Zo'n 10.000 jaar geleden is de ijstijd voorgoed voorbij. In de Kempen ontstaat nu een taiga-dennenbos. Volgens de meeste wetenschappers zijn die toenmalige dennen reeds de voorlopers van de grove den, de typische Kempense vliegden van vandaag, met zijn koperrode bovenstam. Doorheen de tijd gaat het dennenwoud evolueren naar een uitgesproken loofbos : een berken/eikenbos op de heuvelruggen en een wilgen/elzenbos in de natte depressies. De Kempense pionier onder de loofbomen in die oeroude tijden is ongetwijfeld de ruwe berk. Hij is bij uitstek de lieveling van de arme, droge, zure zandgronden van bij ons. Die sierlijke, slanke en rijzige lichthoutsoortige boom met zijn dunne buigzame twijgen is ook vandaag overal in de Kalmthoutse heide en in de ganse Kempen aanwezig. In de meer natte heide vervangt zijn neefje, de zachte berk, hem. Deze laatste heeft minder afhangende twijgen en een stuggere kroon. Vandaag zijn er op de Kalmthoutse heide meerdere variëteiten merkbaar die zich situeren tussen de ruwe en de zachte berk. Een oudere ruwe berk kan soms de allure aannemen van een treurberk.Hoe ouder de ruwe berk wordt, hoe dikker de zwarte plekken zijn en hoe dieper de scheuren die voorkomen op zijn witzilveren, rijzige stam . Ook de zomereik met zijn kortgesteelde bladeren is in het Atlantisch loofbos pertinent aanwezig. Men vindt er "de koning van het bos" op de meer vochtige zandige leemgrond terug met zijn zwaar verwrongen hoofdtakken en zijn eigenaardige eikeltjes, die eikenvruchten, waarop de eekhoorntjes en de Vlaamse gaaien zo verzot zijn. Zoals reeds gezegd verschijnen in de zompige depressies de wilgen en de elzen, meestal tussen de met riet begroeide broekvelden. Door het stijgen van de grondwatertafel vangt in die depressies bij de aanvang van het Holoceen trouwens de veenvorming aan.
- poëzie + -
uit "Het Land van Amen" (Anton van Wilderode - 1978).
De bomen in gebed boven de aarde met ingetogen takken en gebaren zonder uitbundigheid, woorden van blaren tegen de lucht gezegd, innig bewaarde gevoelens van verknochtheid in de wortels. Door wind gevormd en zijdelings bewogen de kruinen en de toppen in den hoge.