'k Heb iemand gekend die van slappe lach letterlijk helemaal slap werd. Die moest dan ter plekke gaan zitten waar hij stond want hij kon niet meer staan.
Zo heb ik hem eens om 06h+ op de trap zien liggen. Hij lag daar -slap als een hoopje vodden- te hikken van het lachen. Geen flauw idee waarom of waarover het ging, hij kreeg het niet gezegd. Heel plezant, zou men denken, maar niet zo geestig wanneer er loods aan boord is. Die gast was namelijk onze eerste stuurman. Leg met zo iemand maar eens een schip tegen de kaai hé. Hij was nog net intijds van de brug weggeraakt, voor hij zijn slaptitude kreeg.
Toen ik een trap hoger met het ontbijt van de loods op de brug kwam had ik ondanks mezelf een smile tot achter mijn oren. De loods was gecharmeerd dat hij zo vroeg op de ochtend al met de glimlach geserveerd werd. Hij dacht misschien dat ik geheel uit mezelf zo zonnig van aard was … Wat de captain dacht kon ik zien aan zijn gezicht. Nee, lachen is niet elke keer even geestig.
te gast bij Wim Helsen, Bart De Wever met een fragment uit de toespraak van Claudius Toespraak van Claudius voor de Senaat (48 n.Chr) - Tacitus Annales XI, 23-25
Wat is Sparta en Athene, militaire grootmachten van weleer, fataal geworden? Er is maar één antwoord : ze hielden hun tegenstanders, nadat ze hen verslagen hadden, op afstand en behandelden hen als ongewenste vreemdelingen. Neem daarentegen Romulus, de stichter van onze stad. Hij was zo verstandig om tal van volken -nog op dezelfde dag als waarop zij de wapens tegen ons opnamen- in de gemeenschap van burgers op te nemen.
In cultureel opzicht hebben ze zich helemaal met ons vermengd. Er zijn familiebanden aangeknoopt. Het is veel beter wanneer ze hun goud en hun rijkdommen bij ons inbrengen dan wanneer zij het voor zichzelf houden doordat wij hen op afstand houden.
Leden van de senaat, alles wat nu als oeroud gebruik wordt beschouwd, was ooit nieuw. Eerst mochten alleen leden van adellijke families magistraatfuncties bekleden. Later mochten leden van niet-adellijke families in Rome dat ook. En weer later families uit Latium. En nog veel later families uit heel Italië. Ook deze vernieuwing zal ooit gewoonte worden. En wat ik nu bepleit onder verwijzing naar precedenten uit het verleden, zal zelf precedent worden. Toespraak van Claudius voor de Senaat (48 n. Chr) - Tacitus Annales XI, 23-25
Zaterdagnamiddag zat ik hier braafjes te tokkelen en meende gebons te horen. Dat kwam van de TV, dacht ik. Maar het gebons bleef aanhouden. Dus zette ik de TV stil : duidelijk ritmisch gebons ergens.
Mijn eerste gedachte was dat er iets gebeurd was met de bovenbuurvrouw en dat zij op de vloer lag te bonzen om iemands aandacht te trekken. In een wip stond ik aan de deur om naar boven stormen. Dwz, ik nam mijn sleutels en schuifelde naar de deur om de lift te nemen.
Toen dacht ik eraan dat ik best eerst efkes achteraan op het terras kon gaan luisteren naar dat ritmisch gedoe. Want ik heb zo nog eens boven gestaan om te gaan 'redden' na een 'alarmsignaal' dat dan knallend vuurwerk ergens in de verte was en met de bovenbuurvrouw was niks aan de hand. 'k Sta buiten : het gebons was ondertussen genaderd, het was nu duidelijk tromgeroffel. Ineens wist ik het weer : de stoet. Dé stoet. Het programmablaadje ligt al drie weken op het buffetkastje om ons aan de carnavalsstoet te herinneren. Kwestie van niet-te-schrik-ken wanneer in de straten hierachter tamboergeweld zou langskomen ...
foto Nieuwsblad, 2015 Toen mijn hart wat minder bonsde nam ik me voor : volgend jaar zet ik in 't rood & in 't groot STOET op de kalender. Als ik eraan denk.
m- EZW-03/2011 en verleden zaterdag wéér zo geschrokken
te gast bij Wim Helsen, Michel Wuyts met een fragment uit 'Marte Jacobs' van Tim Krabbé Eén kind viel hem speciaal op, een meisje met halflang blond haar, een zwart gymnastiekbroekje en lange benen als scharnierende luciferstokjes. Ze was snel en handig, maar ook nog zo licht dat ze een paar keer met haar venijnige schijnbewegingen haar eigen benen onder zich vandaan schopte, en viel. Dan stond ze op en sloeg met een geërgerd gebaar het zand van haar broekje, en speelde verder. Net een pasgeboren girafje, dacht Emile, en zo ging hij haar in gedachten noemen: het pasgeboren girafje heeft de bal, pasgeboren girafje, goed ben jij. Pasgeboren girafje, speel nou naar mij over. Ze was links, viel hem op. En ze had sproetjes. Uit: Marte Jacobs, 2007, Tim Krabbé
Over Michel Wuyts : https://nl.wikipedia.org/wiki/Michel_Wuyts Over Tim Krabbé : https://nl.wikipedia.org/wiki/Tim_Krabb%C3%A9 Over Marte Jacobs : 'Er was een moment waarop ze allebei alleen aan de kant zaten en elkaars blik opvingen. Ze had een soort ernstige spot in haar blik, die hij niet eerder had gezien. Ze werd natuurlijk ook ouder, ze wist meer van zichzelf. Ze knikten en lachten even. Maar Emile ging niet naar haar toe. Haar rol in het toneelstuk was te klein geweest om haar ermee te kunnen complimenteren, en hij kon ook niet met haar gaan dansen. Een zesdeklasser met een eersteklasser - zoiets bestond niet. De hele school zou gonzen van de vraag wat dat te betekenen had.' tekst achterflap boek
De 'zij' in bovenstaand fragment is Marte Jacobs, het mysterieuze en ongrijpbare meisje om wie alles draait in de zwart-romantische, ontroerende roman van Tim Krabbé. De jonge en succesvolle dichter Emile Binenbaum is verliefd op haar, eerst zonder het zelf te weten en op afstand, maar al spoedig met de bedoeling haar meer te laten zijn dan de bezielster van zijn beste gedicht. Het is het begin van een bijzondere vriendschap tussen twee geestverwanten, die voorbestemd lijken om de rest van hun leven te delen.
'k Vond deze foto heel biezonder. Er spreek zo’n vastberadenheid uit.
Volgens het artikel dat iemand me achteraf toestuurde was de brandweer die ochtend de smeulende balken nog aan het nablussen. De sisgeluiden begeleidden de inzegening. De wazige vlek linksonder op de foto zou dus stoom kunnen zijn.
Die drie hoofdpersonen gaan vastberaden door: oorlog of niet, puin of niet, er wordt getrouwd, de rest volgt vanzelf. Dit vind ik een zeer mooie foto. Ze dragen allebei een baret. De hare is mode. De zijne is uniform. Het is oorlog, hij moet straks weer weg. En misschien is er een kind op komst. Dat kind moet een vader hebben, ook al komt hij mogelijk niet terug.
Alles is kapot, er is weinig ceremonieel. Maar er is wel een fotograaf. En die maakte deze foto : Blitz Wedding, April 20th, 1941
- Hoe zeggen ze dat nu weer, als er een nieuwe paus is? - Eh, er is een nieuwe paus, deed ik bereidwillig. - Nee, die woorden in het Italiaans, hoe gaat dat nu weer? - Habemus papam. ’t Is Latijn. - Ja, dat is het, habemus papa. Wil dat niet 'papa' zeggen? - In ’t Latijn? - Nee, in ’t Italiaans. - Dan is het papà, klemtoon op de tweede lettergreep.
Hij keek eens van hoe-weet-gij-dat-zo-snel en ik vertelde over een leraar die van zichzelf vond dat hij Italiaans sprak en tijdens een Rome-reis op elk terras verklaarde dat hij il pápa was ipv il papà.
Telkens we ergens neerstreken en er moest betaald worden zei hij iets als 'de papa betaalt'. Belachelijk gewoon. ’t Was een ‘olijkerd’, wou persé joviaal doen. Alleen sprak hij het niet uit als il papà, de papa. Hij zei il pápa, de paus. Telkens wanneer hij het reisgeld bovenhaalde zei hij tegen de garçon : Io, il pápa, pago. Ik, de paus, betaal. Iemand deed dan teken naar die knappe Italiaan : niet op letten, van lotje getikt.
- En dat hebt gellie zo de hele tijd … ge hebt die mens laten verder doen met zijn vergissing? - Ja. De hele Rome-reis. Hij had nog iets tegoed van ons.
LM zweeg een beetje. Hij moest efkes verwerken dat een boeket giechelmeiden op een zonnig terras wreed kan zijn, collectief, solidair wreed én stilzwijgend. Omertà.
- Het is 'papam', zei ik, habemus papam, met een m. - Pápa, papà, papam. Pampam! wat een rimram. Onthou zoiets maar eens.
’s Avonds, zo rond half acht, kwam hij triomfantelijk de keuken binnen : - Habemus Pippa!
En ik had het onmiddellijk begrepen : in Rome was er witte rook, daar hadden ze de zaak opgelost en de kwestie van de uitspraak had LM voor zichzelf opgelost.
Pippa droeg toch ook een wit kleed toen ze wereldberoemd werd hé? Awel dan … m- EZW- 03/2013, ook al weer vijf jaar geleden
Een beer en een eland willen elk het smal loopbruggetje over en komen mekaar halverwege tegen. Daar gaat hun ego met hen aan de haal. Er zijn enkel verliezers. Een haas en een wasbeer tonen hoe het wél kan, op een nog smallere strook. van Ting Chian Tey, 2010
Er was iets wat ik heel graag deed, dat was de chauffageketel vullen. Die was toen nog op kolen. Dat vullen ging vrij vlot. Van zodra ik er groot genoeg voor was werd dat mijn jobke. 'k Denk dat ik een jaar of twaalf was toen ik kennis maakte met de ketel, en leerde welke zorgen die grote beest nodig had.
'k Kreeg de ketel tamelijk gemakkelijk weer aan de praat ook, wanneer hij per abuus eens uitgegaan was omdat de verwarming weer eens te hoog blijven staan was.
De asse uit de ketel halen vond ik het plezierigste. De asse van de voorbije dagen sleepte ik in een ijzeren bak langs de garagepoort via de oprit naar boven naar de onverharde berm voor het huis. Met de asse werden de putten gevuld en de grond iet of wat verhard. Die asse maakte in de grond voor het huis een vreemdsoortig kleurenmengsel.
Met de lege asbak ging ik terug naar de chauffageketel beneden en daar deed ik het deurke open om de askoek van de voorbije dagen eruit te scheppen. Die moest dan een dag of meer koelen.
Om de asse er uit te scheppen hing links een set speciaal gereedschap met lange stelen. Onder andere een pook en een schep. Waarschijnlijk waren het de lange gedraaide stelen die maakten dat ik graag met de ketel bezig was. En het idee dat ik in mijn eentje een heel huis kon verwarmen gaf veel voldoening. Dat iemand had moeten werken om de kolen te betalen was bijzaak, ík hield het huis, en iedereen die er woonde, warm. Ikke, in mijn eentje. Want ik was al een groot meisje. De chauffagekelder had een streep daglicht, het rook er naar Nuttigheid en ik kende er de gang van zaken. Vuur maken voor een heel huishouden, het had bijna iets sacraals.
In de winter werd de was binnen gedroogd, op waslijnen in de chauffagekelder. Wanneer ik beneden kwam, gereed om de ketel bij te vullen, moest ik soms eerst de was afdoen en naar boven brengen. Daar had ik een gloeiende hekel aan : eerst een jobke moeten doen eer men aan de eigenlijke job kan beginnen.
Van andere taken als kind herinner ik me zeer weinig. Als puber wel, die taken herinner ik me wel. Maar mijn pubertijd is nog niet zo lang geleden. Of verwar ik nu met mijn midlife?
Van mijn taken als kind herinner ik me weinig, buiten het schoenen poetsen. Die taken waren er gewoon en ik deed ze. Waarschijnlijk zal het zoiets geweest zijn. Routine. Behalve de kolenketel dus, de ketel aan de praat houden was een plezierig werkje. Het was mijn troeteljobke.
Van tamelijk jong moesten we zelf onze schoenen poetsen. Dat gebeurde in de waskelder. De laatste kelder, helemaal achteraan, die met een trap op de tuin uitgaf. En waar de grote vuilbak stond. De trap naar de tuin was de logische uitgang van de waskelder, want in de tuin werd de was opgehangen.
In de waskelder stond een oude keukenkast met aanrecht, massief keukenhout, stijl jaren ’50, afgeronde hoeken en met bolletjes als handgrepen. Het zou nu een vintage meubel zijn.
In de kast zat allerlei nuttig materiaal : klein tuingerei, gevaarlijke producten die vooral buiten het bereik van kinderen moeten gehouden worden en in die andere schuif lag het schoenpoetsgerei.
In de waskelder stonden ook drie witte voetbankjes, omdat ons Ma dat ergonomisch verantwoord vond. Maw : omdat ze vond dat we niet op die koude tegels mochten zitten. Zo van die witte houten dingen met in het midden een uitsparing als handgreep. Drie zitjes voor drie zusjes. Ongeveer zoiets, maar dan met sporen van gebruik, zeg maar gehavend:
foto van ’t Net We etaleerden gewoonlijk meer materiaal dan we nodig hadden en uiteindelijk was er maar één die schoenen poetste. Tina deed meestal halfwerk. Invetten ging nog wel. En dan gebruikte ze het smeerborsteltje als micro. Ze ging op haar voetbankje staan en trakteerde ons op een reeks schlagers en smartlappen. Wanneer de tekst niet wou komen fantaseerde ze er op los.
Wij hebben in die waskelder alle toptiens gehoord. ‘k Kan geen artiesten noemen, want ik zou me van periode vergissen maar ik weet dat Tina op een bepaald moment zeer goed werd in het parodiëren van smartlappen, de Levensliederen. Met lange uithalen. Laura zat ondertussen ijverig te blinken wat Tina ingevet had maar meestal blonk ze van plezier dat ze erbij mocht zijn.
En van al dat schateren & lachen in die koude kelder moesten we al eens pipi doen natuurlijk. Daar hadden we het volgende op gevonden : het regenputje onderaan de trap naar de tuin. Papier haalden we rappekes uit de chauffagekelder, daar lagen stapels oude kranten. Niet te geloven hoeveel brandbaar materiaal er bij die ketel gestapeld lag, maar goed…
We gingen niet naar boven om naar de WC te gaan, want dan zou Mama kunnen vragen of het nog lang ging duren dat schoenen poetsen daar beneden. Het regenputje was wat wij daar zelf op gevonden hadden.
Eigenlijk was heel het keldergedoe subcultuur, maar die term werd pas later ontworpen. Op een keer waren we vergeten dat we hadden moeten schoenen poetsen en Tina en ik werden alsnog naar beneden gestuurd. Laura moest naar bed. Ze was in tranen dat ze niet mee naar de kelder mocht. "Ik wil óók poenen schoetsen" snikte ze. Vanaf toen heette het poenen schoetsen. En vanaf toen kwam er al eens iemand staan luisteren in de garage, wanneer Tina aan het zingen was en Laura en ik mee kweelden. Dat merkte ik achteraf aan het parfumspoor.
Drie witte bankjes. ‘k Zal eens vragen waar die gebleven zijn. m- EZW-05/2012 , HiH-03/2015 - bijgewerkt
'k Weet niet meer hoe de bewerkingen heetten. Steken en halen?
Als kind op bezoek bij Oma, stond ik er soms op te kijken hoe ze het deed. Ik was gefascineerd door dat precisiewerk. Zij zat te mazen en ik leunde tegen haar zetel en wij zwegen en dat was onze verbondenheid. Zij keek wat ze deed en ik keek hoe ze het deed en de kachel maakte warme geluidjes.
Met ongetwijnde wol/stopsajet zo vlak mogelijk werken of er kwamen bleinen op de voeten. Bleinen en gezucht. Ik zuchtte ook al eens, terwijl ik daar stond, maar dat was van bewondering. En om de geborgenheid van het moment.
Het was een vast ritueel, wanneer het bedtijd was voor Kleintje mocht ze op de arm van papa of mama zelf het licht uitknippen.
Want kijk, het Licht gaat ook slapen. Slaapwel Licht! En nu gaan de kindjes ook slapen! Waar slapen kindjes? In hun bedje. Waar slaapt het Licht? Piep! Het licht slaapt in de koelkast! Slaapwel Licht!
Tot de jaren van verstand gekomen en kleuter geworden, had Kleintje voor zichzelf uitgemaakt dat het Licht niet enkel slaapt in de koelkast, het woont daar ook. Want als het buiten licht is, en binnen zijn de lampen uit, dan is er tóch Licht in de koelkast. Altijd. Waaruit volgt => het Licht woont in de koelkast. Heel de tijd.
Zoals de mensen ergens wonen, wonen ook de dingen ergens. De Juf woont in de klas, het Licht woont in de koelkast.
*
Kleintje en Oma waren op weg naar het dorpscentrum. - Kijk, daar is waar Mama werkt, in dat groot huis, wees Oma. - Ja. Daar woont de Dokter, zei Kleintje. Twee straten verder was er nog een herkenningspunt. - En daar is waar nonkel Frederik werkt, bij de bank. Gij weet al wat een bank is hé? - Ja. Daar woont het Geld, antwoordde ze vlot. Over de Kaaimaneilanden, Monaco en Zwitserland hoort ze later wel.
te gast bij Wim Helsen, Erhan Demirci met een fragment uit De lammeren van Mustafa Kör
Daar, in het rommelige huisje in Konya, temidden van een doorsnee gezin met tikkende wandklok en doordeweekse levens, besef ik meer dan mij lief is: ik ben een randgeval, een dubbel geparkeerde paria, nergens thuis. Een koekoeksjong dat buiten het territorium bedelt om liefde. De vraag was, wat deed ik er aan? Wat heb ik er voor over, hoeveel wil je offeren voor de verlossing? Plots zie ik hem voor me, mijn broer, hij is zeventien en naakter dan ooit, met hiaten die hij niet in de hand heeft. Waren dat zorgen waar Ilyas aan onderging? Knagende identitaire kwesties, net zolang tot hij het niet langer kon negeren en ultieme verlossing zocht in de radicaalste der daden? Maar was het geen aangekondigde dood, waarvan de kiem was gelegd op de dag dat vader op de nachttrein naar Maasland stapte. Zelfdoding is de moord, op hetgeen je dwarsligt. In zijn onomkeerbare karakter ligt juist de kracht besloten van een uitweg. Zelfmoord is egoïstisch noch wanhopig, het is een definitieve vorm van zuivering en onderscheidt ons van andere soorten. Het is menselijk. De lammeren, 2007, Mustafa Kör
Over De lammeren : Umut woont in Maasland. Hij worstelt met de schimmen van het verleden. Na de dood van zijn broer Ilyas is hij in de greep van de weemoed. En hij denkt vaak terug aan Agabey, zijn idyllische geboortedorp in Anatolië, waar hij zijn grote liefde Aysa heeft moeten achterlaten, de kostbaarste bloem in de botanische tuin der liefde. Umut heeft het idee dat de dood van zijn broer en de liefde van Aysa iets met elkaar te maken hebben. Hij besluit terug te gaan naar Anatolië, naar Aysa, in de hoop daar te weten te komen waarom hij droefgeestig is. Umut begint aan een tocht naar het thuisland, zoals zijn vader ooit naar het beloofde land aan de Maas trok.
Mijn laptop blijft ’s nachts aanstaan. Hij gaat vanzelf wel in slaapstand. Soms sneller dan ik.
Als ik dan toch nog iets wil typen en hij slaapt al -en ik nog niet- dan ben ik sjaloes.
Het gemakkelijke is wel dat ik hem altijd mag wakker maken. Op gelijk welk uur van de nacht. En van de dag. Hij zal niet zuchten of mompelen : 'nu ik was éindelijk een weggeraakt' wat ik al wel eens doe.
LM zet zijn laptop af na het avondeten. Zijn computer gaat he-le-maal af. Hij doet dat om hem per 24hrs eens te resetten. Dat klinkt nuttig, maar zelf doe ik het niet. Ik vind het opstarten elke keer zo tijdrovend. ‘k Moet mezelf al opstarten wanneer ik wakker word. Daarom hou ik het op één tik op een toets om de laptop in het voorbijgaan te doen ontwaken, terwijl ik zelf elders ga wakker worden. Meestal onderweg naar de keuken en terug. Mijn laptop vind dat niet erg en ik vind het goed zo.
te gast bij Wim Helsen, Paul Van Bruystegem met een tekst van Jules de Corte
Ik zou wel eens willen weten, waarom zijn de bergen zo hoog Misschien om de sneeuw te vergaren Of het dal voor de kou bewaren Of misschien als een veilige stut voor de hemelboog Daarom zijn de bergen zo hoog
Ik zou wel eens willen weten, waarom zijn de zeeën zo diep Misschien tot geluk van de vissen Die het water zo slecht kunnen missen Of tot meerdere glorie van God die de wereld schiep Daarom zijn de zeeën zo diep
Ik zou wel eens willen weten, waarom zijn de wolken zo snel Misschien dat 't een les aan de mens is Die hem leert hoe fictief een grens is Of misschien is het ook maar eenvoudig een engelenspel Daarom zijn de wolken zo snel
Ik zou wel eens willen weten, waarom zijn de mensen zo moe Misschien door hun jachten en jagen Of misschien door hun tienduizend vragen En ze zijn al zo lang onderweg naar de vrede toe Daarom zijn de mensen zo moe ... Ik zou wel eens willen weten, 1956 – Jules de Corte
een instrument dat niet bestaat, van Animusic, Wayne Lytle
Een paar jaren geleden kreeg ik een filmpje van deze mensen onder ogen en ik was danig onder de indruk van hun werk.
Er is geen millimeter reëel, het is allemaal virtueel, maar wat een verbeelding hebben zij! En wat een kennis van zaken om hetgeen men hoort te laten kloppen met wat men ziet. Het kan 2008 geweest zijn, zoals onder het filmke staat. Misschien later.
Slagwerk, daar ging het toen over, melodieus van klank en curieus in beeld gebracht, een wonderwereld. Stel u voor dat ge op een dag zoiets in uw kelder gemonteerd ziet staan … en dat begint dan zomaar vanzelf te spelen omdat ge binnenstapt. Per klank die men hoort is er minstens één beweging te zien.
En vandaag was er iets totaal anders. Vandaag zat onderstaand werk in de bus, in de mailbox, het werk heet De Klankkast. Alles met snaren. Tokkelinstrumenten in dit geval. Al toen ik het voor de eerste keer bekeek was ik verkocht.
Op één klankkast zijn twee harpen, een gitaar, een luit, een sitar, een contrabas en een zither gemonteerd. Tenminste, dat is wat ik er van maak. Weer alles virtueel werk, niks reëel.
En dit keer is alles in ‘hout’. Het instrument is opgevat als een automaat en voor elke noot die ge hoort is er minstens één beweging te zien, soms twee, zij het dan virtueel.
Hoe die mensen dat doen kloppen … wat een koppen. Er staat ondertussen al veel van Animusic op You Tube, maar dit vind ik nog altijd hun allermooiste werk. klank aanzetten : https://www.youtube.com/watch?v=XlyCLbt3Thk 04min30 m- kort interview met Wayne Lytle, de maker https://www.youtube.com/watch?v=eovEgc9VvZ8 , met dank aan Hily, EZW-01/2013, HiH-02/2015, bijgewerkt
te gast bij Wim Helsen, Nina van Eeckhout, met een gedicht van Herman de Coninck
Winterochtend
Ik hou van ochtendlijk vrijen, vóór alles weer moet nog even mógen. En nadien buik aan rug nog wat tegen elkaar aanliggen in de klaarte van net-klaargekomen-zijn.
Buiten ligt alles helder vastgevroren, de klare vriesochtend is altijd klaarder dan een klare zomerochtend, ongeveer zoals helderheid in een zwart-witfilm helderder is dan in kleuren. Alles is zichtbaar. De naakte feiten hebben kou.
Maar wij niet. Na de liefde buiten komen is zoiets als van de sauna in ijskoud water springen: je voelt het nauwelijks. Je voelt het net genoeg om je ijzersterk te weten. Herman de Coninck
Het is lammertijd. De ooievaar levert de lammetjes en ook ene Lambert, die geen lam is maar een leeuwenwelp. De lammeren vinden hem 'anders' en Lambert hoort er niet echt bij. Toch groeit hij op denkend dat hij een schaap is. Twee seizoenen gaan voorbij.
Op een dag verschijnt een hongerige wolf. De schapen zijn in paniek en Lambert aanvankelijk ook. Maar dan geeft hij plots blijk van leeuwenmoed en maakt komaf met de wolf. De anderen aanvaarden hem nu als een écht schaap.
Er zitten een paar serieuze kronkels in de redenering dat een uitgesloten lam-welp of welp-lam pas als volwaardig schaap wordt aanvaard nadat hij ware leeuwenmoed getoond heeft, maar dat is de wereld van de Disney-mensen van toen. Die werden geselecteerd op dat soort kronkels. We kunnen er maar goed mee zijn! En zoet mee zijn ...
te gast bij Wim Helsen, Arnon Grunberg met Een bekentenis van Czeslaw Milosz
Een bekentenis
Here God, ik hield van aardbeienjam En de donkere zoetheid van een vrouwenlichaam. Maar ook van ijskoude wodka, haringen in olie, Van geuren: kaneel en kruidnagelen. Dus, hoezo ik een profeet? Waarom zou een geest Iemand als mij bezoeken? Zo veel anderen Zijn terecht uitverkoren, geloofwaardig. En wie zou mij geloven? Want men zag Hoe ik me op het eten werp, roemers leeg, En gretig naar de hals van de serveerster kijk. Gebrekkig en me daarvan bewust. Belust op grootsheid, In staat haar waar dan ook te herkennen, En toch niet helemaal helderziende, Wist ik wat er overblijft voor minderen, als ik: Een festijn van kortstondige hoop, een verzameling hovaardigen, Een toernooi van gebochelden, de literatuur. Czeslaw Milosz, vert. Karol Lesman
Over De Bekentenis : Het gedicht kan worden gelezen als een opsomming van ironische maar ook weemoedige relativeringen. In de eerste plaats van de dichter zelf: hoe kan iemand die zich overgeeft aan aardse genietingen zoals haringen, wodka, vrouwenlichamen en aardbeienjam een profeet zijn? De dichter geeft weliswaar aan in staat te zijn grootsheid bij anderen te herkennen, maar dat maakt hem des te bewuster van zijn eigen gebrek aan helderziendheid, wat voor een dichter misschien hetzelfde is als gebrek aan grootsheid.
Ten slotte is het gedicht ook een relativering van de literatuur zelf. Die wordt door Milosz omschreven als een festijn van kortstondige hoop (zo zou het leven wellicht ook omschreven kunnen worden), een toernooi bevolkt door al te trotse en hoogmoedige deelnemers, die door deelname aan dat toernooi even kunnen vergeten wat ze werkelijk zijn: gebochelden.
Wat een verhelderend filmpje. Hard. ‘k Heb het verschillende keren bekeken en het filmpje blíjft confronterend.
Zo ongeduldig ben ik ook ooit geweest met mijn moeder, zij het veel minder luid. En zij kwam ook niet aandragen met het juiste dagboek waarin dan de juiste lijnen stonden opdat we mekaar filmisch in de armen zouden vallen. Zij hulde zich meestal in verongelijkt stilzwijgen. Sommige mensen kunnen dat heel goed. En ik had dan schuldgevoelens. Sommige mensen hebben een hofhouding nodig ipv kinderen, heb ik dikwijls gedacht. En over die gedachte had ik dan wéér schuldgevoelens. Ja, sommige mensen kennen iets van emotionele chantage.
In 2009 kreeg ik in een kliniek ademhalingsoefeningen van een kinesiste, een jonge mevrouw die duidelijk wist waarover ze het had. Ze was tamelijk kordaat en stevig in haar aanpak en ik voelde direct het nut van die oefeningen. ‘k Dierf niet anders, ze was zo’n klein en kwiek medammeke met slimme oogjes.
De week daarop kwam een middelbare man de kamer in sleffen. Ook een kinesist. Die deed de oefeningen zo voorzichtig en zo zacht dat het slap en flauw leek. Ik voelde nergens druk. ‘k Werd er ambetant van, van dat wee gedoe. Precies of er kroop een slang over mijn huid. Na twee sessies zorgde ik dat ik ’s morgens de kamer uit was en dat hij me niet vond.
Tot zover mijn ervaring met massage.
Als ik nu wellness-reclames zie denk ik : zetten die masseuses wel genoeg druk? Dat het te voelen is tot ín de spieren? Want als het is om de huid een beetje te kriebelen geef ik er niet graag goed geld aan uit.
Vroeger had ik sterke vingers (door de job) en dan kon ik LM zijn schouders en rug en kuiten loswerken zonder moeite. Maar wat ik nooit gedurfd heb is masseren na een kwetsuur of bij mankementen. Dat is werk voor kinesisten, die mensen zijn beroeps en weten hoe het dan moet. ‘k Heb een ingebakken schrik dat ik de zaak zou verergeren door gebrek aan kennis. Mijn zus Tina masseerde de rug van mijn Ma. Dat heb ik nooit gedurfd. Ze nam zware pijnstillers, daardoor voelde ze niet of men haar pijn deed. Door de hoge leeftijd was ze zeer broos én er waren serieuze mankementen aan haar rug. Alles in mij zei : laat dat over aan de kinesist, afblijven van die rug. Maar Tina zit dus anders ineen.