Mei 1949....de mislukking van een werkring.
Zonder God te raadplegen had ik dus uit twee werkringen gekozen. En het was zo'n faliekant verkeerde keus.
Met mijn opleider kon ik geen goed contact krijgen. Hij vond mij te onpractisch.
Met mijn coach al evenmin; die was een jongeman, als geschapen voor dit vak, ongeveer van mijn leeftijd, maar níet in het bezit van het H.B.S.- diploma; hij had niet meer dan M.A.V.O. Hij was jaloers en poogde mij klein te houden.
En het werk: men had mij een verzekeringsrayon toegewezen, dat allerlei landelijke streken bevatte, die in die tijd nog helemaal niet rijp waren voor de 'levensverzekering-idee'. Men hoorde daar dikwijls zulke schijn-vrome leuzen als: "Je leven kán je niet verzekeren", op zichzelf niet onjuist. Maar de adjunct-inspecteur, die weet van allerlei belastingmogelijkheden en die op die manier, bij dit soort 'dooddoeners' 'helemaal niet uit de voeten kan', voelt zich zó geknot. Ik had slechte resultaten in die streek, kwam niet aan een goede productie. Ik belde nog eens op naar het C.N.V., maar die baan was al weer vergeven. En elke dag het gejen van de vele chefs, coaches enz.
Ik was zó diep-ongelukkig. Echter: geen ongeluk zo groot of er komt wel een 'gelukje' bij. Het was een prachtige, droge voorzomer. En ik moest heel grote stukken fietsen. Ik zag er zo gebruind uit, dat ik indruk maakte op vele meisjes, die ik ontmoette op mijn lange tochten. Het is natuurlijk allemaal genade, maar ik zag er toen werkelijk heel knáp uit. En éen keer leidde dat 'lichamelijk zo volkomen welbevinden' tot een nare ontsporing in mijn gedachteleven.
Ik zat middenin een lange fietstocht even uit te rusten in een wegberm. Het was weer heerlijk weer. Doodstil, geen mens te zien, behalve twee jonge meisjes, die over het fietspad naderden.
En toen riep ik welbewust uit: "Satan....als jij mij die meisjes geeft....dan mag jij mijn ziel hebben..". Op hetzelfde ogenblik brak het zweet mij uit. Wat had ik gedaan ??!! Ik vroeg God dringend om vergeving, zo dringend, als ik het niet vanuit mijn verder leven herinner.
De meisjes naderden....fietsten met een vrolijke groet verder.
Ik fietste naar huis, helemaal verward.
Eindelijk was ik thuis: niet meer in dat nare huis van vroeger, maar in een rijtjeshuis in een buitenwijk met een lap van een achtertuin. Mijn vrouw wachtte: "Fijn, dat je er bent. We hebben het hier zo goed. Jaap en Mieke komen zo bíj. Zulke lekkere gebruinde toetjes. En de baby....een wólk, ook helemaal bruin. En ikzelf voel me ook zo prima...." Ze babbelde blij door....leek nog iets te willen zeggen....slikte het weer in, vervolgde: "En hoe was het met jou ?! Je bent wat stil. Nog iets kunnen 'afsluiten'. Nee ??...nu ja; dit huis en deze omgeving hebben we alvast..."
En ik zat daar maar en ik antwoordde werktuigelijk. Ik was moe, niet alleen lichamelijk, maar ook van de schrik. En ik wist opeens heel zeker: "Ik moet hier weg !!!"
Niet zo'n best verhaal hè. Vandaag kreeg ik nog een vraag binnen: "O Ger...help!!!..ik heb opzettelijk gezondigd. Is er voor mij nog redding" Ik heb mijn antwoord ook in 'Geloofsaangelegenheden' vermeld.
De Heer vergaf mij...hij wil ook de vraagster vergeven.
Ik weet niet of u het wel eens zó bont gemaakt hebt als ik tóen. Aan mij toonde de Heer bij mijn thuiskomst, wat ik bijna had vergooid. En nu, na al die jaren, is het nog een beschamende herinnering. Maar dat is niets nieuws. Paulus schreef indertijd al in Romeinen 6 v 21, dat vele Christenen zicxh schamen over ergerlijkheden, grove ergerlijkheden in hun verleden.
Maar wij hebben een Heer, die barmhartiger is dan de mensen, (2 Samuel 24 v 14). En de Heer is niet veranderd.
Daag Ger
|