1955; jaar van nieuwe ervaringen.
Na mijn veel te zware leven als procuratiehouder van een uit zijn krachten groeiende fabriek met alle perikelen van voortdurend geldtekort en velerlei geldzorgen, was het een ongekende ervaring om aan het eind van de maand gewoon zonder enige kopzorg te kunnen wachten op je loonzakje met je precies afgepaste salaris, dat er altijd stipt was en waarvoor geput kon worden uit de altijd maar weer ruim vloeiende premie-inkomsten van deze bedrijfsvereniging.
En ook was het een heel nieuwe ervaring om eigenlijk niets te doen te hebben. Want door de wildgroei in sociale voorzieningen was de interne opbouw in een voortdurend veranderingsproces en werd er maar lukraak personeel aangenomen, zoder dat er een goed plan bestond, wat ze nu eigenlijk eens voor taak moesten krijgen.
Sommige collega's redden zich uit deze moeilijkheden door maar eindeloos het zogenaamde 'duikbootspel' te spelen en voortdurend hoorde je over de afdeling de kreet 'plons plons', wanneer er weer een slagschip was getroffen.
Maar ik had een andere inslag. Ik wilde iets dóen, iets tot stánd brengen. Ik verzon werk voor mijzelf en dat ging zo ver, dat ik na enige maanden aan de chef om een typiste-boekhoudster moest vragen en om een grote machine om boekingen op te verrichten, een verzoek, dat de chef graag toestond, want een actieve afdeling, waar 'dingen gebeurden', (in ieder geval léken te gebeuren), deed hem weer groeien in de ogen van 'nog hogeren'.
Maar gaandeweg begon dit gekunstelde toch te vervelen en ging ik weer volijverig aan de gang als student voor het Staatspractijkdiploma Boekhouden. En die activiteit leidde er weer toe, dat ik op zeker ogenblik werd geroepen om een tijdelijke functie in de buitendienst te gaan vervullen, het controleren van boeken bij de aangesloten werkgevers, althans bij de kleine bedrijven. Ik merk nog op, dat de leiding na verloop van tijd greep op de situatie kreeg, tot reorganisaties kwam, waarbij het ook opviel, dat ik kwaliteiten had, die nog braak lagen.
Dat buitendienstwerk was een kolfje naar mijn hand. Het wat weinig zinvolle bezigzijn op een binnenafdeling begon mij te vervelen en nu ging ik meest op de fiets op weg in een wijd gebied rond mijn woonplaats. En....ik kon weer declareren en maaltijden gebruiken, zoals ik dat als éen van de prettige herinneringen had meegenomen uit mijn -mislukte- loopbaan als adjunct-inspecteur van verzekeringen.
En uit die tijd herinner ik mij een wonderlijk voorval. Mijn zwerftochten hadden mij gevoerd naar een 'kleine ondernemer' in Asch, een buurtschap, niet zo heel ver van Culemborg. En 's avonds had ik cursus voor dat SPD-diploma en wel in Utrecht. Ik kon het dus laat maken. Het was al zes uur, toen ik bij die man klaar was en op weg ging met mijn fiets naar station Culemborg. En....het regende eindeloos uit een grauwe, koude novemberavondhemel. In korte tijd was ik doornat, niet tot op mijn hemd....nee; ik had werkelijk geen droge draad meer aan mijn lijf. Verkleumd zette ik in Culemborg mijn fiets op de trein en haalde hem, nog steeds verkleumd, in Utrecht er weer uit. Met mijn natte voeten in mijn doorweekte schoenen 'sopte' ik naar cursus. Daar aangekomen, had niemand nu zo'n erg er in, in wat voor deplorabele toestand ik was. En nu het eigenaardige: terwijl ik de les volgde, begon er van binnen in mij een behaaglijke hitte te ontstaan, die mijn hele persoonlijkheid opfleurde en die zo intens was, dat geleidelijk aan zelfs de kleren aan mijn lijf begonnen te drogen.
Kort en goed: toen ik na afloop van de cusrusavond mijn fiets weer besteeg, was ik in hoofdzaak droog en, al peddelend naar mijn huis, vele kilometers ver weg, droogden zelfs mijn schoenen in de koude, gure, maar droge nachtwind.
En ik hield van dat natte pak niets over.
Nu zullen jullie zeggen: "Maar hoe zie ik nu de zorgende hand van God in dit hele , wonderlijke gebeuren".
Wel; ik móest verder; ik móest dit diploma halen. In deze leuke, luchthartige werkkring lag toch geen toekomst voor mij, waarin ik op bevredigende wijze voor mijn gezin met vijf dreumessen -nog- kon zorgen, wanneer de tijden van 'doorleren' waren gekomen. En ik zie het tot op dit moment nog als een zegen van de Heer , dat die onvermoede, innerlijke herstelkrachten in mij ontwaakten op het meeast ellendige ogenblik.
Wanneer iedereen zijn leven zo eens naagaat, zullen er heus wel indrukken naar boven komen van soortgelijke of andere uitreddingen.
Daag Ger
|