefde wielerkampioen van wie ik vanaf het tweede studiejaar toen ik nog maar pas kon lezen een grote supporter was, ondanks mijn jeugdige leeftijd. In 1956 betaalde men 5 Fr voor zo'n magazine en 35 cent in Nederland. Ik mocht niet weten voor hoeveel het bijna 54 jaren oud sportblad nu wordt verhandeld. Na mijn dood zullen mijn kleinzonen wel eens samen met mijn buurman Renson mijn boeken, knipsels, magazines, varia en foto's over de wielersport verkopen op een van de wielerruilbeurzen, waar het om big business gaat, of een wielerkwis inrichten met al mijn documentatie als prijzen.
Met zijn zoontje toen hij wereldkampioen werd, een volksjongen werd een goed geklede heer .
Ik breng op deze blog hetgeen wat over het idool van mijn kwajongensjaren werd geschreven op deze 16 blz. alsook een aantal foto's welke al of niet staan in dit geillustreerd weekblad.
Voorpagina: Dit bijzonder nummer wil een afscheid en een aandenken zijn aan een goed mens, een eerlijk sportman en een goede vriend. STAN OCKERS .
blz 2/3 . Stan Ockers op zijn doodsbed. Stan Ockers heeft ons verlaten. Zij die zaterdag na die brute val in het Antwerps Sportpaleis kwamen toegesneld om de eerste gevolgen ervan na te gaan, zij die de ganse zondag in bange verwachting die lange uren van vertwijfeling hebben doorgemaakt in het Ziekenhuis Sint Bartholomeus te Merksem, de miljoenen welke met hun hoop het in gevaar verkerende leven van hun vriend of favoriet wilden redden, zij allen kunnen zich nog steeds niet voorstellen dat Stan voor goed uit hun midden, uit het leven is getreden. De werkelijkheid ontneemt ons echter alle schijnbeelden en laat ons niets anders dan een dodelijke zekerheid. Dit is geen lofartikel meer aan het adres van de gulhartige, naarstige en hardwerkende wielrenner Stan Ockers, welke lange jaren alles heeft veil gehad om zich een ruimschoots verdiende plaats te bevechten in de sportwereld, in de wielerwereld in het bijzonder. Het is geen bijdrage meer om diezelfde Stan Ockers een helpende hand te reiken in de strijd die hij in de eerste stadia van zijn loopbaan had te leveren tegen mensen die niet in hem wilden geloven en waaraan Ockers, zoals honderden anderen, zou ten onder gegaan zijn zo hij niet méér had gehad dan die vele anderen die twijfelden bij de eerste grote tegenkanting en zich gewonnen gaven bij een nieuwe aanval : Stan is blijven voortijveren en heeft juist in de vele tegenkantingen de titanische kracht gevonden en aangekweekt welke hem in latere jaren mede naar het toppunt van de roem, de sporteer en de fortuin zou voeren. Dat alles werd met één slag verpletterd door de harde werkelijkheid van een noodlot dat van de meest energieke sportbeoefenaar welke we ooit hebben gekend de grootste vergoeding eiste welke hij kon afdragen : het leven.
Wielerbaan te Geel 1947
Het leven van de mens Ockers is schoon geweest, zoals het leven van de renner Ockers na een kille lente, een prachtig openbloeiende zomer en een buitengewoon schitterende herfst heeft gekend. Aan dat leven heeft hij gehouden zoals weinigen er aan gehouden hebben, want niemand beter dan Stan Ockers zelf kon, in zijn trage en lange opgang van klein miskend renner naar groot en gevierd kampioen, meer en beter meepraten van het eindeloos geduld, de nooit wegblijvende spanning en de zware opeenvolgende inspanningen, welke van hem geëist werden eer hij voor zichzelf, voor zijn familie en voor de zijnen wat vreugde in dat leven had kunnen brengen en zich een zekere toekomst had kunnen verzekeren. Alles, dat alles werd met één slag vernield, vergruizeld. Tegen de hellingen van de hoogste bergtoppen heeft Ockers steeds gestreden zonder ten onder te gaan, in het wiel van de meest gewaardeerde kampioenen heeft Stan zich geweerd en verdedigd om het levensdoel dat hij zich gesteld had traag maar zeker werkelijkheid te maken, in de hoogste internationale competities van de laatste tien jaren heeft Stan Ockers zich een naam en faam van alzijdig wielerkampioen vergaderd welke niemand hem nog durfde of mocht benijden: maar tegen de onmeedogende rechter welke de Dood is, moest diezelfde hardvechtende en zich tot het uiterst verwerende Ockers het onderspit delven. Het is zonder overdrijven dat we de loopbaan, de verdiensten, de rijke gaven en de diep menselijke deugden van Stan Ockers hier kunnen samenbundelen in een enkel volzinnetje: een parel is aan de Belgische sportwereld, aan de internationale wielerwereld ontvallen.
AFSCHEID AAN EEN VRIEND.
Zelden was er te Antwerpen zoveel volk op een begrafenis .
Door zijn overwinningen in de Waalse klassiekers was hij ook een held in het Luikse. Op de helling van Les Forges kreeg hij een standbeeld .
Stan Ockers, de vaak miskende kleine man, die met een voorbeeldige iever en een nooit falende geestdrift is blijven timmeren aan een reuzegebouw dat hij, trots een schijnbaar tekort aan athletische krachten en een dikwijls besproken gemis aan intrinsieke klasse, toch heeft opgetrokken, is van ons weggegaan. Weggemaaid door het lot dat hem enkele jaren alles scheen te hebben gegund om dan plots met des te meer afgrijzen te komen toeslaan en afbreken. Het is een afgrijselijke waarheid die zich onder onze ogen heeft afgespeeld ! Het afscheid aan een trouwe vriend valt steeds zwaar. Het brengt U opnieuw de lange keten van de diepst aangevoelde taferelen uit zijn voorbeeldige loopbaan voor de ogen : zijn strijd tegen de oneerlijkheid in de Ronde van Zwitserland 1947, de aan zijn lot overgelaten zieke Rondeman in de Crauvlakte tijdens de Ronde van Frankrijk 1948, de volharding in het jaar 1949, de laster die over hem kwam toen hij buiten verwachting tweede werd in de Tour 1950, de strijd die hij verder zette in 1951, de tweede plaats na Fausto Coppi in de Ronde van 1952, de ganse evolutie die zich in hem voltrok in de daaropvolgende jaren en welke een toppunt kendde op de hoogte van Frascarti waar hij wereldkampioen werd. Dat zijn grote, imponerende data voor een vriend. Er zijn er ook andere, ongekende, intieme voorvalletjes welke de band tussen vrienden - daarom niet steeds akkoord op alle punten -smeden en die een wederzijdse waardering doen ontstaan : tranen bij een zege of een nederlaag, de fierheid van de vader voor de zoon, de eenvoudige vriendensfeer bij een sportavond, het samen voelen en samen betrachten bij meerdere aangelegenheden en zovele voorvalletjes waarmede een vriendenband wordt aangesnoerd. Ons blijft thans nog slechts een sterke herinnering aan hem die steeds dol was op een trouwe vriendschap, die zich diep getroffen kon voelen bij een ongelijk hem aangedaan en steeds zo hard kon willen om zich waardig te tonen van de mensen die in hem geloofden en waartoe hij zich verplicht gevoelde.
Stan Ockers, de kleine man, is een gans aparte figuur in de wielersport geweest omdat nooit iemand met zoveel drang en ondanks zoveel tegenkantingen en miskende eigenschappen, heeft blijven voortijveren en werken om zich toch vooraan te plaatsen en zich een paleis bouwde! Het is de werkman die zich een paleis bouwde !
In het aanschijn van de dood buigen we ons hoofd voor de wil van Onze Lieve Heer, wiens plannen dikwijls ondoorgrondelijk zijn maar die het steeds om den goede doet. Hij heeft de veelbesproken Stan Ockers uit ons midden weggehaald, moge Hij echter de herinnering aan die grote sportman en vooral die goede mens levendig houden in de harten van de talrijke sportbeoefenaars welke aan wijlen Stanneke Ockers een voorbeeld op alle gebied kunnen nemen. In die geest van diepe genegenheid voor een karakter en een eerlijke sportbeoefenaar, de vader die zijn enig zoontje streng aanbad en een echtgenote die in lief en leed aan de zijde van haar man heeft meegestreden voor het schone doel dat Stan Ockers zich gesteld had, nemen we hier afscheid. Een afscheid dat zwaar valt.
( zonder naam - Dit proza uit 1956 was van een groot sportjournalist)
recordman achter de derny
STAN OCKERS was de vriend van de Koning bij wie hij ontvangen werd na zijn zege in het wereldkampioenschap, hij was een vriend van de burgemeester die de prestaties van zijn stadsgenoot volgde, hij was een vriend van de sportredakties waar hij herhaalde malen zijn belevenissen vertelde, en hij was een vriend van het volk dat hem langs alle zijden bestormde.
Deze week vindt het wereldkampioenschap tafeltennis voor landenteams plaats. De mannenploeg afgevaardigd door de Koninklijke Belgische Tafeltennisbond presteerde tot vandaag zeer goed want alle wedstrijden werden gewonnen. De hoop vermeerdert uiteraard dat ons team terug naar eerste divisie zal promoveren waar de beste 24 landen uitkomen.
' Tafeltennis voor allen en allen voor tafeltennis' dat is het thema van deze week in de hoofdstad van Rusland. Op het Rode Plein werd een speciaal (rood) tapijt opengerold en iedereen mag daar nu pingpong spelen. De kampioenen uit alle windstreken die voor het wereldkampioenschap kwamen, spelen hun matchen in het Olympisch Complex en niet in open lucht, maar vermits bij goed lenteweer dat toch ook mogelijk is, beleeft de sport van het celluloïd balletje thans mooie momenten op het Rode Plein, waar zowel de rode kant als de zwarte kant van de batjes mag worden gebruikt.
Wat opvalt bij het lezen van de namen op de bladzijden van de deelnemerslijst, is het feit dat er voor zovele landenteams sportui met Chinese roots spelen. Ook de bizarre identiteit van enkele deelnemers doet glimlachen of in het haar krabben. Ik amuseerde me door het volgende op te schrijven :
Bij de heren noteerde ik : Zo Razafindralambo uit Madagaskar, Chamsamon Khunladsuvannavong uit Laos, Mohammadreza Akhlaghpasand uit Iran, de Japanners Casuo Matsumoto en Hugo Hoyama uit Brazilië, Chung Wan Lung uit Nederland, Chen Weixung uit Oostenrijk Momo Bomboko Babungu uit de Democratische Republiek Congo, Nirmala Jayasinghe uit Sri Lanka, en Timur Kelbuganov uit Kazakstan. Ja, van mondialisering moet in tafeltennis niet meer worden gesproken, het is nu gewoon een feit dat op alle continenten beoefenaars zijn van dit spel. Bij de dames heb ik nog meer gevonden : de tweeling Viktoria en Veronika Pavlovich uit Wit-Rusland, Nodira Burkhankhodjaeva uit Ouzbekistan, Li Jiao en Li Jie uit Nederland, Wu Jiaduo uit Duitsland, Zhu Fang en Shen Yanfei uit Spanje, Ni Xia Lan uit Luxemburg, Suthasini Sawettabut uit Thaïland, en Zulfiniso Saidalimova uit Tadzjikistan. Tenslotte last but not least de USA en Canada. Bijna alle speelsters uit die landen zijn Aziaten : Gao Jun, Hsing Ariel, Sun Natalie, Zhang Lily en Wu Erica , en ook Zhang Mo, Yuen Sara, en Lee Carmen.
Wu Jiaduo speelt voor Duitsland De jonge Ariel Hsing uit California
Circonstances qui nous amenèrent à faire ce magnifique voyage :
Comme chaque année à mon travail il fallait se partager les périodes de vacances. Les mois de juillet et août étaient réservés à ceux qui avaient des enfants en âge d'école. Cette règle obligeait celui qui n'avait pas d'enfants et moi qui était le père d'un fillette très jeune, à prendre les congés en juin ou en septembre. Nous n'étions qu'à six dans notre agence CGER et il fallait toujours au moins quatre personnes pour faire tourner cette boutique. Un matin au mois de mai arrivait avec le courrier venant du siège principal une note avec l'information suivante : ' Voyage en Asie Centrale - Moscou-Samarkand-Boukhara-Taschkent- Alma Ata- Tourisme Poulaire , siège Rue de Stalingrad, à Bruxelles, nous propose un voyage intéressant. Un groupe de 20 personnes est invité par l'Organisation Syndicale de l'URSS. Guides parlant français accompagneront notre groupe . Départ le 24 juin. Pour plus d'info contactez Pierre.' . Je ne sais toujours pas pourquoi j'avais réagi avec une si grande vitesse à cette note. Après un coup de télephone très bref à mon épouse, j'avais pris immédiatement contact avec ce Pierre que je ne connaissais pas encore, et j'avais réservé deux places. Ouf, juste à temps , car en moins d'une heure le groupe de 20 personnes était déjà fixé. Mes vacances étaient ainsi par la même occasion fixées et je glissais déjà un peu vers le mois de juillet, ce qui me plaisait bien. J'ignorais cependant qu'un contact avec le communisme, avec la Russie, avec les peuples lointains , aurait un tel impact sur ma personne. J'avais 34 ans.
24 juin 1978. Samedi. Zaventem. Quatre personnes proches de mon épouse, notre fille et notre chien nous accompagnent au départ. 10h40. Rassemblement du groupe. Douanes. Taxe Free Shop.Visas. 12h45. Sortie 58. Grand avion CCCP et bientôt nous montons dans les airs. Des hôtesses musclées nous remettent des cartons avec un petit repas. 16h00. Voilà déjà Moscou, précédé par beaucoup de surfaces d'eau et des bois. Il faut ajouter une heure, car l'heure de Moscou n'est pas la nôtre. La vue de soldats avec des bottes nous effraie un peu. Contrôle des visas, sans ce document on est moins qu'un insecte dans ce pays ! Passage obligatoire au bureau de change, au taux légal officiel. 4.000 fr = 81,40 roubles. Un autobus nous attend. Nous faisons connaissance avec NATACHA notre guide.Sur la chaussée de Leningrad nous nous déplaçons de 40 km. Premières impressions.Nous trouvons notre chambre à l'Hotel Drochba = Amitié. Le repas du soir est animé avec un orchestre. Ensuite petit tour sur le métro. Il fait déjà noir lorsque nous nous promenons sur La Place Rouge. Dans le bar d'un hotel fermé nous buvons du vin. Course à pied pour le dernier métro . 24h50.
Dimanche à Moscou. 9h00. Départ avec un bus antique. Il fait déjà 20° C. Tour de Moscou commenté par notre guide Natacha : Université Lemontsov,St-Basile ,rélève de la garde sur la Place Rouge, la rivière Moscova.Les très larges avenues sont vides, il y a beaucoup de parcs bien verts.Repas: une sorte de boudin vert mauvais.Suite : Mausolée Lénine. Une longe rangée attend, mais notre groupe passe devant. Je vois des coureurs cyclistes qui se rendent au départ d'une course. Il y a trop peu de temps pour un tour en bateau mouche, et il n'y a aucun café pour boire un coup. Ici et là, nous voyons des tristes snack bars où les russes mangent. Retour à l'Hotel Amitié.Petite sieste de 16h à 18h. Nous payons le supplément de 700 fr qui nous donne l'occasion d'aller pour le repas du soir au Slavinski Bazar, un restaurant historique où des célèbres écrivains russes avaient été clients dans des temps lointains. Nous donnons tous 1 rouble et un trio qui mangera aussi avec nous, nous joue de la musique de balalaika. Nous offrons du chewing gum aux femmes qui font le service, et un employé du restaurant fait du change en noir avec nous.Très bon repas, vodka froid, caviar, vin blanc, vin rouge à volonté. Une radio nous communique qu'en ces moments-là de l'autre côté de notre planète, l'Argentine gagne la Coupe du Monde de football par 3/1 en prolongations. Nous chantons et fraternisons avec les travailleurs de Slavinski. Retour en metro. Dans une des chambres nous buvons de la vodka jusqu'à 2h30.
Lundi. Programme modifié, nous restons un jour en plus à Moscou. Le bus nous conduit à l'Exposition des Réalisations Economiques. Une collision avec le véhicule d'un moscovite nous force à changer d'autobus.Nous voyons le célèbrissime SPOUTNIK, beaucoup de fleurs et des fontaines. Une simple glace russe nous goûte bien. L'après-midi sert à la visite du Kremlin et à une excursion sur la Moscova. Nous rentrons à deux par le métro après quelques achats au Berioscha. Au souper nous buvons du champagne russe. 9.h20. Fin de journée dans notre chambre.
Mardi. Le bus nous conduit à l'avion qui nous attend au Sud de Moscou. 11h30. Envol vers la mythique Samarkand sur un avion à 4 moteurs. Il faisait terriblement chaud dans cette caisse en aluminium parquée en plein soleil, transpiration à gogo. Durée de vol = 5 heures. 16h30, mais il faut avancer les montres jusque 18h30.Repas du soir. L'eau qu'il faut boire, a un goût très particulier.Promenade en ville, repos dans un parc. Il fait très chaud. Nous trouvons de la bière sans mousse et sans alcool.
Mercredi. Visite de la ville de Samarkand. En matinée : Mausolée de Tamerlan, avec une deuxième guide à côté de Natacha. Promenade au marché, personnages bibliques, vêtements typiques. Le poisson qu'on y vend pue à crèver !
L'après midi : un bus vers l'Observatoire de Ouloug Beg, et les medressas d'une beauté extra-ordinaire sur la plus belle place du monde et de tous les temps ! Ensuite l'inoubliable Tombeau des Timourides . Joupie ! Nous avons trouvé un bar avec du champagne frais. Repas du soir. Ensuite nous passons la soirée à l'Intourist Hotel où nous buvons du jus d'orange avec de la vodka jusque 1h00 .
Jeudi. Excursion en autobus. Après 60 km nous entrons dans le Tadzjikistan. Un lac, avec de l'eau très froide dans une oase, nous invite à nous coucher sur le dos. Bronzage au soleil. Après-midi : visite à une usine de porcelaine. Repas du soir. Faire les valises.Le vol Samarkand- Buchara ne dure que 35' et nous atteignons l'hotel suivant à 21h30.Au bar le champagne y est bon marché et frais. Fin à 24h00.
Vendredi. 8h30. Petit déjeuner, pour la santé il faut boire de l'eau et du jus de prunes.Visite de Buchara avec un guide de cette ville. La chaleur est très élevée, malgré un peu de vent qui vient des steppes. Dans les rues il y a côté soleil et côté ombre.Chateau des émirs, musée, minarets, mosquée, medressas. Tombeau de Ismaîl Saman, jeu d'ombres et de lumières provoqué par la position des pierres.Visite du marché millénaire de Buchara. Repas à 14h00.Visite à une usine de brocats et à la villa d'été du dernier émir. 17h30 -19h00 siesta. Repas du soir. Ensuite au 12e étage du building nous buvons et nous mangeons encore: brochettes, vermouth et champagne. Au lit à 24h00.
Samedi. Voyage en avion. Buchara - Taschkent. Nous y arrivons dans un immense hotel. En Ouzbekistan la chaleur est encore plus forte. Promenade. Repos au bar.
Dimanche. Le guide Sergeï qui connait bien la Belgique nous emmène en autobus pour le tour de Taschkent. Une des plus vieilles villes du monde. Marché. Visite d'une galerie d'art. Hotel Zaravsjkan. Vodka. Nous nous amusons bien.
Lundi. Excursion en bus vers la Mer de Taschkent , distante de plus d'une heure.Lac artificiel - Bain de soleil- Natation- Pédalo sur l'eau. Retour vers l'hotel. Visite de l'Exposition des Réalisations Economiques en Ouzbékistan. Chaleur maximale. Dans une fabuleuse maison de thé avec Pierre nous commandons sept fois, ce qui veut dire que nous avalons par personne 3,5 litres de thé. Retour à pied. En soirée lorsqu'il fait si bon, tour en métro, visite d'un café. Dans la cave de l'hotel quelques-uns picolent bien à la vodka orange. Un de nos célibataires déclare avec sincèrité son amour à mademoiselle Natacha, sans succès. Il se brise le coeur et il avait bu trop car la petite Natacha est une intellectuele sérieuse.
Mardi. Adieu belle cité. Grandes chaleurs , surtout dans l'avion avant le décolage. Beaucoup de temps perdu parceque il faut attendre pour une raison que nous ignorons. Le vol lui-même ne dure que 85 minutes. Almaty. Kazakstan.Transfert en bus vers Medeo situé à une altitude de 1700 m. C'est déjà bien haut dans la montagne dans un décor magnifique.Nous nous retrouvons dans un climat très différent. Repas de midi seulement à 15h00. Visite de Medeo le Centre Sportif bien connu qui dispose d'une piste pour le patinage sur laquelle de nombreux records avaient été établis. Début juin il n'y a à Medeo ni neige ni glace. La temperature idéale et le bon air nous invitent à une promenade en haute montagne. De très loin nous voyons des énormes montagnes situées en Chine. Un barrage anti-avalanches nous empêche d'aller trop loin, en zone dangereuse. Repas à 20h00. Le bar n'y ressemble à rien et c'est pourquoi nous plongeons sous les draps à 22h30.
Mercredi. Medeo. L'air frais de la montagne nous a permis de bien dormir toute la nuit. Excursion en bus à Almaty. Nous admirons les batiments modernes, les monuments, et la vieille cathédrale. Après midi. Les voyageurs du groupe se plaigent qu'il faut faire plusieurs fois une ascension de 15 km pour rejoindre le centre sportif où nous logeons, et ce dans un vieil autobus sans confort. Seulement une partie du groupe accepte d'aller voir à nouveau en ville le Musée d'Art du Kazakstan. En soirée : Cirque. Formidable. Le Cirque National du Kazakstan.
Jeudi. Etc., etc.,etc. notre voyage en Asie-Centrale a continué . Il dure d'ailleurs dans ma tête encore jusqu'aujourd'hui , car Moscou, Samarkand, Buchara,Taschkent, Almaty, sont des endroits à nuls autres pareils. Le voyageur, le pélerin, le cavalier, qui passe par là y laisse toujours une partie de son âme, une partie de son coeur.
LIEBHERR 2010 World Team Table Tennis Championships,
Moscow, RUS, May 23 - May 30, 2010
Superbe. Perfection absolue comme femme et comme sportive. Telle était l'impression des observateurs qui ont regardé ce samedi 22 mai 2010 au Complexe des Sports Olympiques à Luzhniki (Moscou) le dernier entraînement de deux superstars du sport féminin, Liu Shiwen et Guo Yan. En jaune et turquoise la toute jeune Shiwen, la nouvelle numéro 1 mondiale, est une très belle personne qui est capable de pratiquer son sport à un niveau qui fait d'elle une déesse dans son immense pays. Yan, dont on disait qu'elle n'était pas en condition, avait pris place à la table face à la meilleure pongiste du monde et expédiait des topspins sans la moindre faute. Un seul regard sur les autres tables fit comprendre que les meilleures Européennes étaient maladroites et même si elles faisaient des coups difficiles ou spectaculaires leur technique était très inférieure à celle des virtuoses de Chine Populaire. Par la qualité de leur technique les filles de l'équipe favorite retournaient toutes les balles comme si c'était très simple, car ce qui frappe en voyant jouer ces joueuses, c'est la simplicité et la rapidité de leur action. Elles ne font aucun geste inutile, aucun déplacement superflu, aucun bruit qui dérange. Au niveau maximum de leur art tout semble tellement facile.
Mais, ce n'est pas à quelques heures avant la compétition sportive majeure pour tout un peuple que des championnes ont encore besoin d'affiner leurs coups. Pour faire gagner la Chine dans ce championnat du monde 2010 internations, depuis leur enfance Shiwen en Yan s'étaient entraînées déjà durant plus de 10.000 heures et pour écarter les autres concurrentes des cinq places prévues, il avait fallu battre quelques douzaines de compatriotes capables de se trouver également dans cette superbe équipe féminine de tennis de table de la Chine.
Photos des deux impératrices principales du Ping Pang Qiu .
If you can make it there, you can make it everywhere. Au coin de la Park Avenue et de la East 23 rd au centre de la grande ville de New York il y a maintenant un endroit très spécial où de jour et de nuit ( the city never sleeps) les gens les plus divers viennent jouer au tennis de table.
Ce sport explose pour le moment in Big Apple !.
On peut y voir des vedettes, des artistes, des filles splendides, des peaux de toutes les couleurs, et y consommer sans limites à la buvette.A visiter donc lors d'une prochaine visite of the USA et même à envisager en tant que last minte City Trip ! .
2010. En ce dernier dimanche d'avril, nous avons un mauvais nuage islandais dans le ciel et nous n'avons plus de gouvernement, mais cela reste supportable. Réjouissons nous, car le printemps est arrivé et demain sera dimanche, pas n'importe quel dimanche ordinaire car notre grande cité ardente est en fête à l'occasion de La 94ième Doyenne, la plus belle course cycliste de l'année. Les Italiens qui aiment tant cette classique, ont à nouveau envoyé leurs campionissimi actuels vers Liège pour un dernier grand test dans monts et vallées, à deux semaines du départ du Giro d'Italia qui partira, tenez-vous bien, à Amsterdam ! C'est naturellement la course des courses pour les coureurs wallons qui seront six au départ avec Philippe Gilbert, et ses équipiers Christophe Brandt et Olivier Kaisin, Maxime Monfort qui pourrait surprendre, et dans leur maillot agricole Sébastien Delfosse et Benjamin Gourgue, qui méritent leur sélection après un bon comportement dans d'autres courses de haut niveau. Liège-Bastogne-Liège est la classique qu'en 1955 avait gagné de façon grandiose l'idôle de ma jeunesse avec son éternel sourire Stan Ockers. Cet adorable Anversois avait été à lui-seul capable de mettre d'accord Flamands et Wallons avec ses coups de pédales en prouvant qu'il ne faut pas aller à l'école pour devenir malin, et qu'il ne faut pas être grand pour devenir un superchampion. Il faut simplement avoir de la patience et de la volonté pour gagner, et cela de manière à être aimé par tous. C'est pourquoi il y a un si beau monument Stan Ockers à Liège (sommet Les Forges) et à Anvers (Sportpaleis). Je ne citerai pas les possibles premiers de la course 2010, cela se trouve déjà bien ailleurs, mais je voudrais que, si Philippe Gilbert ne gagne pas, que ce serait Evans comme à Huy, car Cadel me fait penser à Ockers. Les chiffres se prêtent bien à une telle prédiction : 1955 + 55 = 2010 .
Les trois côtes de la finale sont : La Redoute ( 2,1 km à 8,4 %), Côte de la Roche aux Faucons ( 1500 m à 9,9 %) - tiens, ... faucons = valken ... comme dimanche passé où Phil avait triomphé ... bonne augure donc pour demain ... - et la Côte de Saint Nicolas ( 1 km à 11,1 %). Que le meilleur gagne à Ans ... sans être dopé ... !
Mais mon intention sur ce blog en tant que modeste historien du sport, était de faire un article sur la Doyenne de 1910, celle qui avait été disputée il y juste 100 années, et d'en profiter pour un peu voir ce qui s'était passé globalement dans le monde en cette année 1910.
Au cinéma on avait inventé Frankenstein
1910. C'est l'année du premier film d'horreur sur le monstre Frankenstein, tourné jadis à petit budget dans les Studios Edison du Bronx à New-York. Toutes les copies de ce film muet avaient disparu, mais en 1963 quelqu'un a retrouvé script et quantité d'images. Après restauration en 1970 les cinéphiles ont retrouvé Frankenstein à l'écran. Un exemplaire digital existe maintenant. 1910. Entre le 20 avril et le 18 mai, la Comète Halley s'approchait dangereusement de notre planète Terre, certaines mauvaises langues craignaient pour la fin du monde. 1910. Le tout Paris découvre Igor Stravinsky et son chef d'oeuvre ' L'oiseau de Feu'. 1910. 23 avril - Début de l'Exposition Universelle à Bruxelles, à ne pas confondre avec 1958. 1910. 21 avril - Dans le Connecticut décède le père de la littérature américaine, l'ecrivain Marc Twain, auteur e.a. des Aventures de Tom Sawyer et de Huckleberry Finn. 1910. Le petit Georges, fils de Désiré et de Henriette,vient d'apprendre l'abc à l'école primaire. Sim deviendra bientôt reporter à la Gazette de Liège et Simenon deviendra l'auteur le plus lu au monde. Ses livres ont été souvent filmés, et traduits en 55 langues. 1910. L'industrie des armes à Liège sort un revolver intéressant : le Nagant M1910, et décide de fabriquer des voitures de qualité.
Twain
1910. Année de naissance de Toine.Dignef cycliste de Landen et du Pesant de Liège, partant dans les Doyennes de 1933 à 1938, grand ami du triple vainqueur Fons Schepers. 1910. Par une victoire 0/1 à l' Antwerp le Standard termine bien sa saison, mais le champion de la saison précédente ne sera que cinquième en 1909/1910. Son voisin, le FC de Liège termine dernier. l'Union St-Gilloise est champion de Belgique. 1910. La course Bruxelles- Liège pour indépendants avait été gagnée par Paul Deman devant Charles De Ruyter, deux cracks de l'époque héroïque des courses sur route d'un jour.
Mais quelle nouvelle donc, ... avec Liège-Bastogne-Liège 1910 ?
Navré de vous décevoir, cher ami, mais 1910 fut une année sabbatique pour la course du Pesant Club Liègeois et du Journal l'Express. On n'a pas organisé la course en 1910. Cette année-là, le ciel était clair et non pollué, la Belgique avait un gouvernement et un roi avec une belle barbe, mais il n'y avait pas de grande course vélocipédique à Liège ! Voilà ce qui était vraiment bien triste .
Que ce soit en 2010 ou en 1910, l'organisation d'une course de longue distance sur route demande des efforts et des moyens considérables de la part des organisateurs. L'engouement pour le sport cycliste avait été très grand à Liège à la fin du XIXe siècle, surtout sur les vélodromes. Basé sur cet enthousiasme existant temporairement, le palmarés avait été inauguré en 1892-93-94 par le champion local Léon Houa. Le déclin du commerce du cycle toutefois, ainsi que l'essor de l'automobile et des motos, avait rendu impossible l'organisation d'une course du plus haut niveau. Il fallait attendre 14 ans pour voir la renaissance de l'épreuve. Le même jour qu'une course sur engins motorisés était mise sur pied la quatrième édition pour les cyclistes amateurs. Déroulement monotone, arrivée en peleton massif avec la victoire de André Trousselier, le frère du professionel français Louis Trousselier.L'année suivante la cinquième édition est disputée comme course d'attente pour amateurs avant le finish de Paris-Liège pour professionnels (gagné par Jules Masselis). Avant 14/18 les trois Doyennes de 1911-12-13 sont disputées par les indépendants, mélangés aux professionnels et aux amateurs, et peu importe la catégorie ou le classement, les tables des prix n'encouragaient guère les meilleurs coureurs et les champions à venir souffrir sur 257 km. Quelques jeunes concurrents révèlaient cependant des noms de coureurs wallons qui après 1919 deviendront célèbres : Jean Rossius,Léon Scieur, Louis Mottiat,Léon Despontins.
On peut se demander ce qui se serait passé dans ce sport si Alphonse Steines aurait été envoyé par son chef Henri Desgrange à Aywaille-Remouchampan au lieu de Sainte-Marie-de-Campan. C'est vraiment dommage que le grand H.D. n'avait pas organisé la grande classique à Liège déjà en 1910 et qu'il a fallu attendre un siècle pourque avec son know-how la Société du Tour de France prenne en main la destinée de ce monument vélocipédique.
Het ding. Op het einde van de zomer 1971 ter gelegenheid van onze huwelijksreis vlogen Sonja en ik met Yugotours naar het toenmalige land van Tito en dat was Joegoslavië. We betaalden voor twee weken en kregen dan nog één bijkomende week gratis half-pension daarbij. De heenreis was niet zo vlot verlopen door problemen op de vlieghaven van Zaventem, maar we kwamen in het midden van een heerlijke nacht toch ergens aan in een goed hotel te Brela, gelegen aan de kust tussen de meer bekende steden Split en Dubrovnik. Tijdens de derde week wanneer mijn jonge echtgenote wou bruinen in de zon, ben ik daar veel gaan zwemmen in het lauwe water van de zee. Met bril en snorkel verkende ik de bonte wereld onder water, zag de duizenden visjes en andere levende wezens die tussen de rotsen in het blauwe klare water te observeren waren. Op een moment ben ik stoutmoedig geweest. Ik dook toen tot op een diepte van 8 m en zocht daar een mooie kalksteen, zowat een vuist dik. We brachten deze steen als souvenir mee. Die kwam niet zomaar van érgens in dat verre land dat vandaag niet meer bestaat, maar die witte steen kwam van op het eiland waar een beroemd man werd geboren : Marco Polo. Mijn steen heeft sedert onze huwelijksreis steeds onder ons dak gelegen, als versiering tussen planten en bloemen. Vandaag ook nog verblijft deze reliek in onze veranda in een korfje bij een cactus.Twintig jaren geleden schreef ik eens iets dat op een gedicht zou moeten lijken over dit ding, maar misschien is het geen poësie maar gewoon maar wat onduidelijke proza, een van mijn schrijfsels uit voorbije jaren. Nu volgt die literaire duik van mij, maar alvorens het op internet te plakken, heb ik er nog wat aan geschaaft, maar achteraf bekeken, geef ook ik toe dat het nog altijd niet veel zaaks is. Alhoewel ?
De steen van Korcula.
Dit is meer dan antiek. Hoe oud zou dit ding eigenlijk zijn ? Is een steen onsterfelijk ?
Deze door het zeewater gepolijste steen heeft geen leeftijd. Niet zoeken, gewoon genieten van zijn eenvoud. Geologisch bekeken mogen wij denken aan een ouderdom van één miljoen jaren.
Om deze steen op te rapen betrad ik de wereld van de dolfijnen. Ik dook als een zeeolifant en benaderde even de goden van de diepe zee. Doch, de dolfijnen hielden mij toen wel in het oog, en zij lachten met mij.
Zou de mens zo iets kunnen verpulveren tot poeder en opeten of opsnuiven ? Alhoewel wij dan toch veel zouden terug uitstoten, kunnen we eens uitzoeken of steen in ons lichaam kan opgenomen worden om tand of bot te worden.
Een deel van de stoffelijke steen zou dan eigenlijk mens worden ! Zulke rare experimenten zijn echter meestal tot mislukking gedoemd. Laten we toch de dingen in hun eigen vormen laten, zoals de natuur voorzag.
Hoeveel energie uit mijn warme hand kan ik aan zo'n steen doorgeven ? Uitwisseling van warmte is een heel mooi wederzijds gebeuren . Maar een ander ermede op de schedel kloppen betekent moord.
Ik kruip met mijn gedachte in deze onschuldige natuursteen. Wellicht is er reeds iets van zijn hardheid in mijn hart doorgedrongen. Door zulke vreemde bespiegelingen ging ook Hamlet ten onder.
Eens lag mijn steen aan de Adriatische Kust waar zoveel zon was. Ik heb hem op een dag mee naar mijn koude Noorden meegesleurd. Ben ik hem dan toch geen klein beetje warmte verschuldigd ?
Wie weet echter of Marco Polo deze steen in de zee wierp ? Hij die zich met de grote reiziger verwant voelt, mag dat geloven. Zoveel onzichtbare draden bestaan er tussen mensen en tijden heen.
Trouwens, het is waar, deze steen komt uit het geboortedorp van de Venetiaan. We mogen dus stellen dat die man zijn krachten toen mat en dezelfde steen in de zee gooide, eeuwen geleden, en daarom kwam die steen met mij mee .
In onze dagen loopt tussen de jeugd veel groot volk rond. De coach van een basketballteam heeft het niet meer moeilijk om dubbele meters te vinden. Enkele generaties terug echter werd een lichaamslengte van meer dan zes voet als merkwaardig en zelfs zeldzaam aanzien in onze gewesten.
Ik groeide op tussen de boerderijen van het natte Haspengouw waar het gras, de suikerbieten, de populieren en de knotwilgen snel groeiden, waar grote Brabantse paarden de ploeg en de mestkar trokken. Na de zomer van dat belangrijke jaar toen ik mijn plechtige kommunie had mogen doen, kocht mijn moeder me reeds een eerste maatpak met lange pofboek. Julien, de kleermaker met een hazenlip, moest toen al maten noteren die soms gebruikelijk waren voor een afzwaaier uit militaire dienst. Wellicht was een van onze voorvaderen, die mijn persoon genetisch had beïnvloed, een krachtpatser op de foor geweest, een huurling uit het Noorden, een beenhouwer die rauw vlees had gegeten, of in ieder geval een uit de kluiten gewassen kerel. Vanaf de jaren op de banken van de lagere school, waar ik achteraan in het klaslokaal moest zitten, was ik al een kop groter dan mijn leeftijdsgenoten. De mensen merkten wel op dat er tussen de kleine jongens er ook ene was die wat langer opgeschoten was, een koekoeksjong tussen de jonge merels, maar vermits ik toch duidelijk op mijn vader geleek, stoorde noch ergerde niemand zich om mijn gestalte. Natuurlijk kreeg ik de bijnaam ' de lange', maar vlug hadden de pestkoppen begrepen dat zij me niet mochten plagen, want dat er dan gevochten werd tot het bloed vloeide en dan was het meestal hun neus die voor de kleur zorgde.Wat me meer zou bijblijven, was het feit dat ik me tussen volwassenen tijdens bijeenkomsten steeds moest schouder aan schouder laten meten met zonen uit andere families of met mijn neven die veel ouder waren. Altijd concludeerden de omstaanders na zulke meting het volgende : " Och God, de kleinzoon van Jef van Lenke's zal nog groter worden dan de Grote Menten ! ' .
De Grote Menten, een begrip in ons dorp op de taalgrens, een manspersoon van één meter negenentachtig, was evenwel bijna nooit zichtbaar zoals de Yeti in het Himalaya Gebergte. De redenen voor de onzichtbaarheid van de Grote Menten waren bekend en aanvaard door iedereen in ons dorp. Die man was gewoon iemand die dubbel zo hard werkte dan andere mannen. Hij stuurde 's nachts de ijzeren stoommachines van de goederentreinen voor de Belgische Spoorwegen ,en daarna zonder in zijn bed te kruipen, na het eten van spek en eieren, bewerkte hij zij akkers en zorgde hij voor zijn beesten. Die felle werker had buiten de dorpskom een kleine boerderij waarvan de grond grensde aan het wilde Land van Steps en Hachebouche. Bijna niemand kwam in die buurt omdat stropers, moerassen, struikgewas en doornhagen het daar in die zone ongezellig maakten. Op de andere uren van het etmaal sliep de Grote Menten na het drinken van jenever of na een vrijpartij met zijn Gertrude. Zelfs niet op hoogdagen was hij ooit in de parochiekerk van Sint Lambertus te zien. Maar toch was Cyriel Menten geen liberaal en ook geen socialist, want rond zijn stevige nek hing een ketting met een kruisje. Die grote man die nooit te zien was en die nooit één woord sprak, was echter toch iemand waarvoor zowel de pastoor, als de schoolmeester en zelfs de notaris respect hadden. De reden van dit stilzwijgen en van deze eerbied lag in dingen die onbespreekbaar waren en die nooit meer uit de memorie mochten worden geplukt, in de vreselijke oorlogsgruwel die de Grote Menten daadwerkelijk had meegemaakt en overleefd.
Op een dag in het najaar van 1915 was Cyriel Menten door zijn legeroversten getransfereerd geworden naar Armentières. In een hangaar moest hij zich daar schouder aan schouder meten met een Franse onderofficier. De volgende dag reeds behoorde Cyrille M. tot een Unité Spéciale de Nettoyeurs de Tranchées. Gedurende drie lange jaren, met minstens zesentwintig geslaagde opdrachten, was de ' grand matou' , zoals zijn legermakkers hem noemden, een bloeddorstige jager die door de loopgrachten trok na een stormloop om al wat zijn uniform niet droeg en nog bewoog even een barbaars duwtje naar de eeuwigheid te geven. Dat gebeurde in het daglicht, maar de meeste keren s'nachts, wanneer hij als een roofdier in de duisternis, door modder en bloed, tussen prikkeldraad en mijnen, in stinkend water, kroop tot bij de Fritzen uit Germanië om er daar enkele geruisloos te gaan wurgen, verdrinken, doodsteken. Wanneer zijn groep dan werd ontdekt, door enig lawaai, ontploffing van granaten of een schot, dan werd er in de aangevallen loopgracht gebruld en regende het weldra kogels. Na zo'n nacht in de hel kwam de Grote Menten, slechts God weet hoe en waarom hij dat kon, telkens toch weer terug bij dageraad in eigen kamp. Soms met op zijn sterke schouders een andere nettoyeur die onderweg reeds de helft van zijn bloed of zijn darmen had verloren. Van zijn groep van tien soldaten kwamen er na zo'n nachtelijke uitstap nooit meer dan zes terug. Na zulke krachtmetingen, na zijn job voor het vaderland, mocht de 'flemish trench clearer' wel wat uitrusten, op nieuwe krachten komen, en zelfs flink van het leven genieten door drank, sigaretten, dubbele rantsoenen en vrouwen. Hier mag wel worden vermeld dat buiten de voorziene maaltijden, deze vuurkruiser zich ook nog regelmatig grote steaks paardenvlees bakte, die hij graag at met grijs brood, ajuinen en waterkers.
Even voor Kerstmis van het jaar achttien was de Grote Menten terug thuis in zijn dorp. Hij kwam terug van de oorlog met enkele eretekens en met een in een stuk grijs papier gewikkeld mes, en dat verstopte hij in een jutezak op zolder. Hierbij legde hij een tijd later een spaarboekje met de nationale driekleur als boord van de omslag. Hij noemde dat vaak zijn zwijggeld en pas vierendertig jaren later zou zijn dochter door de Spaarkas alle intresten laten bijschrijven. Naar een bijeenkomst, een viering aan een monument, een eetmaal of een bal van de oudstrijders, of een begrafenis, is Cyriel Menten nooit geweest. Hij zweeg en probeerde te vergeten.
Ik groeide op in het dorp van de Grote Menten en de mensen die naar mij opkeken zegden van mij : ' Misschien is hij wel al even groot als Grote Menten! ". Toch kon niemand te weten komen of dat wel mogelijk was, want wie zou zich ooit wel durven, kunnen of mogen meten met die ene enige echte oorlogsheld uit La Grande Guerre 1914-1918 die ons dorp rijk was ! . Op een dag in het jaar negentienzestig, rond vijf uur in de namiddag op Kermis Walho, toen ik als zestienjarige ook al een bezoek bracht aan een van onze toen volle cafés, toen gebeurde het. Eindelijk zag ook ik hem voor het eerst in levende lijve, hij de vrijwel onzichtbare reus uit ons dorp. Daar zat hij, gewoon aan een tafeltje, met nog drie troefkaarten in zijn sterke hand die hij plots met een bonk op het cafétafeltje zwiepte. Hij had een pijp in de mond en twee glazen, één vol en één leeg, stonden voor hem. Uit een van de zakken van zijn ribfluwelen zondagse jas puilde er een rode zakdoek met witte bolletjes. Ik bestelde een Anderlechtse geuze, verbeterd met wat grenadine, dronk, keek, naderde wat dichter bij de kaartspelers. Ik dronk nog eens, en toen vroeg ik mezelf af of ik het hem zou durven vragen, recht te staan om zich schouder aan schouder met mij te meten ! In mijn jeugdige overmoed was deze vraag tot dichtbij mijn lippen gekomen, doch iets heeft mij toen weerhouden, de eerbied voor een oudere waarschijnlijk, of was het toen toch ook nog die verschrikkelijke snor van de Grote Menten ? Ik verliet toen na mijn derde en laatste slok - zo moest men op kermisdag een pint drinken- toch maar stilletjes en ongezien het dranklokaal voor mannen, en liet er iedereen met de oude gedachte dat Grote Menten de grootste manspersoon van het dorp was en bleef.
Ongeveer tien jaren later, toen mijn grote passie was geworden het fietsen tot waar bijna niemand komt, doorheen bos, berg en veld, ontmoette ik Cyriel weer. De vermetele pedaalridder die ik was, had het gewaagd zich te begeven in het bos van Steps, waar vroeger potscherven in gebakken klei van lang voor de Romeinse tijd werden gevonden, en waar op het einde van de twintigste eeuw, vossen, marters, en wilde katten huisden op de grond, terwijl verschillende soorten interessante vogels er in de bomen nesten maakten. Daar waren de wegeltjes zo slecht dat mijn brede Schwalbe banden in de kleigrond wegzakten. Ik trok op dat ogenblik een pijnlijke grimas omdat de scherp getande tak van een braamstruik een bloederige schram op mijn rechterkuit had getekend. Ik kwam uit het bos gesukkeld, bereikte terug het open veld., en plots kon ik mijn ogen niet geloven . Op een hoeksteen zat daar een man met een grote snor te rusten en een pijp te roken. Wat verder stond zijn enorm paard te grazen, los en vrij. Dat paard was het enige boerenpaard dat in ons dorp nog werkte, want alle landbouwers bezaten er reeds een Massey Ferguson van verdeler Melsers of nog sterkere machines. Grote Menten begroette mij erg vriendelijk. Ik was verrast dat hij zelfs mijn voornaam kende. Eindelijk had ik de kans om Grote Menten persoonlijk heel dicht te benaderen. Ik legde daarom ook mijn koersfiets neer in het gras en ging doodgewoon naast hem zitten, op de grond, met in mijn hand een bidon koude koffie. Het was daar lekker goed in de zon, op dat ogenblik voor ons zelfs beter dan op exotische stranden van vreemde landen. Wij spraken weinig, zeiden bijna niets, en toch verstonden wij mekaar heel goed. Alleen God wist hoe en waarom ik toen daar oog in oog stond met een man die met zijn mes dozijnen Adamsappels had doorgesneden. Wij luisterden samen naar de zang van de vogels, naar kleine geluidjes van andere levende wezens die we niet zagen, naar het lichte zomerbriesje dat af en toe voor gefluit zorgde in de takken van de bomen. Oog in oog met de Grote Menten zag ik dat die grote kerel mager was geworden. Hij was immers ook al meer dan vijfenzeventig jaren.Toen ik met mijn zakdoek het bloed van mijn been wilde vegen, opende hij de ransel die aan zijn voeten lag. Hij overhandigde me zijn stoop jenever alsook een propere witte zakdoek. Toen zei die oudstrijder ' Er is niets beter om te ontsmetten, zowel aan de binnenkant als aan de buitenkant van ons mannenlijf ! '. We bleven nog zo'n twintig minuten samen en van ons gesprek van toen heb ik slechts het voornaamste onthouden, een toch wel brede gedachte van de vuurkruiser waarover ik nog vaak heb zitten te mijmeren tijdens mijn latere fietstochten. Die Grote Menten sprak alzo : " Van alles is het belangrijkste het water, en daarna de grond, de zon, en het gezonde bloed ... ".
Maart 1983. Ik had het godvruchtige overlijden vernomen van de vuurkruiser Cyriel Menten, bijgezet op het erepark der oudstrijders, in stilte doch met alle eer, maar zonder bloemen en kransen zoals deze uitzonderlijke dorpsgenoot altijd had gewenst. Hij ook verdween zoals stilletjes alles in dat Haspengouwse dorp uit mijn jeugd. Het deed me pijn, omdat ik niet wist wanneer hij uit de loopgracht van dit leven was gestapt. Ik kon alleen maar later eens gaan kijken naar zijn grafsteen met wat letters,zijn naam en dan wat grond, grassprietjes, regen en een lege bloempot. Grote Menten is niet meer. In 2010 weet zelfs bijna niemand nog dat hij ooit had geleefd. Hij werd definitief de onzichtbare.
Zomer 1988. Barbecue in ons dorp, we wachten tot wanneer de worsten genoeg zijn gebakken. Ondertussen drinken wij in onze vreugde Brabants bier. Onze kinderen spelen. Heldhaftig bekampen enkele jongetjes mekaar nogal wild met stokken en latten. Ja, zie eens, zelfs zolang na de Slag van de Ardennen wordt in Haspengouw toch nog oorlog gespeeld, zoals toen wij jong waren. Het soldaatjesspel uit vroegere tijden, van schieten en slaan, weglopen, vuile kleren, een pijnlijke knie, en klein broertje dat begint te wenen, staat nu echter ook open voor de meisjes. Met fierheid en genoegen zie ik dat mijn dochtertje zich ook goed amuseert en verdedigt. Wat later spelen zij Tarzan en Jane, aangevallen door Rambo en de Hulk in de lindeboom, en dat vind ik toch wat gevaarlijk. Mijn vaderlijk plichtsbesef dwingt me om wat orde en kalmte in dat spel te brengen. Zo merk ik op dat tussen de bonte kudde er eentje meespeelt die twee schone militaire decoraties op zijn shirt heeft vastgespeld. Even moet ik naar adem snakken en dan wil ik zekerheid hebben. Ik vraag aan het jongetje zijn familienaam. Hij antwoordt me ' Rambo' en hij loopt weg. Zijn speelkameraadjes verklappen mij echter een ogenblik later dat zijn echte naam Frans Menten is.
Ik vraag aan Franske om zich eens te meten, schouder aan schouder, met mijn Liesje. Die kinderen zijn al toch zo groot voor hun ouderdom. Ik fluister tegen Franske ' Gij zijt de grootste, jong, want gij zijt Grote Menten' want eigenlijk hebben cijfers en centimeters geen belang, als er maar water is om bier te brouwen, klei en zon, en als de worsten ondertussen maar niet zijn aangebrand ... ! Franske kijkt me aan. Hij vindt me een vreemde oude man met teveel haar op mijn kop. Hij stormt daarom weg, terwijl hij een onverstaanbare oorlogskreet krijst, en hij trekt ten strijde tegen de andere bengels die ondertussen de Russen zijn geworden.
Barcelonnette 29 juillet 1982. Reportage du passage d'un des cols carrossables les plus élevés, les plus durs et les plus sauvages de France.
Cela fait du bien de se retrouver seul et libre sur la route. Depuis 12 jours j'avais fait chemin commun avec un compagnon, meilleur pédaleur que moi, et nos roues étaient passées par Diekirch, St-Avold, la Route des Crêtes, St-Hippolyte dans le Doubs, le Grand St-Bernard, le San Carlo en Vallée d'Aoste, l' Iseran dans le brouillard, le Souvenir H.Desgrange, l'Izoard, l'Agnel sauvage dans le Haut-Quyras, les fleurs du Vars. On ne peut planifier aucune randonnée cyclotouriste plus belle, plus audacieuse, plus fabuleuse, sans voiture d'accompagnement et sans réservation des hotels pour les fins d'étape. Ce matin, c'est un cycliste bien motivé qui prend la route, avec déjà 1.386 km sur son compteur Huret, précédés par quelque 5.000 km accomplis depuis le mois de janvier de la même année. Très peu de bagages, tenue légère, mais beaucoup de courage et bonne condition physique, pour une merveilleuse aventure cycliste dans la haute montagne et dans la beauté de la nature, sur des routes alpestres d'un autre âge qui ne figurent plus sur les cartes routières, pour des raisons de sécurité et par la volonté des autorités militaires. Le but est bien dans la tête de ce sportif de 38 ans. Il veut passer par l'enfer, par le Sommet du Parpaillon, un chemin muletier en pierrailles, avec sa bicyclette de route équipée de pneus légers et d'un triple plateau.Son compagnon de voyage des jours précédents, équipier inséparable depuis trois ans, est parti pour un autre itinéraire, pour une boucle par le Col d'Allos et le Col de la Cayolle, au sud de la cité de Barcelonette où pour deux nuits la Black Diamond Association s'est fixée. Le second cyclotouriste de ce club qui ne compte que deux membres va abandonner pendant sa sortie solitaire, car il se fera descendre de sa monture et mettre k.o. par un ballon de football expédié dans ses roues par des disciples maladroits et dangereux de Michel Platini. Mais cela est une autre histoire.
Wilfried remonte donc la vallée de l'Ubaye passe par Jausiers et Condamine, et déjà sur sa gauche se présentent les premiers lacet de l'obstacle célèbre. Une voiture accidentée dans les rochers, une cascade, prouvent ici encore la présence des hommes à chaque tournant. Il trouve la cadence, mais bientôt il constate une erreur d'itinèraire, car le voilà bloqué dans un chemin sans issu. Après des informations obtenues chez les monitrices d'une colonie de vacances pour jeunes filles, il doit faire demi-tour et redescendre vers Ste-Anne-de-Condamine et ses quelques maisons. Un nuage tout noir s'annonce et sagement notre cycliste s'abrite sans perdre patience. Il profite de ce repos forçé pendant l'orage pour déguster son saucisson de montagne, son pain, fromage, et pamplemousse. Après ce nuage unique il remonte à vélo.
Une paroi abrupte et mystérieuse se dévoile bientôt à sa droite dans un décor de Western. Wilfried se demande si ses amis les Nez-Perçés y ont leur terrains de chasse, mais il ne voit ni plumes, ni tentes, ni peaux de bison. Il continue et entre dans un bois. La pluie était violente et avait fait tomber beaucoup de feuilles et de branches qui couvrent à présent cette route forestière. Des arbres, un ravin, mais tout à coup aussi une Citroën 2CV stationnée dans la profondeur de ce bois. Une jeune femme blonde, habillée seulement d'un bikini, cherche quelque chose dans le coffre du véhicule rempli de matériel de camping. Non, cette nymphe des bois n'est pas seule, car plus loin sur une surface horizontale près d'une coulée d'eau, un homme et un gamin s'occupent d'un feu barbecue.
Le chemin est agréable et sent bon la fraîcheur des arbres mouillés. Wilfried croise des marcheurs avec des chiens. Voilà le Pont du Bérard, joli et poètique. Un artiste menuisier y a indiqué les bonnes informations. Joli travail d'ébeniste montagnard, fruit des longues soirées d'hiver et d'un artisanat raffiné, cela mèrite de s'y arrêter quelques minutes. Très joli, mais cela fait peur. Altitude 1844 m. La Condamine 7265 m. Tunnel 9655 m. Crévoux 22438 m. Embrun 37248 m. Quel programme encore !
La route devient de moins en moins pratiquable, mais les lacets sont encore très faciles. Les jambes du cycliste sont musclées et bronzées, et moulinent le petit braquet. Bientôt les arbres n'existent plus et c'est dans une immense prairie que le pédaleur doit progresser. C'est le paradis pour les moutons, mais pour le cycliste ce n'est plus qu'un chemin de terre, de cailloux, de gravier, qui font mal aux Bibs25 et aux jantes. Sur 32 X 24 la pente devient de plus en plus dure. Les cailloux sont de toute forme et de toute taille. C'est le purgatoire et parfois l'enfer pour ce grimpeur qui est un homme trop grand et lourd. Il faut beaucoup de concentration et des qualités de pilotage pour ne pas tomber. C'est difficile. Les yeux de Wilfried font mal, ses reins et ses mollets aussi, et son nez se rapproche de son guidon. Il prend des risques en allant rouler près des précipices où un petit tapis de plantes et mousses offre une surface plus douce. Quel sentier indigeste ! Quelle horreur de devoir passer ainsi sur des cailloux préhistoriques. Le grimpeur prend des gorgées dans son bidon-thermos. Il transpire, fait régulièrement un stop.
Tout autour de lui la nature est grandiose. L'horizon est d'une beauté exceptionnelle. Spectacle superbe. Dans la vallée les moutons ne sont déjà plus que des points blancs. Visibles sont de là-haut aussi les quelques campeurs en zone interdite qui font du camping sauvage. Un petit avion de sport passe et fait quelques ronds entre le soleil et la montagne. Rochers, herbe, fleurs, lumière, grand air, Wilfried est content et heureux en voyant toutes ces beautés. Mais, plus haut, plus près du ciel encore, il doit y avoir ce sommet qui l'attire. Encore 2 km selon ses calculs. Il respire bien et repart. Peu de temps après il doit descendre de sa bicyclette. La Landrover d'un garde forestier vient dans l'autre sens, mais ce fonctionnaire passe, ne fait aucun signe. Cela prouve que pour ce régional en uniforme les cyclistes vagabonds qui se risquent dans le Parpaillon sont des étrangers indésirables, des fous pédalant sur des drôles de machines. A cause du méchant regard du conducteur de ce véhicule officiel de haute montagne et de la triste situation du sentier, le cavalier qui grimpe décide de marcher à pied. De la main il pousse donc son vélo vers les plus hautes altitudes, mais ses souliers de cycliste ont des semelles qui ne conviennent pas sur ces terribles cailloux qui font mal aux pieds. Il essaye donc une dernière fois de continuer sur sa Brooks et utilisant comme dernière monnaie le plus petit pignon 32 X 28. Sa moyenne horaire est maintenant des plus basses mais il est à nouveau cycliste et non plus dans le déshonneur marcheur.
Le temps passe et il y a une éternité que ce pédaleur grimpe dans ce maudit Parpaillon qui fait tant transpirer. On est vraiment petit et seul, pire que Constant Collet le dernier isolé du Tour 1910, dans une telle montagne géante. Du haut de la montagne à belle vitesse arrive soudain une petite Jeep jaune. Le faible usager à deux roues doit sauter de sa machine pour faire de la place. Ce sont deux joyeux amoureux. Ils saluent avec des grands gestes et applaudissent ! Comme c'est sympathique ! Cela rassure et soulage dans le désert, la solitude, la douleur, dans un maillot trempé. Et, oui, cela va bientôt mieux, le géant retrouve des forces et du courage, il veut finir en beauté, finir au sprint, prendre les points pour le Grand Prix du Meilleur Grimpeur en haut de ce col super dur de hors-catégorie. Des oiseaux s'envolent sur son passage et poussent des cris très aigus qui font vraiment peur même aux plus courageux dans l'enormité du paysage. Univers sinistre. Les mêmes rochers et cailloux demeurent en cet endroit depuis probablement un million d'années. A l'entrée de la ligne droite en haut du Parpaillon arrive à belle allure comme une bête qui pédale - on dirait un des éléphants de Hannibal - Wilfried le pédaleur sans charme de Hesbaye, le pélerin des grands chemins.
Dans la désolation et la solitude de l'après-midi de juillet descend de sa bicyclette un champion sans nom, il n'est pas bon, mais il est grand et surtout très lourd. Il est arrivé en haut du Col du Grand Parpaillon où seulement des Dieux et des aigles sont capables d'arriver. Ce n'est à Macchu Picchu qu'il est arrivé, mais près d'une construction étrange, qui n'est pas ordinaire.
Tunnel du Parpaillon, construit par les Troupes du Génie, altitude 2643 m, sur ordre du Général Bergé, gouverneur militaire de Lyon 1892 et du Général Zédé , gouverneur militaire de Lyon 1900.
En tant que civil convaincu et partisan de la paix, le cycliste ne salue pas, ne frappe pas avec ses talons. Il pose sa chère compagne à deux roues, sa petite reine, contre les murs militaires solides qui vieilissent dans le dur climat de ce lieu étrange des Hautes Alpes.Assis sur une grosse pierre le grimpeur fatigué récupère et médite. Il vide son dernier bidon qui était rempli avec du jus d'orange très sucré. Sur une carte de visite il écrit un petit message d'amitié pour ce cycliste encore inconnu à cet instant qui sera le suivant à passer en haut de ce col mythique. Il glisse sa carte dans une fente du mur afin qu'un autre dingue merveilleux mais courageux la trouve. C'est une ancienne tradition commençée déjà par Velocio et ses amis , les premiers prophètes du cyclotourisme.C'est le geste rituel obligatoire du pélerin à bicyclette qui arrive dans ce lieu saint.
Ensuite, c'est le ' hinc et nunc' , l'instant de vérité qui sonne. Wilfried, comme si c'était la porte du ciel ou du purgatoire, traverse sans lampe ni casque le tunnel mystérieux. Pour ne pas salir ses chaussettes blanches il avance dans la couche de boue épaisse d'un pouce sur la pointe des pieds. Ses yeux s'habituent rapidement à l'obscurité, mais voilà déjà la sortie du tunnel et la grande lumière. Il sort de l'autre côté. C'est magnifique ! Il est à nouveau dans le soleil, dans les bonnes odeurs, sous le ciel bleu de la Provence. Il devient presque fou, tant est immense sa joie, après avoir mis à son actif l'exploit inoubliable de cette difficile journée à bicyclette.
Sur 52 X 13, il fonce déjà dans la descente. Mais c'est dangereux aussi de l'autre côté et il doit se calmer. C'est pourquoi il quitte la route pour visiter un refuge abandonné à cette heure-là, mais où quelques centaines de bouteilles vides et une quantité énorme de boïtes à conserves ouvertes deshonorent ce lieu qui devrait être un havre de paix propre. Ces inondices prouvent que malgré tout beaucoup de personnes passent encore en ce refuge, mais aussi que l'administration communale trop peu amie de la nature, de la faune et de la flore, oublie qu'elle devrait d'urgence aller nettoyer ce terrain situé dans un environnement précieux. Il faut croire qu'en haut du Parpaillon du côté de Crévoux on est dans un no-man's-land.
Dans la descente les pierres sont aussi nombreuses que dans la montée. Mais notre géant de la route dispose d'un vélo très solide, lent dans la montée mais sensationnel dans la descente. Pas de dégâts à la monture donc, mais la souffrance des freins et des pneus est grande, ainsi que celle des doigts et des bras. Prudence, clairvoyance, audace, aërodynamisme, sont les qualités d'un grand descendeur et Wilfried les possède. Après quelque temps à belle allure, arrive l'asphalte et la civilisation. Comme un skieur de grand slalom notre cyclo continue par Canal St-Sauveur, Crevoux, Praveyral, Champrond, Carrefour st-André, Pont sur la Durance, sur Embrun sans s'arrêter. Moins d'une heure plus tard il savoure la grande bière de la victoire sur la terrasse d'un café. Les voiles blanches des bateaux sur le lac de Serre-Ponçon et les filles en petite tenue d'été sont un spectacle qui améliorent encore l'ensemble de la qualité de cette randonnée cycliste mémorable.
La bicyclette du cyclotouriste est pleine de poussière. L' homme qui sur elle traversa la montagne est sale et fatigué, mais il est très heureux et en bonne santé.
1997. Nous nous approchons de la fin du siècle et même de la fin du millénaire. Bientôt tous ceux qui aiment les comparaisons, les statistiques, les bilans, seront à la fête. Le moment historique qui vient vers nous, sera unique dans toute vie humaine pour ce genre d'activités. En matière de sport, la grande idée du "citius, altius,fortius "relançée par Pierre de Coubertin il y a un peu plus de cent ans, n'a cessé de se développer jusqu'à ce jour. Depuis le début du vingtième siècle les exploits des sportifs ont ébloui sans arrêt les yeux et les imaginations. Mais il est vrai que la gloire autour de chaque nouveau record n'a existé que le temps que durent les roses. Rapidement, auprès de la génération montante, l'envie de faire mieux encore était toujours là. C'est pourquoi le sport est si passionnant et si varié dans les émotions fortes qu'il peut donner aux humains. Au fil du temps les fabuleux exploits ont été si nombreux. Sur l'ensemble du siècle, il est impossible de comparer ces champions qui furent les étoiles des différentes époques, dans différents sports, sur les différents continents de cette planète.
Puisqu'à l'impossible pourtant je suis tenu, je me suis permis de choisir un exploit peu connu, mais absolument extraordinaire.
1936. Il était fils d'ouvrier de la SNCB. De la fenêtre de sa chambre d'enfant il voyait les autres taquiner le ballon sur le terrain de football de son village. Mais il préférait la lecture au mouvement et le serieux de l'étude aux bruits des plaines de jeu. Si à vingt ans il ne travaillait pas encore à l'usine ou à la ferme, c'est à cause de sa mère et du curé qui avaient tout fait pour qu'il devienne seminariste. Bientôt celui qui pendant ses années greco-latines jusqu'aux profondeurs de la nuit avait déchiffré des textes anciens, la Bible, et même en lettres gothiques Les Frères Karamazov de Fedor Dostojewski, se rendait compte qu'il avait négligé ses jambes au profit de sa tête. Pour rattraper le temps perdu et pour se corriger, à partir d'un certain matin, il se mit avec frénésie à la pratique régulière de la bicyclette, de la course à pied et de la natation. " Complétement fou " pensaient les fermiers, qui au lever du jour voyaient sa foulée à travers la campagne. Le jeune homme longiligne courait avec ses jambes nues jusqu'au lieu dit ' Les Sept Fontaines' où sans savoir nager, il allait plonger en tenue d'Adam dans l'eau froide de l'étang. Car en cette période-là, en maillot de bain il se prenait pour Weissmuller, pour Nurmi,Ritola, Wise, pendant qu'il courait, et pour Antoine Dignef lorsqu'il pédalait.
Au moment où les peuples étaient déjà en mouvement, en solitaire il s'en allait pour ses premiers congés payés faire du tourisme à bicyclette sur les bords du Rhin où les filles étaient belles et le vin bon, dans une Allemagne pas encore ennemie. Comme il adorait le cinéma, il y allait tous les soirs voir un film. C'est ainsi qu'il vit dès sa sortie le chef d'oeuvre 'Les Dieux du Stade' de Leni Riefenstahl. Cet hymne à la santé physique, au corps humain et à la jeunesse, l'avait ému profondément. Il avait un peu plus que vingt ans. Il mesurait en hauteur au moins dix centimètres de plus que les autres gars de son âge. Il était innocent, honnête et naïf. Mais dèjà non loin d'où il avait passé ses vacances on était occupé à fabriquer les bottes des fascistes et des militaires qui feraient trembler bientôt l'Europe.
Amoureux du sport, pratiquant, supporter, organisateur, bénévole, archiviste, j'ai été frappé par l'absence d'exploits sportifs pendant les années de guerre, qui semblent être des taches blanches dans l'histoire ou des déserts dans la géographie du sport. Les exploits sportifs n'ont-ils donc pas existé, les champions n'ont- ils rien réalisé, et est-ce que personne n'avait mérité les lauriers de la gloire pendant ces périodes si difficiles, tristes, noires, grises ou blanches ... ? J'ose affirmer que le vrai nettoyeur de tranchées, l'acrobate des combats aériens, le cycliste mitrailleur, celui qui soignait les chevaux, les chiens, et les pigeons , et beaucoup d'autres militaires pendant la Grande Guerre se sont conduit comme des grands sportifs. Pendant la Deuxième Guerre les efforts demandés ont encore été plus inhumains, au-de-là des limites possibles. Je pense aux combats de l'Armée Rouge à Stalingrad, aux parachutistes en Normandie, aux combattants de Bastogne, aux survivants des camps, aux résistants dans le maquis. Tous ces jeunes hommes, toutes ces jeunes femmes, n'avaient-il pas en eux les qualités, n'avaient-ils pas la tête et les jambes, la volonté et le courage, des champions des années de paix fastes et riches ? Oui, par respect, je confirme que beaucoup de lauréats potentiels sont morts pendant les deux guerres. Ils n'ont pu devenir champions ni dans les dans les épreuves d''automobiles ni dans le Tour de France. Ils n'ont pas pu marquer des buts, ni pour Anderlecht, ni pour les Diables Rouges. Elles n'ont pas pu jouer au tennis ni se mesurer en kimono contre les demoiselles musclées d'ailleurs. Ni les victimes des guerres, ni leurs enfants jamais-nés, n'ont pu rejoindre les rangs des Grands du Sport Belge et International.
Alors, face au problème d'un passé cassé par deux guerres, face à la grande quantité de sports si différents, face à l'immense rangée de noms qu'un siècle de sport avait produit, comment répondre à la question " Quel fut le plus grand exploit sportif du XXe siècle ? " . Limitons-nous à notre pays et aux Belges. Ainsi cela devient déjà plus abordable. Ensuite, comme c'est à moi de donner la réponse, et comme je suis un enfant résultat d'une nuit d'amour de septembre 1943, je vais donc situer ce plus grand exploit dans cette décennie-là. Je pense que bien plus d'exploits se sont déroulés justement dans une période où tout était désorganisé, lorsque le sport avait pris la forme combien sérieuse de la lutte totale pour la survie de l'être humain.
1940. Entre Bruges et Gand, dans le plat pays de Jacques Brel. Le lundi 27 mai, notre pays est dans une catastrophe. Notre Gouvernement est en déroute, et en fuite. Des milliers et milliers de civils sont partout sur les routes. Pillages. Bombardements. Chaos. La peur règne. La panique est proche. Notre armée est impuissante, désorganisée, faible, mal commandée. Elle recule, se déplace, se cache derrière des murs et des haies, dans les trous et dans les fossés. Nos soldats attendent l'assaut meurtrier de l'envahisseur allemand. Des véhicules blindés, des canons, des uniformes portés par des hommes forts et fiers, des casques couverts de branches à feuilles vertes, se rapprochent dangereusement. Ils s'appellent Heinz, Wolfgang, Friedrich, Hans, et ils sont si nombreux, toute la Bundesliga de Bavière jusqu'à Hambourg. Les nôtres ont oublié leur casques à Melle, perdu beaucoup de cartouches à Merelbeke, et ils ne sont plus qu'à neuf et sans gardien de but. Alors soudain arrive tout ce que nos garçons craignent et bien plus que les officiers avaient expliqué. Des obus venant de loin et des balles tirées au fusil de guerre Mauser éclatent sur eux. L'artillerie belge riposte, mais leur première salve mal calculée tombe sur les Chasseurs Ardennais et sur les Cyclistes du II/44. Chaque minute de cette heure est incertaine. Les gars ne comprennent plus ce qui est en train de se passer. Quelque part on lève un morceau de bois avec un drapeau blanc, trop timidement pendant trois secondes. Mais ensuite quelqu'un a pris le pistolet de son lieutenant déjà mort, et il a tiré un coup selon une verticale parfaite droit vers le ciel. Pourquoi ce coup de feu vers Dieu les avait abandonné ?
Comme beaucoup croyaient qu'en un tel instant dangereux en pleine guerre les questions religieuses n'étaient plus à l'ordre du jour, ils ont pensé que le coup de pistolet était avec certitude le coup du starter d'un cross-country. Tous nos soldats, nos caporaux et sergeants, pivotaient soudainement sur les talons de leurs godasses. De Ruyselede à Tielt sur ne ligne de départ jusqu'à l'horzon s'est élançée une marée d'hommes jeunes. Ils sont plus de dix mille, dans la force de leur bel âge. Au sprint comme des lévriers, comme des Jesse Owens, ils partent pour la plus importante course de leur vie, la Corrida Nationale des Flandres de 1940. Ils étaient moins entraînés que Reiff ou Roelants, mais très fortement stimulés par la peur, et dans la lande flamande ils courent, trébuchent et fuyent à grands pas comme des lièvres bien sauvages.
Jamais, à une autre heure qui s'est déroulée pendant le XXe siècle, autant de kilomètres à allure très rapide n'ont été courus par autant de jambes. Cette course à vu se réaliser des records personnels, provinciaux et nationaux, qui n'ont pas été chronomètrés alors, et qui plus tard lors des défilés et des soupers d'anciens combattants n'ont même pas été reconnus. Car les détenteurs de décorations préféraient oublier ce steeple chase auquel ils avaient participé le 27 mai 1940.
Mais en 2000, et encore plus en 2010, cette course de notre armée belge, reste selon moi de tous les exploits, à cause de la totalité des battements de tant de coeurs de jeunes hommes, un exploit global énorme dans l'histoire de l'effort physique sur notre territoire national. Cette course folle de notre armée en 1940 était L'EXPLOIT SPORTIF PRINCIPAL DU XXe SIECLE EN BELGIQUE.
1985. Une fermette dans un village où fleurit l'aubépine, la rose, la pomme de terre, et où naissent régulièrement des petits cochons. J'y étais arrivé en transpiration, après de nombreux kilomètres à bicyclette, mais aussi parce que une grande émotion s'était emparée de moi. Quand elle a compris qui j'étais, Madame Helena, s'est brusquement levée et a quitté sa cuisine. Cette petite femme septuagénaire déjà, mais encore en très bonne santé, n'avait rien dit jusqu'alors, me laissant expliquer les raisons de ma visite chez elle. Peu de temps après, elle remonte de sa cave avec des pèches stérilisées dans un bocal.
" Nous allons manger la même chose que lui " dit-elle " lorsqu'il est revenu chez nous à Saros après la grande course à pied des combattants le mardi 28 mai 1940, Ma recette n'a jamais changé, les arbres sont toujours dans notre jardin. Nous allons les manger chaudes, avec quelques tranches de bon lard, d'un jeune cochon que avons tenu non pour vendre mais pour manger. Tu as effectivement retrouvé cette part du passé de ton papa, part que j'ai partagée et que je n'ai jamais oubliée ... "
" Je suis moi aussi parti un jour à la recherche du passé de mon père" dit-elle. " Je me suis seulement marié à cinquant ans, avec un homme plus jeune que moi et avec qui je suis toujours aujourd'hui, un excellent mariage de raison avec un veuf. Comme voyage de noce nous avions été aux USA. Le prix du voyage en Boeing et le séjour à New-York m'avaient couté beaucoup. Mais mon but principal était situé où aucun touriste n'allait, à Des Moines dans l'Iowa. Location de limousine. Grand Hotel. Repas fantastiques. Ce fut le grand pélerinage de ma vie. A Des Moines certaines rues sont en pavés, chose assez rare dans ce pays. Mon père, François Van Hulle, avec un copain originaire de Tournai, avait placé ces 'coble stones' dans la ville de Des Moines au début du XXe siècle. Entrepreneurs associés et équipiers, un flamand et un wallon, deux solides gaillards, allochtones dans ce pays lointain, ils y avaient placé ces grosses pierres dures. Ils ont travaillé comme des bêtes là-bas, mais ils ont gagné beaucoup de dollars, et ils ne dépensaient rien. Ils dormaient l'été sous tente dans un cimetière militaire de la guerre de sécession où cela puait le cadavre. L'hiver ils changeaient de métier, habitaient ensemble près du feu sur une locomotive à vapeur qui circulait dans une mine à charbon à ciel ouvert. Après ces terribles années de travail le flamand fortuné était revenu et avait acheté la ferme Saros à Wingene, tandis que le wallon était devenu américain. J'ai voulu voir les endroits où mon père avait tant trimé pour sa famille future des onze enfants Van Hulle. Je suis vraiment fier et très content d'avoir été en Iowa. "
"Tu ressembles beaucoup à ton père" me dit-elle. "C'est pour cela que j'ai pu donner ton nom de famille directement, alors que quarante cinq années nous séparent maintenant de ces heures pendant lesquelles nous avions tous et toutes tant tremblé ici."
Avec des larmes dans les yeux elle commence alors le récit des derniers jours de mai 1940 à Wingene, la véritable histoire d'une vraie guerre de chez nous, mais déjà lointaine dans les souvenirs, une histoire cent fois répétée à la ferme des Van Hulle lors des réunions de famille, avant que la télévision les amusait. Les vieux racontaient et toute la famille nombreuse écoutait. Un personnage leur était devenu familier, comme Zorro le serait dans les films plus tard. Dans cette ferme, entre les cochons, les pommes de terres et les légumes, revenait dans leur récit toujours ce jeune officier Théo, si grand et beau dans son uniforme, admiré par les filles et par les servantes de la ferme.
Je me réalisais en écoutant la vieille Helena que le militaire le plus gradé qui avait logé dans leur grande cave voûtée n'avait fait que grandir et grandir de version en version pendant les années quarante et cinquante. Comme un fantôme dans certains chateaux écossais mon père, le Lt Théophile Augustin Journée, était au fil du temps devenu un héros, propriété exclusive de cette ferme flamande.
Après avoir mangé du lard maigre et beaucoup de pèches chaudes, j'ai quitté Helena et sa maison entourée de roses de Wingene. En pédalant, j'étais certain que mon père, décédé en 1973, avait certainement raconté à Helena, la grande en merveilleuse histoire antique de Helene et du Cheval de Troie. Je me demandais aussi si un lieutenant en période de guerre aurait été capable de conserver le célibat d'homme en bonne santé face à une si gentille jeune fermière, qui en tout cas lui avait donné avant les pèches et le lard du 28 mai 1940, aussi du fromage blanc, du beurre et de la tête pressée.
Après les courtes vacances tonifiantes avec mon épouse et mes deux filles, qui me laissaient faire du vélo pendant qu'elles étaient à la plage, je me suis remis à lire avec ardeur, attention, et plus grand intérêt, le vieux cahier de notes de 1940 que j'avais hérité comme fils ainé. Le titre de ce manuscript est " 18 Jours en Mai 40 " . Ce sont des textes difficiles à lire. Les feuilles sont sales, l'encre a presque disparu et les lettres avaient été griffonnées par un ancien seminariste, sportif, ex-étudiant en médecine, collégien qui pratiquait l'écriture greco-latine et gothique.
Ses mains avaient tremblé au front par la peur, par une perturbation que cette Helena avait provoqué chez lui, par sa colère sur ses soldats sans discipline qui n'obéissaient pas et sur ses supérieurs invisibles. Effectivement, sur plus d'une page, je retrouvai l'expression " la grande fille de la ferme" dans son récit et je me rendais compte que tout ce que Helena m'a raconté en 1985 se trouvait déjà depuis fin 1940 dans le précieux cahier que je détenais. C'est ainsi que, même si durant ma jeunesse j'avais été souvent l'ennmi de mon père, j'ai compris bien longtemps après sa mort que j'avais été le fils d'un héros militaire qui avait participé à une incroyable course à pied là-bas sur les bords de la Lys et de l'Escaut, du côté d'entre Bruges et Gand, dans le plat pays. " Mon père , ce héros." Eh, bien, c'était une nouvelle idée qui me donna des bonnes sensations et qui donc n'est pas mauvaise du tout ! .
Het gebeurde in december, de koudste maand van het jaar. s'Nachts had het gevroren. Een spiegel van ijs lag over de stad. Toen de mensen die zaterdagmorgen opstonden, trokken zij extra dikke kleren aan en taltijk waren zij die besloten van de hele dag warm thuis te blijven. De kinderen keken opgewonden naar de hemel, die sneeuw beloofde.
En ja, in de loop van die voormiddag begon het ook te sneeuwen. Dikke trage vlokken uit een geelwitte lucht vielen als een regen van miljoenen kleine koude sterren op de daken van de gebouwen en van de auto's, op de fietspaden en in de straten, op vergeten speelgoed in de tuin, op de deksels van de vuilnisbakken en over de hele oppervlakte van het voetbalveld. Zo'n dik pak sneeuw was er in jaren niet meer gevallen, zegden de oudere mannen die het konden weten.
Die sneeuw bezorgde de kinderen zoveel plezier, doch voor de computers was het de druppel die de emmer deed overlopen. De computers waren al weken aan het mopperen. In het holst van de nacht hielden zij vergaderingen, waarin ze hun ongenoegen op tafel legden en zegden dat ze er genoeg van hadden, dat het nu maar eens gedaan moest zijn, om altijd maar door de mensen bepoteld of onder stress gejaagd te worden. "We hebben niet eens zelfbestuur" had een jonge computer met vooruitstrevende opvattingen uitgeroepen. " We worden bestuurd".
Ze hadden er genoeg van om altijd klaar te staan voor de mensen, van 's maandags tot vrijdags, en soms ook tijdens de weekends of tot diep in de nacht. " Er wordt ons nooit eens gevraagd of onze bytes, onze ROM geheugens, en onze chips niet vermoeid zijn" kloeg een wat ouder model. "Welnee", daar denken de mensen niet aan. Wij zijn in hun ogen niet meer dan metalen voorwerpen met wat toetsen, draad en lichtjes, zonder hart of zonder ziel."
Binnen in de lege kantoren keken ze triest door de ramen naar de symfonie van de langzaam neerdwarrelende sneeuwvlokken. Wegens besparingen was de centrale verwarming heel laag geprogrammeerd. De computers rilden van de kou. Ze voelden zich eenzaam en ongelukkig.
Toen op die zaterdagavond gebeurde het. Alle mensen zaten thuis voor de televisie of lagen reeds warm onder de lakens. De computers werden plots levende wezens. Zij verlieten de kantoren en renden weg uit de bankinstellingen, de supermarkten, de ministeries, de scholen, en de stofferige kamertjes, waar ze gevangenen waren. Als je toen uit het raam had gekeken, had je iets kunnen zien dat je nog nooit eerder had gezien : duizenden en nog eens duizenden computers van alle merken liepen disconnected door de straten, over het wit van de sneeuw, door het grijs en zwart van de nacht. Ze renden de stad uit. Buiten de stad gekomen, hielden alle computers van de mensen een rustpauze om te overleggen wat nu verder te doen stond. Het bleek al spoedig dat zij het eigenlijk zelf niet wisten. Ze waren echter overtuigd van één ding, namelijk dat ze de mensen niet meer wilden zien. Ze hadden het verlangen van nooit meer de speelbal te zijn onder de vingers van domme blonde kantoormeisjes, nooit meer bestuurd te worden door programmeurs en analysten. Ze wilden vrijheid, zelfbestuur, onafhankelijkheid, geluk.
Een jonge lazerprinter sprak " Laten wij naar het warme en droge Zuiden reizen en niet meer stoppen voor we een land gevonden hebben, waar computers rechten hebben en niet meer hoeven te dansen naar de pijpen van de mensen."
"En ... waar is dat land ? " vroeg het hardwarevolk.
" Dat land is er ! " bevestigde de jonge printer. " Ik weet nog niet waar, maar het is er en we zullen het vinden.Wellicht zullen we nog lang en ver moeten stappen, maar op een dag zullen we er zeker aankomen. Het is een heerlijk klein land. Als ik mijn ogen sluit, kan ik het reeds zien. Alle computers worden daar elke dag opgeblonken en ontstoft. De electriciteit wordt er gemaakt van witte steenkool. Elke dag krijgen de printers er verse inkt. De muizen worden er over een propere kaasplank bewogen, en de diskettes zijn er van marsepein" ! " Hoera .... ! " riepen de computers. " Hoera ... !" . " Vooruit" riep de jonge printer. " 0p weg, kameraden, volgt mij ! " . .
Er zijn op de veilingen, op de markten van Haspengouw, in de ochtend parfums van boomgaarden, hoeve en land, geuren van vee en van fruit, met daartussen kinderen die dansen en lachen. Pelgrim van de nacht, ik die kwam langsheen slierten van oorden, plaatsen die mijn ogen amper boeiden. Steeds brengt mijn stap me weer terug tussen dat volk, op het plein onder de torens. Daar voor maar weinig euros een emmer Jonagold, mooie bananen, twee kilo's tomaten en een krop sla. Voor de rest van uw geld is er porei, kiwi, bloemkool, bijna voor niets nu vandaag. Een paar leuke bretellen, een schoon T-shirt van STVV, een hamburger met ketchup, een boekentas voor uw kind. Een poster van Joe Harris of van Bon Jovi, een beertje om goed te slapen, kousen voor opa. Gel voor je haar, een band voor je velo, mals papier voor moeders plee, poeder tegen mieren, siroop en platte kaas. Een vaarsje uit Wellen, witte konijnen om te goochelen, zes kippen voor bruine eieren. Een oude koe voor een prijsje, een goudvis in een bokaal. Een Hoepertings meubel, een foto van Tom Boonen, een bijbel van een jood, vier dozijn knikkers uit de fifties, een autoplaat van Nevada. En daarbij en daartussen, geroezemoes zo schoon , in de volkstaal van Trudo, Tongeren en Loon. Geklets van mannen, idioten, filosofen, boerinnen, pallieters, zevereers en schelmen. Er zijn op de veilingen, op de markten van Sint-Truiden, vooral op de zaterdagen van april en mei, vele mooie vrouwen en bakvisjes met kersenmond en appelwangen, met het beste fruit in de bloes. Zodat ik, oude geile tangodanser, tussen alle geuren van de stad soms nog een gedachte krijg die klimt. Pelgrim van de nacht, ik liep langs zovele wegen, tussen bloesems die ik niet zag. Met vaste jonge schree kom ik steeds graag weer om te kuieren langsheen de straten die mij roepen en het wit, groen, geel, blauw en rood van de dorpen, de ijskreem en het bier.
De zon verdween langzaam. Begin van de avondkilte. Het feest was goed geweest. Die dag was reeds bijna voorbij. Nog één man werd er verwacht. Niet meer door het mooie bloemenmeisje. Zij was al naar huis, naar bed wellicht, met krulspellen aan en op blote voeten. Een briesje speelde er met het stof en de papiertjes van de straat. De hond uit de nabije herberg kauwde op een in de goot gevonden stuk lookworst. Mussen en merels kwamen weer rondvliegen in de buurt. Een eenzame supporter met een bijna leeg glas Maes Pils in de hand, leunde van volkse zatheid nog over de omheining. Hij ging niet naar huis. Zijn moeder was er toch niet meer en zijn vrouw ook niet, want die was wat eerder vertrokken met de schatbewaarder van een kaatsbalvereniging, een man die absoluut geen oog had voor het Seizoen der Vlaamse Wielerklassiekers.
Amper nog enige levende zielen bewogen zich op dit uur nog in het decor. De laatste ton bier begon toen teveel schuim te geven en werd daarom weggerold. Het frietvet koelde af en verloor langzaam haar lokkende geur. Op een terras begon de ober reeds met het plaatsen van stoelen op tafels. Op de parkeerplaatsen was er terug ruimte genoeg.
Gezwoegd en genoten had hij. Dit was duidelijk te zien aan zijn gelaatstrekken. Zijn blik was eerder dof. Terwijl hij zijn laatste pedaalstoten gaf, bolden zijn vuile wangen op. Uit het diepste van zijn longen, ergens tussen lever en hart, kwam er een lange zucht. Hij viel stil enkele meters voorbij de eindmeet , hoestend en kuchend, en op dat signaal werden de officials weer wakker. Leonardo Ultimo uit Messina in de verre Siciliën stond daar voor de aankomstrechters. In zijn geelblauwe sporttrui die kleverig was geworden van zweet, snot, gemorst eten en drank, stond de laatste renner uit de grote klassieke wegkoers er op zijn waggelende vermoeide benen, zoals een pas overleden gelovige aan de poort van de hemel.
'Dossard Quarante à l'arrivée ! ' schreeuwde de délégué van de Union Cycliste Internationale. Met nog iets dat leek op een glimlach keek de renner de degelijk geklede heren in de ogen, terwijl iemand de spellen losmaakte en het rugnummer van de onderkant van zijn rug verwijderde. De vermoeide sportman stelde nog een vraagje. Stilte. De koersdirecteur antwoordde niet. Hij rolde alleen maar een krolletje in zijn snor. Heel graag had de jury deze deelnemer buiten wedstrijd geplaatst, maar dat kon niet volgens de sportreglementen. Het was in de hogere bondskringen geen geheim dat een bekende tante van deze Ultimo een operazangeres was die op galadiners vaak werd gesignaleerd in gezelschap van zeer belangrijke lui. Dit buiten beschouwing gelaten was 'den Ultimo' sedert zijn aanwezigheid in alle grote velokoersen een volksgeliefd iemand geworden. Leonardo had supporters niet alleen tussen Napels en Palermo, maar ook tussen Hoei en Waregem.
Er kwam een man met een grote witte handdoek en een fles San Pellegrino aangelopen. Dit was Primo Zanatta, de trouwe verzorger, die in het café tegen drie Flandriens lang had gediscussieerd en met hen veel had gedronken. Daarom kwam hij zowaar wat te laat zijn taak volbrengen. Zij kiepten de smerige tweewieler over de koorden, verlieten de arena, en reden met hun Fiat snel weg tot ergens op een hotelkamer aan de rand van de stad. Douche en massage, prosciutto, pasta, en een groot glas chianti. De Siciliaanse renner, zo ver van huis in het Vlaamse land, kwam zo terug tot rust met zijn hoofd en met zijn benen. Hij had gekozen voor het beroep van gregario-wegrenner van de lange afstand. Zijn leven was een dagelijks avontuur met het altijd onderweg zijn, het vertrekken en aankomen, de pijn en de bandbreuken. Soms werd er wel even stilgestaan, maar dan moest men zich toch altijd weer op gang trekken.
Leonardo Ultimo en Primo Zanatta zijn internationale kunstenmakers, huurlingen, zigeuners, clowns, meespelers van de Comedia del Arte die Wielersport heet.
Vertrekken met amper wat meer dan jezelf als bagage stap na stap in de richting van de ondergaande zon langzaam op het ritme van vroegere tijden de weg volgen van de voorouders in de natuur langs kleine wegen, oude dorpen, riviertjes van kerkje tot katedraal, van berg tot dal slapen met een steen als kussen onder de oneindige sterrenhemel dag na dag, avond na avond weer steeds verder in de ochtenddauw ontmoeten iemand, iets, een droom, een oud verhaal langzaam verder van hotel tot refugio van eethuis tot bodega ademen en tot rust komen met pijnlijke benen doch gezond van lichaam en kopje ervaren een flits, een gedachte, een gevoel dat plots verschijnt en weer verdwijnt in het niets zoals wijzelf zijn, nog minder dan een zandkorrel vergankelijk, voorbijgaand op de melkweg, tussen de sterren een pelgrim zijn.
Telkens weer uit het verre Noorden komt die ene langzame pelgrim. Telkens bloeien paardenbloemen en groen langs de schone aloude aarden weg. Telkens weer komen na de winter in de lente eendjes in het riet bij de vijver. Telkens weer stapt voorbij de vreemde man met zijn vilten hoedeken vol schelpen. Zijn naam moet Jan zijn, of Kobus misschien. Hij is een grijze heer, hoog als een boom, maar niet echt de witte merel, de ware zoon van Nimrod de jager, van Questio de vrager, van Ebroïn de ruiter, van Viljoen de snuiter, van Evermar met de mijter, van Iks de schijter, van Bludts de brouwer of van Thijs de bouwer, van Trudo, van Servaas, van Uylenspiegel, van allen uit d'oude tijden heeft hij wel iets want zijn zwarte ziel zwerft al eeuwig lang in het oneindige tussen Gods hemel en vuur. Zijn arme ziel op het onsterfelijk voetpad loopt steeds weer terug op andere zondaarsvoeten. Telkens vordert helemaal weer de pelgrim met zijn grote schoenen, zijn blaren en zijn eelt, zijn vuile jas, naar het Westen uit het zicht. De kerel weet, zweet, laat een scheet en vergeet, en soms ontmoet hij ergens in het stof, in het bos, Johannes, Franciscus, zijn neven en tochtgenoten, tussen de vele anderen zonder naam, zonder gezicht. Zijn stok klopt op de weg, volgt de gouden pijl . Zijn schree vertraagt want daar komt in de zon van een pleintje een albergue met brood en wijn. Dit moet ongetwijfeld het goede San Martin zijn.
Quand on partait de bon matin Quand on partait sur les chemins A bicyclette Nous étions quelques bons copains Y avait Fernand y avait Firmin Y avait Francis et Sébastien Et puis Paulette
On était tous amoureux d'elle On se sentait pousser des ailes A bicyclette Sur les petits chemins de terre On a souvent vécu l'enfer Pour ne pas mettre pied à terre Devant Paulette Faut dire qu'elle y mettait du cœur C'était la fille du facteur A bicyclette Et depuis qu'elle avait huit ans Elle avait fait en le suivant Tous les chemins environnants A bicyclette
NATHALIE.
La place Rouge était vide Devant moi marchait Nathalie Il avait un joli nom, mon guide Nathalie... La place Rouge était blanche La neige faisait un tapis Et je suivais par ce froid dimanche Nathalie... Elle parlait en phrases sobres De la révolution d'octobre Je pensais déjà Qu'après le tombeau de Lénine On irait au café Pouchkine Boire un chocolat... La place Rouge était vide Je lui pris son bras, elle a souri Il avait des cheveux blonds, mon guide Nathalie... Nathalie Dans sa chambre à l'université Une bande d'étudiants L'attendait impatiemment On a ri, on a beaucoup parlé Ils voulaient tout savoir, Nathalie traduisait Moscou, les plaines d'Ukraine Et les Champs-Élysées On a tout mélangé et on a chanté Et puis ils ont débouché En riant à l'avance Du champagne de France Et on a dansé... La, la la... Et quand la chambre fut vide Tous les amis étaient partis Je suis resté seul avec mon guide Nathalie... Plus question de phrases sobres Ni de révolution d'octobre On n'en était plus là Fini le tombeau de Lénine Le chocolat de chez Pouchkine C'était loin déjà... Que ma vie me semble vide Mais je sais qu'un jour à Paris C'est moi qui lui servirai de guide Nathalie... Nathalie
Marianne de ma jeunesse Ton manoir se dressait Sur la pauvre richesses De mon rêve enchanté
Les sapins sous le vent Sifflent un air étrange Où les voix se mélangent De nains et de géants
Marianne de ma jeunesse Tu as ressuscité Des démons des princesses Qui dans moi sommeillaient
Car ton nom fait partie Marianne de ma jeunesse Du dérisoire livre Où tout enfant voudrait vivre
Marianne de ma jeunesse Nos deux ombres enfuies Se donnèrent promesse Par-delà leurs joies et leur vie
Marianne de ma jeunesse J'ai serré sur mon cœur Presque avec maladresse Ton mouchoir de pluie et de pleurs
Il avait poussé par hasard Dans notre cour sans le savoir Comme un aveugle dans le noir Mon arbre Il était si petit Que c'était mon ami Car j'étais tout petit Comme lui J'attendais de lui le printemps Avec deux ou trois fleurs d'argent Un peu de vert, un peu de blanc Mon arbre Et ma vie s'accrochait A cet arbre léger Qui grandissait Comme je grandissais
Chanson de GILBERT BECAUD
Quand tu n'es pas là Tous les oiseaux du monde Quand tu n'es pas là S'arrètent de chanter Et se mettent à pleurer Larmes de pluie au ciel d'été Quand tu n'es pas là Le silence qui gronde Me donne si froid Qu'un jour ensolleillé Me fait presque pleurer Larmes d'ennui malgré l'été La ville fait de grâces La lune des grimaces Qui me laissent sans joie Les cantiques d'églises Malgré tout ce qu'ils disent Me font perdre la foi Quand tu n'es pas là Tous les oiseaux du monde La nuit sur mon toit Viennent se rassembler Et pour me consoler Chantent tout bas ' Elle reviendra ' Quand tu reviendras De l'autre bout du monde Quand tu reviendras Les oiseaux dans le ciel Pourront battre des ailes Chanter de joie Lorsque tu reviendras !
Le Pianiste de Varsovie Gilbert Bécaud
Je ne sais pas pourquoi Cette mélodie me fait penser à Chopin Je l`aime bien, Chopin Je jouais bien Chopin Chez moi à Varsovie Où j`ai grandi à l`ombre A l`ombre de la gloire de Chopin Je ne sais pas pourquoi Cette mélodie me fait penser à Varsovie Une place peuplée de pigeons Une vieille demeure avec pignon Un escalier en colimaçon Et tout en haut mon professeur Plus de sentiment Plus de mouvement Plus d`envolée Bien bien plus léger Joue mon garçon avec ton coeur Me disait-il pendant des heures Premier concert devant le noir Je suis seul avec mon piano Et ça finit par des bravos Des bravos, j`en cueille par millions A tous les coins de l`horizon Des pas qui claquent Des murs qui craquent Des pas qui foulent Des murs qui croulent Pourquoi? Des yeux qui pleurent Des mains qui meurent Des pas qui chassent Des pas qui glacent Pourquoi Le ciel est-il si loin de nous? Je ne sais pas pourquoi Mais tout cela me fait penser à Varsovie Une place peuplée de pigeons Une vieille demeure avec pignon Un escalier en colimaçon Et tout en haut mon professeur
What does not destroy us makes us stronger.
Rondvraag / Poll
Wie wordt wereldkampioen 2012 bij de profs ?
À la claire fontaine
M'en allant promener, J'ai trouvé l'eau si belle, Que je m'y suis baignée.
Il y a longtemps que je t'aime Jamais je ne t'oublierai.
Sous les feuilles d'un chêne Je me suis fait sécher, Sur la plus haute branche, Un rossignol chantait.
Il y a longtemps que je t'aime Jamais je ne t'oublierai.
Chante, rossignol, chante, Toi qui as le coeur gai, Tu as le coeur a rire, Moi, je l'ai à pleurer.
Il y a longtemps que je t'aime Jamais je ne t'oublierai.
J'ai perdu mon ami Sans l'avoir mérité, Pour un bouquet de roses, Que je lui refusai.
Il y a longtemps que je t'aime Jamais je ne t'oublierai.
Je voudrais que la rose Fût encore au rosier, Et que mon doux ami Fût encore à m'aimer
Turning and turning, the world goes on We can't change it, my friend Let us go riding now through the days Together to the end Till the end
Les bicyclettes de Belsize Carry us side by side And hand in hand, we will ride Over Belsize Turn your magical eyes Round and around Looking at all we found Carry us through the skies Les bicyclettes de Belsize
Spinning and spinning, the dreams I know Rolling on through my head Let us enjoy them before they go Come the dawn, they all are dead Yes, they're dead
Les bicyclettes de Belsize Carry us side by side And hand in hand, we will ride Over Belsize Turn your magical eyes Round and around Looking at all we found Carry us through the skies Les bicyclettes de Belsize
Julia Tulkens .
Hebben wij elkaar gevonden in dit land van klei en mist waar tussen hemel en aarde ons leven wordt uitgewist ?
Ben ik nog schaduw, ben ik al licht, of is d'oneindigheid mijn aangezicht ?
Treed ik in wolken of in hemelgrond ? Er ruist een hooglied aan mijn lichte mond. In uw omarming hoe ik rijzend ril ... Mijn haren wuiven en de tijd valt stil .
Julia Tulkens.
SONNET POUR HELENE
Quand vous serez bien vieille, au soir, à la chandelle, Assise auprès du feu, dévidant et filant, Direz, chantant mes vers, en vous émerveillant : Papoum me célébrait du temps que j’étais belle.
Lors, vous n’aurez servante oyant telle nouvelle, Déjà sous le labeur à demi sommeillant, Qui au bruit de mon nom ne s’aille réveillant, Bénissant votre nom de louange immortelle.
Je serai sous la terre et fantôme sans os : Par les ombres myrteux je prendrai mon repos : Vous serez au foyer une vieille accroupie,
Regrettant mon amour et votre fier dédain. Vivez, si m’en croyez, n’attendez à demain : Cueillez dès aujourd’hui les roses de la vie.
Regretting my love, and regretting your disdain. Heed me, and live for now: this time won’t come again. Come, pluck now — today — life’s so quickly-fading rose.