Verhalen, sprookjes, fabels, mythen, sagen en legenden
welkom!
Problemen Er zijn nogal wat problemen met het lezen van de teksten, daarom volgende tip :
Met de muis links klikken en over de tekst schuiven.
De tekst verschijnt duidelijk leesbaar.
27-09-2009
Mestkar
Mestkar - tovenaars -
Een boer ging met zijn knecht het veld bemesten. Terwijl het paard een kar met mest naar het veld trok, schepten de boer en de knecht al een tweede kar vol.
Omdat het paard nog niet beschikbaar was, stelde de knecht voor om de kar zelf naar het veld te trekken. "Maar jongen", zei de boer, "dat wordt nog je dood! Het paard kon de kar maar amper trekken!"
De knecht liet zich echter niet ompraten en trok de kar zelf naar het veld. Toen de boer na een tijdje voorstelde om wat te gaan rusten, zei de knecht: "Welnee, ik zal alvast beginnen met het bemesten van het veld, dan kan je straks al een stuk omploegen."
De boer begreep niet waar de knecht de energie vandaan haalde, en hij ging kijken op het veld. De knecht bemestte een klein stukje van het veld en stak dan zijn mestvork in een mesthoop met de woorden: "Nu ieder de zijne." Enkele ogenblikken later was het hele veld bemest.
In Jeuk bij Hasselt woonde een weduwe die op onverklaarbare wijze zwanger was geraakt. Toen de weduwe moest bevallen, stelde de vroedvrouw vast dat het kind er allesbehalve normaal uitzag.
Het was een zwart wezentje op vier poten, dat er voor de helft als een mens en voor de helft als een kikvors uitzag. De vroedvrouw gooide het wezen op een kist, waarop het begon te kwaken en onder het bed sprong. De vroedvrouw heeft het vreemde wezen laten doodbloeden.
Een tijdje later heeft men in het dorp 'de os gereden'.
Een in het zwart geklede kleermaker uit Genoelselderen speelde voor duivel terwijl hij op een witte os zat en het lied van de duivel zong. Twee dagen na de bevalling zat de weduwe in haar tuin te graven, in de hoop het lijkje van haar kind terug te vinden.
In de buurt van Wellen ontdekte een schaapherder toevallig een rooster in een veld.
De schaapherder, die een roosje in zijn mond had, wilde een steentje in een gat van het rooster gooien.
Toen hij het steentje liet vallen, viel echter ook het roosje uit zijn mond. Enkele ogenblikken later weerklonk een stem: "Schaapherder, als je je roosje had bewaard, dan was je zelf ook gespaard gebleven."
De schaapherder liep verschrikt weg. Toen hij de volgende dag samen met enkele anderen het rooster probeerde terug te vinden, was het verdwenen.
Een schat kan maar éénmaal om de honderd jaar gevonden worden. Indien ze dan niet ontdekt wordt, moet men weer honderd jaar wachten.
In een weide in 's Heerenelderen lag kort bij de weg naar Mopertingen een put die de Duivelsput werd genoemd.
Omdat in die put de kerk van Tongeren was verzonken, hoorde men er elk jaar op kerstnacht de klokken luiden. Wie te dicht bij de put kwam, werd er in getrokken.
Een stroper die niet wist dat het kerstnacht was, kwam in de buurt van de Duivelsput, toen plots de klokken begonnen te luiden en er twee zwarte mannetjes met grote ogen een een grote mond uit het bos kwamen.
De stroper schoot snel met zijn geweer en maakte dat hij wegkwam.
Omdat de pastoor ziek was, stuurde hij zijn meid naar de dokter.
De dokter zond de meid terug om een fles met urine te halen. Toen de meid met de fles terug naar de dokter ging, kwam ze een boer tegen, met wie ze mocht meerijden op de kar.
Plots sloeg het meisje per ongeluk de fles stuk. Even later bleef het paard stilstaan en begon te plassen.
"Snel!", zei de boer, "Vul een fles met het water van het paard!"
Het meisje deed wat de boer zei en nam de fles mee naar de dokter. Nadat de dokter de urine had onderzocht, riep hij verschrikt:
"De pastoor heeft een veulen opgegeten! Hij moet snel geholpen worden, want anders zal hij sterven!"
De dokter gaf de meid een laxeermiddel dat ze aan de pastoor moest geven. Toen de pastoor een boodschap deed achter een struik, sprong er plots een haas weg.
De pastoor was er van overtuigd dat hij zijn veulen was kwijtgeraakt.
Een wever ging te voet kleren brengen naar een klant. Onderweg sprong er een haasje tussen zijn benen. Wanneer de wever naar het dier sloeg, was het plots verdwenen.
Toen de wever aan zijn klanten vertelde wat hij onderweg had meegemaakt, bood men hem aan om te blijven overnachten. De wever was echter niet bang en besloot naar huis te gaan langs een andere weg.
Deze keer kwam de wever tientallen miauwende katten tegen. Toen de wever thuis was, zag hij door zijn raam dat er een zeug met een ketting om haar hals kwam aangelopen.
Toen de man op het dier schoot, sprongen er zoveel vonken uit zijn geweer dat zijn huis vuur vatte.
Aan de Uilenkoetsbrug in Alken stond een schuur van eikenhout, waarvan men zei dat ze door de duivel was gebouwd.
Een boer die geen geld had om een schuur te bouwen, was ten einde raad omdat de oogst moest binnengehaald worden. Op een dag ontmoette de boer een galante heer, die hem het volgende aanbod deed: "Als ik je ziel krijg, dan krijg je van mij een schuur."
De boer wist aanvankelijk niet wat te doen, maar uiteindelijk volgde hij het advies van zijn vrouw op: "Verkoop je ziel voor een jaar of zes. Als je binnen die tijd niet sterft, zal de duivel je ziel toch nooit bezitten."
Toen de schuur er op een ochtend plots stond, werden de boer en zijn vrouw toch ongerust.
De boer heeft dan veel geld aan de kerk geschonken, en is tal van paters gaan opzoeken.
Daardoor is de boer niet gestorven vooraleer de zes jaar om waren.
Bij een vijver in de buurt van Sint-Kruis liep de waterduivel altijd rond in de gedaante van een hond die een ketting rond zijn nek droeg.
Wanneer de mensen 's avonds naar huis gingen, gebeurde het vaak dat de waterduivel op hun rug sprong.
Op een nacht zag een man bij volle maan een juffrouw verschijnen, die naast hem liep en een paraplu boven zijn hoofd hield. Toen de man bij een kruispunt kwam, was de juffrouw plots verdwenen.
Het was de waterduivel geweest, die zich in een vrouw had veranderd.
regio : Sint-Kruis verzamelaar - M.Vander Cruysse -
Een jongen die zijn ziel aan de duivel had verkocht, zat met een vriend in een herberg. Omdat ze geen geld meer hadden, liep de jongen naar buiten en ging bij de noordelijke grenspaal van het dorp staan met zijn handen in de lucht. Elke keer als hij de duivel aanriep, kreeg de jongen geld.
Toen de jongen terugkwam in de herberg, sprak iemand: "Ik weet niet hoe jij aan al dat geld komt; het moet van de duivel zijn..."
Wanneer zijn contract met de duivel ten einde liep, moest de jongen zelfmoord plegen, maar dat wilde hij niet.
Toen de jongen weer eens bij de grenspaal om geld vroeg, sloeg de duivel hem tegen de paal.
Later heeft men de dode jongen er helemaal zwartgeblakerd aangetroffen.
Omdat men in de burcht van Kolmont in Tongeren vaak een vreemd schijnsel zag, vermoedde men dat er een schat begraven lag.
De heer X, de toenmalige eigenaar van de burcht, ging een duiveluitdrijver om raad vragen. De duiveluitdrijver stelde vast dat er inderdaad een schat verborgen was, maar om die te vinden, had hij de hulp van een jong meisje nodig.
Er kwam een meisje uit Vreeren die door de duiveluitdrijver betoverd werd en daarna moest beginnen te graven.
Toen het meisje een tijdje had gegraven en de kist meende te zien, sprong er een grote zwarte hond op, waardoor de kist weer viel. Dat gebeurde verschillende malen.
Omdat het meisje doodmoe werd van het graven, las de duiveluitdrijver een tekst voor uit een vreemd boek, waardoor het meisje weer kon verderwerken.
Door die zwarte hond slaagde ze er echter niet in om de kist te bemachtigen.
Toen die avond iedereen het zoeken had gestaakt, is de duiveluitdrijver alleen teruggekomen om de kist mee te nemen.
Een man die terugkwam van de kermis, werd tot zijn grote schrik gevolgd door een vuurman. Een vuurman leek op een baal stro die in brand stond. De man bereikte nog net op tijd zijn huis.
De volgende ochtend stond de paardenpoot van de vuurman in de deur gebrand.
Vroeger zag men in de beemden vaak dwaallichtjes die een jurkje droegen en in een kring dansten en zongen.
Wanneer men naar de dwaallichtjes floot en dan snel naar binnen ging, dan vlogen de lichtjes tegen de deur aan.
Enkele jongens die de dwaallichtjes van dichtbij wilden zien, hoorden mooie muziek op het bergje achter de Jeker. Naarmate de jongens verder gingen, leken de dwaallichtjes zich ook verder en verder van hen te verwijderden.
In café de Helm op het Speelhof kwamen regelmatig vier mannen kaarten: de koster, de schepen, het wevertje, en de baas van de Helm.
Toen de schepen op een dag niet kwam opdagen, sprak het wevertje: "Hadden we maar een vierde man om te kaarten, zelfs al was het Jan de duivel."
Zijn woorden waren nog niet koud of er kwam een grote man met een zwarte baard binnen. Omdat de vreemde man altijd won, werd de koster achterdochtig.
Toen de koster zich bukte om een gevallen kaart op te rapen, zag hij dat de vreemde man paardenpoten had. De koster werd lijkbleek en riep verschrikt: "Heilige Maria!", waarop de vreemde antwoordde: "Tijdens het kaartspel mag die naam niet gebruikt worden", en hij stond recht en sprong door het raam naar buiten.
Het café stonk naar zwavel en pek, en al het voedsel en de drank waren bedorven.
Een bruine pater uit Holland heeft het café overlezen en alles met wijwater besprenkeld.
Een echtpaar uit Koersel had veel ongeluk met de paarden. Op een dag trok het paard zich zonder reden los en ging het naar de koeienstal.
Toen het paard niet meer vooruit of achteruit kon, heeft men het moeten omhoogtrekken. Omdat er twee paarden na elkaar stierven, ging men naar de paters.
Een knecht wandelde met zijn boterhammenzakje naar het veld waar hij ging werken. Opeens zag de knecht in de verte een Spaans leger met een officier naar Voorshoven marcheren.
Omdat de knecht bang was, veranderde hij zich snel in een berkelarenstruik.
Toen het leger voorbij was en de knecht weer zijn menselijke gedaante had aangenomen, kwam hij een vriend uit Voorshoven tegen. De knecht sprak:
"Iemand van dat leger heeft zich achter de berkelarenstruik gezet en mijn boterhammen bevuild!"
Op de Bolleberg in Loon woonde een man, een Waal die gevaarlijke zwarte honden bezat en die de leiding had over een roversbende. Die man werd ook wel de paardenviller genoemd.
Op een dag was de man in zijn veld aan het werk, toen er een juffrouw voorbijkwam, die vroeg: "Hoe laat is het ?" Daarop haalde de man zijn mes boven en zei: "Als je om twaalf uur sterft, dan kom je in de andere wereld terecht."
Wie iets verklapte over de nachtelijke braspartijen van de bende, stierf spoedig.
Op een dag zag een schaapherder hoe één van de rovers een koopman vermoordde.
Toen de schaapherder het nieuws verspreidde, verraadde de rover zich door te zeggen: "Hoe zou die schaapherder met zijn ene oog dat hebben kunnen zien?"
De politie probeerde al jaren om die man te pakken te krijgen, maar dat lukte maar niet.
De politiemannen verkleedden zich als jagers, trokken het bos in en vroegen daar aan de man of hij geen haas had gezien.
Toen X "neen" antwoordde, zeiden ze: "Dan ben jij onze haas!", en ze bonden hem vast en brachten hem naar het gerechtsgebouw van Maastricht.