We zijn in dat moeilijk te bereizen land toch nog wel eens uitgegaan. Ons werk voor de Heer hield ons zo in Paramaribo gevangen. En mijn doodnormale werk op kantoor kwam daarbij.
Maar in 1973 tracteerden wij ons toch eens op een reisje naar Stoelmanseiland.
Al die vreemde namen hier. Niet ver van ons vandaan was de 'Hoer Helenakreek', mogelijk omdat een dame dit adres had voor haar werkzaamheden.
En nu dus Stoelmanseiland. In de 19 de eeuw was sergeant Stoelman op weg om het binnenland te verkennen. Hij voer de Marowijne op . Toen het avond begon te worden, was het hoog tijd om het voor die dag gezien te houden. Hij sprong aan land op wat wel op een eiland leek en het later ook bleek te zijn en zei tegen zijn mannen: "Hier maken wij kamp". En zodoende....
Met z'n vieren er heen. Met zo'n klein vliegtuig over de 'boerenkool'. Want daarop lijkt zo'n oerbos wel van boven. Landen op 'Stoelman'. Het was wel erg natuur al. Wat was je ver van Paramaribo. Veel naakt. Maar het wende al gauw.
Zwemmen met de latente schrik voor pirengs, de kleine, moorddadige roofvissen, waarvan ik veel had gehoord. O, die schrik, toen ik iets aan mijn tenen voelde. Maar er bleek niets aan de hand.
Daarna de tochten; de soelahs met al die wervelende watermassa's. In het hostel wild eten, net geschoten in het bos.
Maar het voornaamste, wat ik me nog herinner, was een vreemd verschijnsel in de dorpen, die we bezochten.. Ik zag daar kinderen met vreemd uitgestulpte navels. Die groeiden soms als een behoorlijke tak op hun buik. Doodeng.
Men vertelde mij, dat het de schuld was van de toverdokters, die in deze wilde contreien grote invloed hadden. Er was daar een idee, dat jonge kinderen geen vis mochten eten, terwijl het toch het voornaamste voedsel daar was. De tovenaars zaten daarachter. Mij werd verteld, dat die uitstulpende navels een gevolg waren van vitaminegebrek door het niet eten van het voornaamste volksvoedsel: vis. Als de kinderen een bepaalde leeftijd hadden bereikt, mocht het dan wel en dan herstelde dat nare euvel zich weer.
Maar ze hoeven mij nooit meer te vertellen, dat de zendelingen maar weg moeten blijven uit de verre binnenlanden, omdat zij de oorspronkelijke traditie helpen vernietigen.
Want ik had deze heidenkinderen toch zo gegund, dat er mensen, van Jezus vertellende, ook die nare fabels uit de wereld geholpen hadden.
Nee, het binnenland en de onbereikte streken zijn niet gelukkig. Ook daar hebben ze Jezus nodig en ik ondersteun gaarne al die zendelingen, die geen plekje op aarde onbezocht laten en overal, naast het evangelie van Jezus, ook raad geven in dergelijke toestanden.