p align="center"><a href="http://blog.seniorennet.be/hetbloggershoekje" target=_blank"><img alt="Welkom bij " src="http://i39.tinypic.com/yfhfq.jpg" bloggershoekje="het="border="0" /></a></p>
Hij was een broeder zoals ik nooit zal vergeten, vergeten; stervende is hij voor ieder geweest. Met zijn ziekte gedwongen te leven als beest. Terug getrokken, op zijn hoede; als wolf geleefd.
Modder en vuil, wat zijn eerlijk hoofd verfoeide, zijdelings, vierde men, steeds een duivels feest. Als een graf, niet wetend wat voor hem geweest. Vergeten lijf, wat in de nacht met duister vulde.
Broeder; altijd zo dapper en zo puur gebleven, naast een blij bezig leven, steeds die zielen pijn, dat nu mag opbloeien, een rijk vol bloemen en leven. Het leek wel of de wereld riep; grijp maar, neem!!
Wandelde onder het stralende winter-zonnetje,
naast mij; een kind, in bloemetjes-japonnetje.
Haar kind zijn, met haar blond krullende haren,
lieten de jaren achter me, nu snel ontwaren.
In mijn gedachten, de vriendin der rijpe jaren,
wat ver achter was, liet zij nu snel ontwaren.
Zij trof mijn hart, wat soms eenzaam schreit,
raakte zoals in mijn jonkheid mijn dartelheid.
Als ik om mij heen; soms naar de Wereld kijk,
vraag ik me af, is dat wat we hebben bereikt.
God; streel, verruk ons; verwarm onze harten,
laat verdwijnen; de wereld vol met smarten.
Het was als de Herfst; die mijn mooiste jonge jaren,
wilde doen vergeten;als perkament der vergetelheid.
Het verleden wat niet meer gold, alleen het gaande.
Ben nu als een blinde; in een onbekende wereld daar.
Ik, en de nog onbekende wereld tastten naar elkaar.
En nu die zekerheden geleidelijk zoek zijn geraakt,
ga ik merken, wat mijn ziekte, heeft stukgemaakt.
De een na de andere waarheid deelt zich nu mede.
Maar heb lang na mijn onbezonnen roekeloze jaren,
waarin ik ook nog van een volmaakte rust genoot,
omdat ik nog niet wist welke ziekte me zou belagen,
me verbijsterd gevoeld, vast genageld en verslagen.
Kijk langs wei en wilgen; zie glijden de winternacht,
zijn mistig bevriezend kleed, die de Vliet bezoomde, zie ook het lage land boven de horizon uit dromen. Zie het wakend oog der Maan, zo lief stil en zacht.
Al die beroepen met hun rare namen, had er wat verlegen naar uitgekeken, bij het verstrijken der laatste weken, vaak wensen: ,,Och kwam het nu maar.
Onder de ogen en kennis van die namen, bleef er nu niets meer nog bij het oude; ziektebeelden die ik nooit zo aanschouwde, zien nu wat schamper lachend op me neer.
Na een leven lang; van lief, leed en pijn, besef ik; deze waarheid te hebben geweten, en hier nu in alle openheid op heb gewacht, al bewegen de beelden zich door de nacht.
Ik droomde vroeger van aangenaam leven, wenste alleen goeds voor mij en de mijnen, en geen leven lang, met lief leed te spijt, wilde ook dromen onder sterren en Planeten.