In 1961 hadden mijn vrouw en ik kennis gemaakt met een grote groep Midden-Nederlandse mensen, die ons wel lagen. Maar de groep daar kon er maar niet toe overgaan om zich om te vormen tot een gemeente. En in het westen van het land ontstond ergens wél een gemeente. En wij vonden het gewenst voor de kinderen om ons aan te sluiten bij een samenkomst, waar ook kinder-, tiener- en jeugdwerk was. En dat alles begon dáar te groeien. De moeilijkheid was echter, dat wij daar met een mentaliteit te maken kregen, die ons minder lag. De bezoekers van deze samenkomst waren voor een deel afkomstig van erg conservatieve kringen op geloofsgebied. Het was al een wonder, dat zij de doorbraak hadden gemaakt naar het ´Volle Evangelie´, maar zij kwamen daar binnen met een heel pak van de oude ideeën, die zij niet af wilden of konden leggen.
Op de duur zou dat tot brokken leiden. Maar in de eerste jaren -1962/1964- was alles heel harmoniasch. Ik zat in een mum in de oudstenraad. Ik organiseerde evangelisatie-avonden door de hele streek heen en daar ondergingen wij, actievelingen in de gemeente onze vuurdoop, om in een behoudende regio frisse, nieuwe ideeën te verkondigen.
Maar geleidelijk aan groeide er toch een stille scheidng van de geesten. En dat leidde tot een uitbarsting tijdens een broederraad, toen bleek, dat velen in de kring mij te luchtig en te oppervlakkig vonden.
Ik trad af als oudste en bezocht die kring nooit meer, teneinde niet in de verleiding te komen , op enigerlei wijze mijn ´recht´ te zoeken.
Ik schrijf dat nu zo 'en passant ' op, maar de nood, die over mij kwam, is niet goed uit te leggen.
Dat kwam een keer tot een climax, toen ik met de auto op weg was naar mijn dagelijks werk. Ik voelde, dat ik de totaal andere spanningen dáar niet zou kunnen dragen, wanneer ik niet even in de rust kwam.
Tot op de dag van vandaag weet ik de plek nog precies, waar ik de auto parkeerde en een hooggelegen weiland opliep, vanwaar ik de stad kon overzien, waar ik straks weer hard zou moeten strijden in die heel andere sector van mijn leven, mijn dagelijkse werk als rijksaccountant.
Ik liep daar rond met een wanhopig gebed: "Ik had die gemeente zo lief. Altijd was er het gebed: 'O Heer...wilt u alles, wat de groei belemmert, daar wegdoen..' '
En toen ging het opeens door mij heen: " En nu zeiden ze tegen jou: 'Je moet echt weg. Je past niet in de groep' ".
En op de een of andere manier was dat zo'n zot idee, dat ik hard begon te huilen. En dat huilen ging over in gelach om de vreemde wendingen, die het leven soms neemt.
En genezen door dat gelach stapte ik in de auto en reed de helling af.
Tóen was het nog niet helemaal over. Maar vanaf dat moment ging het beter en wilde ik weer nieuwe dingen ondernemen. Ik had mijzelf onderzocht, was door de Heer bijgesteld en nog weer eens wat verder 'afgetrimd'. Maar ik had de liefde van God nog in mijn hart.