Welkom bij saagje!
Foto
Inhoud blog
  • Het oude moedertje
  • De legende van de maïs
  • Mans van de Maone
  • De boer en de duivel
  • De twee advocaten(slot)
  • De twee advocaten
  • Het geitje Pak-me-dan
  • De natgeregende kabouter
  • De zeven heksen
  • Het aardmannetje van de Röhrerbühel 2
  • Het aardmannetje van de Röhrerbühel
  • Nikola staat borg
  • De vurige man van de Geute
  • De geschiedenis van de boerendochter Ketilrídur 2
  • De geschiedenis van de boerendochter Ketilrídur
  • Op reis gaan
  • De luie hasjverslaafde en zijn verstandige vrouw(vervolg)
  • De luie hasjverslaafde en zijn verstandige vrouw
  • Het toverfluitje en het toverhoedje (vervolg)
  • Het toverfluitje en het toverhoedje
  • Waarom de bomen in de herfst geel worden
  • Tijl Uilenspiegel en de paardenkoopman
  • De nimf Daphne
  • De geschiedenis van de reuzenkreeft
  • De toren van Medemblik
  • Theseus en Hippolytus
  • Duimedik
  • De vuurman van Soest
  • Maan, Djabu en de dood
  • De jakhals en de patrijs
  • Goudsbloempje
  • Afspraak is afspraak
  • Het spook van de Zeedijk
  • Rata's wonderbaarlijke reis-einde
  • Rata's wonderbaarlijke reis-vervolg
  • Rata's wonderbaarlijke reis
  • Waarom de hyacint maar zo kort bloeit
  • De citerspeler
  • Van een opgeverfde haan
  • Het land van moeder Soemba
  • Het zwanennest
  • De engel
  • De gebarsten emmer
  • De hondenmarkt van Boedapest (slot)
  • De hondenmarkt van Boedapest
  • Billy de coyote (slot)
  • Billy de coyote(vervolg)
  • Billy de coyote
  • Garuda
  • De dood van de sprookjesverteller
    Foto
    Zoeken in blog

    Beoordeel dit blog
      Zeer goed
      Goed
      Voldoende
      Nog wat bijwerken
      Nog veel werk aan
     
    Hoofdpunten blog waaroemni
  • Kerstgroet
  • Luchtballonvaart
  • Paulus Potter
  • Sint-Elisabethsvloed
  • Willem Tell
    Foto
    Foto
    Foto
    Foto
    Foto
    Foto
    Foto
    Foto
    Foto
    Foto
    Foto
    Foto
    Foto
    Categorieën
  • aardgeest (21)
  • avonturenverhaal (6)
  • dierenverhaal (5)
  • duivels (46)
  • fabels (57)
  • gedichten (1)
  • geesten (griezellen) (12)
  • heksen (52)
  • historisch verhaal (13)
  • historische sagen (35)
  • legende (42)
  • Luchtgeest (30)
  • Mythe (24)
  • parabel (7)
  • Plaaggeest (10)
  • sagen (87)
  • Sinterklaasverhalen (4)
  • sprookjes (118)
  • Tovenaars (38)
  • toverboeken (13)
  • volkssprookje (40)
  • volksverhalen (140)
  • vuurgeest (26)
  • watergeest (19)
  • weerwolven (15)
  • Foto
    Foto
    Foto
    Foto
    Foto
    Foto
    Foto
    Foto
    Foto
    Foto
    Foto
    Foto
    Foto
    'VOLKSVERHALEN'

    problemen
    Verhalen, sprookjes, fabels, mythen, sagen en legenden
    welkom!
    Problemen
    Er zijn nogal wat problemen met het lezen van de teksten, daarom volgende tip :
    Met de muis links klikken en over de tekst schuiven.
    De tekst verschijnt duidelijk leesbaar.
    01-03-2010
    nieuwsgierig héDe marketentster van de Fransebaan
    De marketentster van de Fransebaan
    - Een sage uit Oisterwijk over Trientje de Fransman -
    Trientje de Fransman was een marketentster. Dat was in 1813. Ze is toen met het leger van Napoleon meegekomen over de Franse Baan. Napoleon is daar in de Franse Baan verslagen. De mensen maakten er een versje van:

    "Trieneke de Fransman
    die met het leger hier kwam
    Napoleon is over de Franse Baan
    met de legers op de vlucht gegaan."
    Trientje was een marketentster. Haar man was bij het leger en zij liep met hem mee. Achteraan. Ze had een leren riem om en daar hing een kruikje met jenever aan. Haar man is met Napoleon weggevlucht en nooit meer teruggekomen. Trientje is toen hier 'op de hei' blijven wonen. Ze bouwde een hutje van masten (dat zijn van die lange dennen) en van rijshout (dat zijn lange wilgentakken). Met dennen en takken vlocht ze de muren van het hutje en smeerde dat dicht met leem en koeienpoep. Dat werd dan heel hard.

    Ze verkocht in haar huisje jenever, tabak en bier. Er kwamen ook veel stropers. De mannen kwamen bij Trientje wat drinken. Ze was altijd de hele nacht op. Ze ging niet naar bed. Toen ze hier kwam als marketenster was ze nog een meisje van 23 jaar. Ze heeft hier nog tot 1870 gewoond. Ze was toen 80. Toen werd ze ziek. De mensen zeiden dat ze haar ziel aan de duivel had verkocht. Dat was, omdat ze de mannen in haar huisje liet zuipen en lallen tot diep in de nacht.

    Het ging als een lopend vuurtje rond: "Trientje de Fransman is doodziek!"

    Nu woonde er in Haaren een zekere 'Keesje'. Hij was zo ongeveer dokter. Hij had allerlei kruiden. Hij was naar Trientje toegegaan en had gezegd: "Trientje, je gaat dood. Wil je de pastoor hebben?" - "Nee," zei Trientje, "dat wil ik niet. Dat werk ik zelf wel met Onze Lieve Heer af."

    Nou, er zijn vijf pastoors geweest: uit Haaren, Boxtel, Oirschot, Moergestel en uit Oisterwijk. Maar Trientje wilde van de pastoors niets weten. De pastoors dachten dat ze recht naar de hel ging. Ze hebben het allemaal geprobeerd. Alleen de Oisterwijkse pastoor bleef. Trieneke moest van hem de duivel afzweren: ze mocht niets meer met hem te maken hebben. Ze moest zeggen: "Ik verzaak aan de duivel." Maar Trieneke zei niets.

    "Zeg het nu," zei de pastoor. Maar Trieneke zei niets. "Zeg het nu," zei de pastoor weer. Tenslotte zei Trieneke: "Ik verzaak aan Mijnheer de Duivel."

    "Waarom zeg je nu 'mijnheer' tegen de duivel?" vroeg de pastoor.

    "Ik ben niet gek," zei Trieneke. "Als ik toch naar de hel moet, dan houd ik de duivel liever tot vriend."

                                          * * * EINDE * * *
    Bron : Geschreven en verteld door Marleen Groenland voor het project
               'Nederlandse gemeenten en hun sagen'. Oktober/november 2008.

    01-03-2010 om 00:00 geschreven door saagje

    0 1 2 3 4 5 - Gemiddelde waardering: 5/5 - (2 Stemmen)
    Categorie:historisch verhaal
    » Reageer (7)
    28-02-2010
    nieuwsgierig héDe weerwolf van Millingen
    De weerwolf van Millingen
    - vandaag volle maan -
    Het dorp Millingen aan de Rijn lag uitgestorven, pikdonker was het en nieuwe maan en nergens zag je ook maar een straaltje licht. Alleen, en dat was vreemd, in het vissershuisje van Dorus van de Dries, waren ze nog op. Daar was iets bijzonders aan de hand, dat was zeker. Want binnen in het kale kamertje zat een aantal mannen bij elkaar.

    Als dat niet vreemd is op dit late uur. Het was al bijna half twaalf. En er zaten zeven sterke kerels bij de haard. Er werd bijna niet gesproken. Dorus van de Dries zelf zat in het midden en hij keek alsof zijn aak was weggedreven.

    Dorus van de Dries, en dat wist iedereen in Millingen, Dorus was niet te benijden. Het was al jaren geleden, maar Dorus voelde nog als de dag van gisteren hoe het voor de eerste keer over hem was gekomen. Dat verschrikkelijke, waarvan hij best in de gaten had, dat ze het allemaal wisten. Waar ze hem voor aankeken, waarvoor hij wel in de grond wilde kruipen, maar dat elke keer weer terugkwam, iedere keer als het nieuwe maan was. Geen wonder, dat er geen mens buiten was in zo'n duistere nacht. Iedereen kroop weg, maar waar moest hij wegkruipen, als de maan wegbleef? Daar hielp niets aan, wat hij ook deed. Het zou komen!

    Precies om twaalf uur, daar begon het. Een harig wolfsvel suisde dan door de schoorsteen het huis binnen. En Dorus, de arme Dorus, hoe duchtig hij zich ook verweerde, hij werd door een geweldige kracht naar dat onzichtbaar makende vel gedreven en meteen dat hij het wolfsvel om zijn schouders voelde, was hij al verloren. Dan moest hij gaan weerwolven. "Derk," zei Manus Meun op zekere dag tegen zijn buurman, "zouden wij Dorus van de Dries nou eens niet van het weerwolven kunnen afhelpen? Me dunkt, die man moet daar toch onmenselijk onder lijden. Zou daar nou niks aan te doen zijn?" Zo begon het en het eind van het liedje was, dat een stuk of zeven sterke kerels, die voor de duvel nog niet bang waren, rond de haard van Dorus zaten te wachten op de dingen die komen zouden.

    Nu was het weer nieuwe maan en stikdonker. De wind huilde om het armoedige huisje in de Dender. Ze zaten in een halve kring met de gezichten naar het vuur toe. Dorus van de Dries zat in het midden en Manus en Derk aan weerskanten. Veel gepraat werd er niet, ze keken in de vlammen en ieder had zijn eigen gedachten. Zo nu en dan hield deze of gene een stukje hout in het vuur en stak er zijn aarden pijp mee aan. Er hing een dikke tabakswalm in het kamertje. Zo nu en dan loerde een van de mannen eventjes naar de klok, maar de wijzers kropen maar langzaam naar de twaalf toe. Wachten duurt lang. Och, je kunt je die oude vissers wel voorstellen. Goed, ze waren ruw in de mond, een beetje onverschillig in hun doen en laten en het mes zat dikwijls erg los in hun broekzak, maar geloof maar, ze gingen veel liever bij de Immer in Bimmen een klare drinken, dan hier te zitten nachtbraken en te wachten op... God weet wat. Nee, erg op hun gemak voelden ze zich niet.

    Ze staken nog maar weer eens een verse pijp aan en stopten een tabakspruim achter hun kiezen. Dat hielp. En Dorus? Net zoals altijd, als het weer bijna zijn tijd was om te gaan weerwolven, werd hij onrustig. Hij schoof regelmatig heen en weer op zijn bankje. Hij zat maar te wriemelen met zijn vingers en soms ging er een huivering door zijn leden of hij de koude koorts had. Hoe later het werd, hoe erger het met hem gesteld was. Zweetdruppels lekten van zijn hoofd en bleven in zijn baard hangen.

    Manus en Derk hielden hem scherp in de gaten en schoven van lieverlede dichter naar hem toe. De Schele Pos, anders een kordate vent, kreeg het nu toch ook benauwd en stelde voor om een Onze Vader te gaan bidden. Hij bad voor en een paar zware keelstemmen gaven hem antwoord. Tergend langzaam tikte de klok, de wind huilde om het huis en de regen kletterde tegen de luiken. Het ging er buiten af, of de wereld verging.

    Maar binnen werd de spanning om te snijden. Het was een paar minuten voor twaalf. Dorus staarde angstig naar de haard, de handen krampachtig tot vuisten gebald. Derk en Manus hielden hem in de gaten. De Schele Pos begon haastiger te bidden en zijn ogen vlogen van de klok naar het vuur en weer terug. Steven Alver, een boom van een vent, stond op en ging naar de stapel doorntakken, die naast de haard klaar lag. Hij smeet een paar flinke bossen op het vuur, dat nu ineens fel begon op te laaien. De vlammen sloegen tot in de schoorsteen en de mannen schoven een beetje naar achteren vanwege de hitte.

    De klok ratelde en maakte zich gereed om te gaan slaan. Steven Alver en Mojje van Graas gingen aan weerskanten van de haard staan, beiden met een zalmhaak in de hand. Luidkeels bad de Schele Pos zijn Onze Vader. Dorus moest nu door Derk en Manus worden vastgehouden, zo ging hij te keer. Zijn haren stonden compleet recht overeind en zijn ogen puilden hem bijna uit het hoofd. Daar sloeg de klok. Een... twee... Aan alle kanten scheen de wind naar binnen te willen. De luiken rammelden, deuren klepperden en de olielamp walmde. Het vuur en de rook sloegen terug uit de schoorsteen. Een hete walm kwam de kamer binnen. Drie... De klok sloeg verder. Dorus sloeg om zich heen en worstelde om los te komen, maar Derk en Manus, geholpen door een paar makkers hielden hem stijf op zijn plaats vast. Ze hijgden van inspanning, want met een enorme kracht werd Dorus naar de haard gedreven.

    En toen, nauwelijks had de klok voor de twaalfde keer geslagen, of als door een nieuwe windvlaag, sloegen de vlammen opnieuw neer. De adem bleef de vissers in de keel steken. Daar had je het ding, waar ze de hele godganse avond op hadden zitten te wachten.

    Een harig, donker wolfsvel viel uit de schoorsteen naar beneden. Vliegensvlug stootten Steven en Mojje toe en duwden met uiterste krachtsinspanning het vel in de weer hoog oplaaiende vuurgloed. Een zwarte, stinkende walm steeg omhoog. Kleine giftig-groene vlammetjes krulden om het spartelende, schroeiende vel.

    Steven en Mojje, bijna gestikt door de vieze walm, hielden evenwel vol en gaven geen krimp voordat het hele vel in vlammen was opgegaan. En hoe zwarter het vel werd, des te rustiger werd Dorus tenslotte. Toen Mojje met zijn zalmhaak nog eens even in het vuur porde en er niets meer van het vel te vinden was, veegde Dorus zich het zweet van zijn voorhoofd, zuchtte eens diep en lachte. Het was of hij wakker werd uit een angstige droom. Hij keek nog wat wazig om zich heen, maar ook de anderen zagen bleek om de neus en ze moesten toegeven, dat hun hart nog in de keel klopte. De Schele Pos vermande zich het eerst.

    In een oogwenk goot hij een aantal glaasjes vol foezel en even later proostte de hele groep op de goeie afloop. Dorus was bevrijd. Het wolfsvel was verbrand. Nooit meer hoefde hij erover te tobben of zich te verwijten, dat hij de mensen de stuipen op het lijf zou jagen. Het weerwolven had afgedaan. En dat dankte hij aan zijn beste kameraden, de oude vissers van Millingen.


                                          * * * EINDE * * *
    Bron : "Volksverhalen uit Gelderland" samengesteld door G.J.H. Krosenbrink.
               Uitgeverij Het Spectrum, Utrecht/Antwerpen, 1979. ISBN: 90-274-7082-0

    28-02-2010 om 00:08 geschreven door saagje

    0 1 2 3 4 5 - Gemiddelde waardering: 5/5 - (1 Stemmen)
    Categorie:weerwolven
    » Reageer (8)
    27-02-2010
    nieuwsgierig héDe zeemeermin van Schweinfurt
    De zeemeermin van Schweinfurt
    - Een Beiers ridderverhaal over een nieuwsgierige zeemeermin -
    Dit verhaal gaat over de rondreizende ridders, die van kasteel naar kasteel, van stad naar stad trokken, en zich door hun dapperheid en bekwaamheid de gunsten veroverden van de edelvrouwen, die zij zich vóór het steekspel hadden uitgekozen.

    Ook in Schweinfurt namen de ridders het in het strijdperk tegen elkaar op, misschien wel op dezelfde plaats, die nu nog de naam: 'het grote strijdperk' draagt.

    Eens moet daar namelijk een beroemd steekspel hebben plaatsgevonden, waarvoor de ridders van heinde en ver kwamen. Velen lieten al voor de opening van het toernooi door de herauten omroepen, waarvoor ze wilden strijden. Sommigen hadden het zakdoekje van hun dame om de arm gebonden, anderen aan de helmpluim de handschoen van hun uitverkorene, er waren er, die een rivaal een nederlaag betaald wilden zetten of hun vaardigheid wilden bewijzen in de omgang met zwaard of lans. Zo had iedereen wel een reden, alleen de onbekende ridder die vlak voor de opening het plein opreed, had nog geen doel om voor te strijden.

    Dus reed hij voor het begin van de strijd het veld rond, om onder de aanwezige dames een schone vrouwe te kiezen, wiens kleuren hij wilde verdedigen. Hij behoefde niet lang te zoeken. Een beeldschoon meisje, met ogen, onpeilbaar als de diepte van de zee, viel hem dadelijk op. Hij sprong van zijn paard, maakte een diepe buiging en vroeg haar, voor haar groene kleur te mogen strijden. Het meisje knikte zonder woorden en wierp de ridder haar sluier toe, licht als een veertje en groen als zeegras. Het meisje was zo mooi als een sprookjesprinses, en toen de ridder naar het strijdperk reed, was hij zeker van de overwinning.

    Het trompetsignaal was nog niet verklonken, of de onbekende reed fier en zonder dralen het strijdperk binnen. Onfeilbaar trof zijn zwaard elk schild of helm van zijn tegenstander. Hij was de beste van allemaal en werd tot overwinnaar uitgeroepen.

    Het was de gewoonte, dat de overwinnaar door zijn edelvrouwe met de erekrans werd onderscheiden. Onze ridder nam de helm van zijn hoofd en reed naar de tribune, waar zijn uitverkorene al op hem wachtte.

    Ook het meisje was verheugd en lachte de ridder toe. En daarbij bemerkte de ridder tot zijn grote schrik en verwondering, dat het meisje niet alleen een groen gewaad, groene ogen en een groene sluier had, zij had ook groene tanden!

    Door zijn zichtbare ontsteltenis scheen het meisje zich plotseling weer van haar uiterlijk bewust te worden. Bliksemsnel veranderde ze in een meermin, baande zich een weg door de mensenmenigte, die angstig achteruitweek, terug naar de nabijgelegen Main. Ze dook de rivier in en was het volgende ogenblik door de golven meegevoerd.

    Nog vele weken was deze gebeurtenis het gesprek van de dag in Schweinfurt, maar langzamerhand raakte het in de vergetelheid.

    Onze ridder kon het meisje echter niet vergeten. Hij besloot, wapenuitrusting en sporen af te leggen, het klooster in te gaan, afstand te doen van de wereld en haar de rug toe te keren. Hij leefde hier als kluizenaar en bleef in gedachten de meermin van Schweinfurt trouw.

    De arme man kon immers niet weten dat de zeemeermin, door louter nieuwsgierigheid gedreven, het toernooi had bezocht. En nieuwsgierigheid, zo zegt men, is een echt vrouwelijke eigenschap, maar ik geloof, dat sommige mannen er ook raad mee weten!


                                          * * * EINDE * * *
    Bron : "Sagen van Europese steden"
               verteld door Vladimír Hulpach.
               Holland, Haarlem, 1980. ISBN: 90-251-0412-6

    27-02-2010 om 00:00 geschreven door saagje

    0 1 2 3 4 5 - Gemiddelde waardering: 5/5 - (2 Stemmen)
    Categorie:volksverhalen
    » Reageer (9)
    26-02-2010
    nieuwsgierig héHazenjacht
    Hazenjacht
    - luchtgeest -
    Twee stropers gingen 's avonds op hazenjacht.
    Eén van de stropers schoot een haas en stak die in een zak.

    Toen er een tweede haas kwam opdagen, ging het geweer niet af.
    Ook de volgende poging om het dier te treffen, mislukte.

    De haas ging op zijn achterpoten zitten en zei:
    "Zeg X, waar ben je?",
    waarop de geschoten haas antwoordde:
    "In de zak, maar ik ben klaar om te vertrekken."

    De geschoten haas had de zak stukgebeten en de andere haas zei:
    "Dan lopen we samen weg."

    Het volgende ogenblik waren de twee hazen verdwenen.


    regio : As                                                         verzamelaar - R.Celis -
       Bron : Vlaamse Volksverhalenbank
                                                   © Seminarie voor Volkskunde K.U.Leuven

    26-02-2010 om 23:06 geschreven door saagje

    0 1 2 3 4 5 - Gemiddelde waardering: 0/5 - (0 Stemmen)
    Categorie:Luchtgeest
    » Reageer (0)
    nieuwsgierig héDe heks van Oostbroek
    De heks van Oostbroek
    - Een heksenverhaal -
    Er leefde in het vlek Oostbroek, niet ver van Utrecht, een weduwe, bij wie een knecht inwoonde tot het verrichten van werkzaamheden, zoals de omstandigheden dat meebrachten. Daar hij reeds meermalen, nieuwsgierig zoals knechten plegen te zijn, door het tralievenster had opgemerkt, dat zijn meesteres in het holst van de nacht, zodra het dienstpersoneel ter ruste was gegaan, geregeld naar een bepaalde plaats toe ging en met uitgestrekte handen een balk van de aan de stal grenzende hooizolder vastgreep, besloot hij, benieuwd wat dit toch wel betekenen kon, ook zelf, buiten medeweten van zijn meesteres, hetzelfde te doen en de kans te wagen.

    Toen derhalve zijn meesteres als altijd naar die gewone plek was toegegaan en, zoals bleek, verdwenen was, volgde hij ook, bekeek de plek, en greep naar het voorbeeld van de weduwe de hooizolder vast. Terstond daarop werd hij in de lucht gevoerd en naar de stad Wijk bij Duurstede gebracht in een verborgen en onderaardse spelonk, waar hij een samenkomst van heksen vond, die onder elkaar over hun boze plannen beraadslaagden. Zijn meesteres, die evenals haar gezelschap verbaasd was over de onverwachte verschijning van haar knecht, vroeg hem door welke list en op welke wijze hij hier in een oogwenk was aangeland. Hij antwoordde juist zoals de zaak zich had toegedragen. Zij wilde daarop tegen hem gaan uitvaren, doch werd door de anderen gekalmeerd, die de knecht vriendschappelijk opnamen, onder beding dat hij het diepste stilzwijgen zou bewaren omtrent hetgeen hij te zien en te horen zou krijgen. Aan welk gebod natuurlijk volgaarne werd voldaan.

    Toen de tijd van uiteengaan gekomen was, stelde zij voor de indringer te doden, maar de anderen waren zachtmoediger en wisten haar te bewegen hem op haar schouders naar huis te brengen, zoals ook geschiedde. Sneller dan de wind vlogen zij door de lucht. Toen zij een flink eind op weg waren, ontwaarden zij een diep moeras, met riet overdekt. De boze heks, die de jongeling niet vertrouwde, gooide hem eensklaps van haar schouders, in de vaste mening, dat hij zijn nek wel zou breken of verdrinken. Maar God, die barmhartig is, maakte dat hij in het dichtste deel van het riet viel, zodat hij niet omkwam.

    De ongelukkige, die vreselijk kermde, werd, zodra de dag aanbrak, met gebroken dijbenen door de voorbijgangers gevonden, en was toen genoodzaakt zijn wedervaren te vertellen. Toen het gerucht hiervan de Utrechtse schout Johan van Culemborch ter ore kwam, liet hij de heks ten spoedigste gevangen nemen en in de ketens leggen. Zij legde een volledige bekentenis af, in de hoop op een zachter vonnis, maar zij werd met algemene stemmen tot de brandstapel veroordeeld.


                                          * * * EINDE * * *
    Bron : "Volksverhalen uit Utrecht en het Gooi" samengesteld door Willem de Blécourt.
               Uitgeverij Het Spectrum, Utrecht/Antwerpen, 1979. ISBN: 90-274-7083-9

    26-02-2010 om 00:00 geschreven door saagje

    0 1 2 3 4 5 - Gemiddelde waardering: 0/5 - (0 Stemmen)
    Categorie:heksen
    » Reageer (6)
    25-02-2010
    nieuwsgierig héDe ezel en de os
    De ezel en de os
    - Een Egyptische fabel over zich onttrekken aan zware arbeid -
    Een ezel en een os deelden eens een stal. De ezel had een gemakkelijk leven omdat zijn meester alleen zo nu en dan naar de markt reed terwijl de os iedere dag werd meegenomen om op het veld te werken. Op een nacht toen de twee dieren hun avondmaal gebruikten, klaagde de os over zijn zware leven.

    "Misschien kun jij me helpen, broer ezel," zei de os. "Wat kan ik doen om mijn meester over te halen om vriendelijker voor me te zijn, en me niet zo hard te laten werken?"

    De ezel dacht hier over na en antwoordde toen: "Ik stel voor dat je morgenvroeg net doet alsof je ziek bent en weigert het hooi te eten dat hij voor je neer legt. Als de meester ziet dat je het eten hebt laten liggen zal hij je in de stal laten. Je zal dan niet naar de velden hoeven om de ploeg voor hem te trekken. Je kunt dan van de rust genieten."

    De os nam de raad van de ezel aan en deed net alsof hij ziek was. De man die zag dat de os niets had gegeten en ziek leek nam toen de ezel in plaats van de os mee.

    Hij spande de ezel voor de ploeg en liet hem werken van de vroege ochtend tot de late avond. De ezel die niet gewend was aan dit zware werk, was geheel uitgeput aan het eind van de dag. Hij had grote spijt van het advies dat hij aan de os had gegeven.

    Toen de ezel die avond terug keerde naar de stal, vroeg de os hoe het hem was vergaan. "Ik had een hele fijn dag," loog de ezel. "Het lopen in de velden is me goed bevallen. Ik geloof echter wel dat ik je moet vertellen wat ik onze meester hoorde zeggen."

    "En dat is?" vroeg de os.

    "Welnu," zei de ezel, "ik hoorde hem met zijn vrouw praten, en hij zei tegen haar dat als de os ziek bleef ze hem zouden moeten slachten voor zijn vlees."

    De os werd helemaal wit toen hij deze woorden hoorde.

    "Ik denk daarom," voegde de ezel eraan toe, "dat het 't beste is als je weer al je hooi op zou eten voor het geval dat onze meester denkt dat je niet in staat bent om te werken."

    De os was het daarmee eens en op deze manier was het voor de ezel mogelijk om zich te behoeden voor nog meer ploegwerk.


                                          * * * EINDE * * *
    Bron : "Waarschijnlijk een bewerking van een 1001-nacht verhaal"

    25-02-2010 om 00:00 geschreven door saagje

    0 1 2 3 4 5 - Gemiddelde waardering: 5/5 - (1 Stemmen)
    Categorie:fabels
    » Reageer (10)
    24-02-2010
    nieuwsgierig héDe zuurkool van Bommen Berend
    De zuurkool van Bommen Berend
    - Een Groninger sage over Haren, Grote Griet en een kanonskogel -
    Het was een grote fout van Bernhard von Galen - de Duitse bisschop van Münster - die dacht dat het gebied van Groningen en omstreken nog steeds aan hem toebehoorde. Maar het was ondertussen het gebied van de Groningers zelf. Maar dat was voor Bommen Berend - want zo werd hij ook wel genoemd - geen bezwaar om toch naar het noorden op te trekken.

    Hij begon in Coevorden en van Coevorden werd gezegd: "Dat is een moeilijk te nemen vesting." Nou, Bommen Berend had er geen enkel probleem mee. Hij had duizenden kogels, twintigponders schoot hij af. Hij had binnen de kortste keren Coevorden ingenomen en kon hij doorstoten naar Boertange. Maar daar hadden ze 200.000 kogels voor hem klaarliggen. En hij probeerde te onderhandelen maar er viel niet te onderhandelen met de bevelhebber daar.

    In Groningen had Carl von Rabenhaupt - de commandant die aangesteld was om Groningen te verdedigen - er voor gezorgd dat op de Grote Markt een enorm kanon werd opgesteld: de Grote Griet. Daar is nog een café naar genoemd en je kunt het nog bezoeken. En hij had het laten richten op het zuiden want daar zou Bommen Berend vandaan komen. En inderdaad. Hij maakte een omtrekkende beweging en Boertange kwam hij ook niet in. Hij had Coevorden wel en alles wat daartussen lag, maar hij wilde Groningen hebben.

    En daar stond hij in Deursen, vlakbij Assen. Daar sloeg hij zijn kampement op en langzaam trokken ze met hun geschut richting het noorden, richting Groningen en kwamen aan in Haren. Haren was een scheet voor ze! Dat was zo ingenomen. Er werd geroofd, gemoord, geplunderd en binnen de kortste keren lag Haren aan zijn voeten, maar dat was niet zijn doel. De grote stad die daar lonkte wilde hij hebben.

    En als eerste vorderde hij de kerk. Daar zou hij gaan zitten en vanuit die plek zou hij het geschut leiden. En dat deed hij ook. En hij deed zijn naam werkelijk eer aan. Hij schoot de ene kogel na de andere op Groningen af, maar af en toe kwamen er een paar aardige terug. Want Grote Griet, dat was bekend, daar kon je ontzettend zuiver mee richten.

    Maar de overmacht van Bommen Berend zou de stad wel snel aan zijn voeten leggen. Maar dat viel tegen. Hij was vijf dagen bezig met schieten, hij was zes dagen bezig. Geen enkel teken van overgave kwam er vanuit de grote stad. Ja, het enige dat kwam, dat waren die enorme twintigponders, die overal op en doorheen knalden. De ravage was groot. De berichten waren niet best. En het lukte hem niet. Na acht dagen nog steeds niet. En hij begon toch langzamerhand wanhopig te worden en te twijfelen: "Zou het lukken?"

    Maar hij had het best naar zijn zin, want hij had Haren zo'n beetje leeggeplunderd en hij had ontdekt dat je daar de heerlijkste zuurkool met spek kon eten en dat wilde hij iedere dag hebben. De beste kok van Haren moest hem iedere dag een groot bord zuurkool met spek leveren. Dat at hij dan met smaak op en dan keek hij af en toe door het venster naar Groningen en dan kwam er weer zo eentje aan... uit de Grote Griet.

    En het was op een dag, 27 augustus 1672, dat hij zijn bord op tafel had gezet en verbeten naar de grote stad keek die maar niet wilde vallen. En hij draaide zich om naar zijn bord met zuurkool... en dat is zijn geluk geweest, mensen! Want doordat hij zich omdraaide, hoorde hij slechts even een zoevend geluid achter hem. Maar als hij had gekeken, dan had hij die twintigponder op het venster af zien komen. Had hij gezien dat ie over de tafel vloog, zijn bord met zuurkool meenam en er aan de andere kant de toren weer uitvloog. En met een enorme dreun kwam de twintigponder zeven voet diep de grond in, de vette Groningse klei. En op dat moment wist hij gewoon: "Het heeft geen enkele zin om daar nog tijd en geld aan te besteden. Mijn manschappen willen weg, ze worden helemaal ziek van die enorme twintigponders die op hun terecht komen." Er waren zoveel gesneuvelden! En hij besloot zich terug te trekken en zijn verlies te nemen. En zo bleef Groningen dus bespaard voor de inname van Bommen Berend. Bernhard von Galen, die met de staart tussen zijn benen weer kon vertrekken.

    En de Groningers die vierden feest en dat doen ze vanaf die tijd ieder jaar op 28 augustus. Dan vieren ze het feest van Bommen Berend. En als ze zeggen: "We hebben vanavond oorlog," dan betekent het dat er zuurkool met spek wordt gegeten, want daar zijn ze dol op.

    En ze hebben natuurlijk een liedje gemaakt, de Groningers:

    "Grote Griet ben ik gehieten, Om wijd en weer kon ik wel schieten, Ik kreeg een kogel in mijn mond, Ik schoot hem door de Haarder toren, En toen nog zeven voet in de grond."
    Zo is het gegaan en dat zingen de Groningers op 28 augustus.


                                          * * * EINDE * * *
    Bron : Verteld door Nico Herwig voor het project "Nederlandse gemeenten en hun sagen".

    24-02-2010 om 00:00 geschreven door saagje

    0 1 2 3 4 5 - Gemiddelde waardering: 5/5 - (1 Stemmen)
    Categorie:historisch verhaal
    » Reageer (15)
    23-02-2010
    nieuwsgierig héFruithandelaar
    Fruithandelaar
    - tovenaars -
    Toen een fruithandelaar 's nachts terugkwam van de markt in Sint-Truiden, barstte er plots een zwaar onweer los.

    De man ging schuilen achter een huis.
    Nadat het onweer een kwartier later was overgewaaid, wilde de man verder gaan.

    Dat lukte echter niet, want de man kon geen voet meer verzetten.
    Van één uur tot drie uur 's nachts leek het alsof de man aan de grond was genageld.
    Daarna kon hij weer verder.

    Door het luiden van de Angelus, zijn al die spoken verdwenen.


    regio : Kotem                                                         verzamelaar - P.Knabben -
    Bron : Vlaamse Volksverhalenbank
                                                    © Seminarie voor Volkskunde K.U.Leuven

    23-02-2010 om 21:04 geschreven door saagje

    0 1 2 3 4 5 - Gemiddelde waardering: 0/5 - (0 Stemmen)
    Categorie:Tovenaars
    » Reageer (1)
    nieuwsgierig héWaarom de varkens wroeten
    Waarom de varkens wroeten
    - Een sage over varkens -
    Er waren eens een oude en een jonge vrouw. En de jonge vrouw zei op een keer tegen de oude vrouw, dat ze zo graag een keer pannenkoeken wilde eten.

    "Nou," zei de oude vrouw, "als je een mooi stuivertje vindt, dan zullen we ze eten."

    Toen ging de jonge vrouw het hele huis aanvegen en ze vond een stuivertje. Hierop maakte de oude vrouw beslag voor de pannenkoeken, en de jonge vrouw ging ze bakken. Maar toen de pannenkoek aan de ene kant gaar was, wist ze niet wat ze moest doen.

    Haar moeder zei toen: "Je moet 'm omgooien."

    Maar toen ze dat deed, kwam hij op de rand van de pan terecht, en brak in tweeën. De ene helft viel in de aspot. De andere helft vloog door de schoorsteen de wijde, wijde wereld in.

    Daar kwam de pannenkoek een oude man tegen.

    Die zei: "Pannenkoekje, wat ruik je lekker. Mag ik eens een hapje van je nemen?"

    "Nee," zei de pannenkoek, "ik ben al aan een oude en een jonge vrouw ontsnapt, en dan zou ik me door jou laten opeten? Nee."

    En weg vloog de pannenkoek.

    Toen kwam 'ie een meisje en een jongen tegen die naar school gingen.

    Die vroegen ook: "Pannenkoek, mogen wij eens van je happen?"

    "Nee," zei de pannenkoek: "Ik ben net aan een oude vrouw en een jonge vrouw en een oude man ontsnapt, en zou ik me dan door zo'n paar kinderen laten opeten?"

    En weg vloog de pannenkoek weer.

    Toen werd de pannenkoek van al dat rondvliegen erg moe. Hij zag een varken op het land liggen, en hij is op zijn kop bij zijn oor gaan zitten. Maar ook het varken vroeg of hij eens een hapje van hem mocht nemen.

    "Nee," zei de pannenkoek: "Ik ben al aan een oude vrouw en een jonge vrouw en een oude man en twee kinderen ontsnapt, en moet ik me dan door jou laten opeten?"

    Maar het oude varken zei: "Kom wat dichter bij m'n oor zitten, want ik ben een beetje doof."

    En toen de pannenkoek dit wilde doen, schudde het varken zo met z'n kop, dat de pannenkoek eraf viel en in de modder zonk. Toen gingen alle varkens aan het wroeten om de pannenkoek te zoeken, maar ze vonden hem niet.

    Daarom wroeten nog steeds alle varkens in de grond.


                                          * * * EINDE * * *
    Bron : Collectie Boekenoogen; Volksverhalenbank CBOEK057.
               In januari 1894 toegezonden door S.C. Timmers-Groothuijs uit Drente.
               Het verhaal is vertaald uit het Drents. AT 2025, The Fleeing Pancake & SINUR 65A,
               Warum das Schwein immer sucht.

    23-02-2010 om 00:00 geschreven door saagje

    0 1 2 3 4 5 - Gemiddelde waardering: 5/5 - (1 Stemmen)
    Categorie:sagen
    » Reageer (10)
    22-02-2010
    nieuwsgierig héLiu Chen en Ruan Zhao
    Liu Chen en Ruan Zhao
    - De verdwaalde reizigers -
    In het vijfde jaar van de regeringsperiode Yongping onder de regering van Keizer Ming van de Han-dynastie (62 n. Chr.) trokken Liu Chen en Ruan Zhao uit het district Shan samen het Tiantai-gebergte in om geneeskrachtige kruiden te zoeken, maar ze raakten verdwaald en slaagden er niet in de weg terug te vinden. Na dertien dagen was hun voedselvoorraad geheel uitgeput en dreigden ze van de honger te sterven. Toen zagen ze in de verte op een berg een perzikboom vol vruchten, maar door de steile rotsen en diepe ravijnen ontbrak een pad om daarheen te klimmen. Door zich op te trekken aan de ranken van klimplanten slaagden ze er echter toch in de top te bereiken. Zodra ze beiden een paar perziken hadden gegeten, was hun honger gestild en voelden ze zich verzadigd. Ze daalden de berg weer af en toen ze met een kom wat water uit de beek schepten om zich te wassen en de mond te spoelen, zagen ze uit de flank van de berg een paar koolraapbladeren naar buiten drijven die heel vers waren. En daarna kwam er op de stroom een beker naar buiten met rijst met sesamzaad. Liu en Ruan zeiden daarop tot elkaar: "We moeten hier hemelsbreed heel dicht bij de bewoonde wereld zijn!" Meteen doken ze samen in het water en na een paar mijlen stroomopwaarts gezwommen te hebben waren ze erin geslaagd door de berg heen te steken en kwamen ze uit op een brede kreek.

    Aan de oever daarvan stonden twee meisjes die wonderbaarlijk schoon van uiterlijk waren. Zodra ze de beide mannen met de beker bij zich de grot uit zagen komen, riepen ze vrolijk: "Liu en Ruan hebben de beker gevonden die we zoeven hebben laten wegdrijven!" Chen en Zhao kenden hen helemaal niet, maar omdat de twee meisjes hen bij hun naam aanspraken zag het ernaar uit alsof ze elkaar al eens eerder hadden ontmoet. De twee meisjes begroetten hen allerhartelijkst en vroegen: "Waar zijn jullie zo lang gebleven?" Daarop nodigden zij hen uit met hen mee te gaan naar hun huis. Hun huis was met pannen gedekt en in de kamer stond zowel tegen de zuidmuur als tegen de oostmuur een groot bed, dat voorzien was van een klamboe van rode zijde - met belletjes aan de hoeken van de klamboes, goud en zilver door elkaar. Voor elk bed stonden tien dienstmeisjes, die te horen kregen: "Liu en Ruan zijn door berg en dal getrokken. Ook al hebben ze de roze vruchten gevonden, toch zijn ze nog uitgeput, dus maak snel wat te eten!" Wat ze voorgezet kregen was sesamzaad-rijst, gedroogd vlees van wilde geiten en buffelvlees. Alles was even heerlijk. Na het maal werd wijn geschonken. Er kwam een hele groep meisjes die allemaal een paar perziken meebrachten en lachend zeiden: "Gefeliciteerd met de komst van jullie bruidegom!" Liu en Ruan waren zowel van vreugde als van vrees vervuld. Toen de avond viel werd elk een bed gewezen voor de nacht. Tussen de klamboes voegden de twee meisjes zich bij hen, hun stemmen klonken klaar en lieflijk zodat je al je zorgen vergat.

    Na tien dagen vroegen Liu en Ruan naar huis te mogen terugkeren. De meisjes zeiden: "Dat u hier gekomen bent is door het lot bepaald - waarom willen jullie dan nog terugkeren?" Vervolgens bleven ze er een half jaar. De weersgesteldheid en de plantengroei waren altijd die van de lente. Toen de honderd vogels kwinkeleerden werd het hun eens zo droef te moede en ze smeekten naar huis te mogen gaan. De meisjes zeiden: "Wat kunnen wij er aan doen als het lot zo moet zijn?" Daarop nodigden ze de meisjes uit die ook destijds waren gekomen, zo'n dertig of veertig in totaal, en met zijn allen maakten ze muziek en vierden ze feest. Samen deden ze Liu en Ruan uitgeleide en wezen ze hun de weg terug.

    Toen ze te voorschijn kwamen, bleken hun vrienden en verwanten onvindbaar, de stad met al zijn huizen was van aanblik veranderd en er was niemand die hen nog kende. Na zoeken en vragen vonden ze afstammelingen in de zevende generatie, die uit verhalen wisten dat hun verre voorouders de bergen waren ingetrokken en daar reddeloos waren verdwaald. In het achtste jaar van de regeringsperiode Taiyuan van de Jin-dynastie (383 n. Chr.) waren Liu en Ruan opeens weer verdwenen, niemand weet waarheen!


                                          * * * EINDE * * *
    Bron : "Volksverhalen uit kleurrijk Nederland. Reizen. Verhalen over avontuurlijke reizen uit de Chinese,
               Joodse, Nederlandse, Indiase, Turkse, Surinaamse, Marokkaanse en Indonesische verteltraditie"
               verschenen bij Uitgeverij Lemniscaat, Rotterdam, 1991.

    22-02-2010 om 00:00 geschreven door saagje

    0 1 2 3 4 5 - Gemiddelde waardering: 0/5 - (0 Stemmen)
    Categorie:legende
    » Reageer (12)
    21-02-2010
    nieuwsgierig héDe lelie en de alsem
    De lelie en de alsem
    - Een Chinees sprookje over het ontstaan van kamille -
    In het rode keizerrijk woonde de rode keizer en omdat hij een keizer was had hij een keizerin tot vrouw. Al vele jaren hadden ze een goed leven. Aan hun geluk ontbrak nog één ding, ze hadden geen kinderen. En ze zouden er ook nooit een gehad hebben, als er op een dag niet twee grijsaards bij de paleispoort gestopt waren.

    De eerste vroeg: "Weet je wel, wie er in dit paleis woont?"

    En de tweede grijsaard antwoordde: "Ik weet het, broeder, hier woont de keizer met zijn keizerin en ze hebben geen kinderen."

    "Maar ze zouden best een kind kunnen hebben," zei de eerste grijsaard. "Als de keizerin 's morgens vroeg de dauw van de lelie en de alsem zou afhalen en daar een glas van op zou drinken, dan zou ze een beeldschone dochter op de wereld brengen en eindelijk volmaakt gelukkig zijn."

    "Ja, maar het geluk zou van korte duur zijn," sprak de tweede grijsaard. "Want wie uit een bloem ontstaat, zal ook weer tot bloem terugkeren. Als haar tijd gekomen is, zal het dochtertje weer in een bloem veranderen."

    "En daarom is het beter als niemand daar iets van weet en niemand het de keizerin vertelt," sprak de eerste grijsaard. "Ze zou er veel verdriet van hebben."

    "Je hebt gelijk, broeder," knikte de tweede grijsaard en ze vervolgden hun weg.

    De grijsaards dachten dat niemand het gehoord had. Maar bij de poort zat een oude bedelaarster die niet lang aarzelde. Ze ging naar het paleis om aan de keizerin te vertellen, wat ze gehoord had. "Als u een glas dauw van de lelie en de alsem opdrinkt, zult u een beeldschoon dochtertje krijgen."

    Maar van wat het prinsesje in het leven te wachten stond, zei de oude vrouw geen woord. De keizerin overlaadde de oude bedelaarster met goud en gaf haar de opdracht om haar de volgende morgen de dauw van de lelie en de alsem te brengen. Na negen maanden bracht de keizerin een beeldschone dochter ter wereld. En omdat ze door de dauw van de lelie en de alsem geboren was, was het prinsesje zo blank als een lelie en roken haar haren naar alsem. Zo'n schoonheid had niemand ooit gezien. Ze werd elke dag mooier, maar het prinsesje werd er niet hoogmoedig door, integendeel, hoe ouder ze werd, des te meer ontweek ze de mensen; ze was veel liever in de tuin. Daar voelde ze zich op haar gemak, ze liep tussen de bloemen door en praatte met hen en de bloemen gaven haar antwoord.

    Zo gingen er jaren voorbij en de keizer en de keizerin gingen op zoek naar een bruidegom voor de prinses. Dat was niet eenvoudig. Bewonderaars waren er genoeg. Ze kwamen uit alle landen, daar haar schoonheid over de hele wereld bekend was.

    Maar de prinses wilde van geen trouwen weten. Iedere bewonderaar ontving ze vriendelijk, praatte gezellig met hem, maar zodra hij over een huwelijk begon zei de prinses: "Ik kan niet met je trouwen, prins, je zou niet gelukkig met me worden." En ze zei het altijd zo treurig en geloofwaardig dat iedereen het geloofde.

    Het aantal bewonderaars werd minder en al gauw kwam er niet één meer. De prinses werd weer vrolijk, maar de keizer en de keizerin waren er erg verdrietig over. "Wat moet er van je worden, als wij sterven en jij alleen blijft, zonder man?"

    Maar op een dag verscheen er toch weer een nieuwe bewonderaar. Hij was de zoon van een koning uit een ver land. Ook hij had van de mooie prinses gehoord en kwam zijn geluk beproeven.

    De lieve prinses ontving hem als alle anderen, praatte vrolijk met hem, maar toen de prins over een huwelijk begon werd ze meteen treurig en zei: "Nee prins, ik kan niet met je trouwen. Met mij zul je niet gelukkig worden!"

    En ze zei het zo oprecht, dat ieder ander het geloofd zou hebben. Maar deze prins wilde daar niets van horen: "Waarom zou ik met jou niet gelukkig worden?"

    En de prinses antwoordde: "Omdat de lelie in de tuin tegen me zei: 'Als jij je bruidsjapon aantrekt, dan is je tijd gekomen.' En de alsem zei: 'Als men jou de huwelijkskrans op het hoofd zet, zul je bij ons terugkeren.'"

    Maar de goede prins lachte: "Dat geloof ik niet, lieve prinses."

    En toen boog de prinses haar hoofd en zei: "Als je het niet gelooft, trouw me dan, maar beklaag je later niet. Er zal gebeuren, wat moet gebeuren!"

    En zo begon men tot grote vreugde van de oude keizer en de oude keizerin met de voorbereidingen van het huwelijk. De naaisters naaiden haar bruidsjapon, de tuinmannen vlochten haar huwelijkskrans. Heersers uit alle landen waren gekomen om het huwelijk bij te wonen. En toen alle gasten er waren en de bruidsjapon en de krans klaar waren, werd de bruid mooi gemaakt voor haar huwelijk.

    Toen men haar de bruidsjapon aantrok werd de prinses bleek en begon ze te huilen. Toen men haar de huwelijkskrans op het hoofd zette, sloot ze haar ogen, alsof de dood haar aanraakte. En toen de prins haar omhelsde en kuste hield hij een gewone veldbloem in zijn armen. De prins huilde om zijn verloren geluk, in plaats van de mooie prinses had hij nu een witte geurende bloem.

    Deze bloem groeit nu overal. De mensen noemen haar 'kamille'. Maar het is een prinses met een witte huwelijkskrans op haar gouden hoofd.


                                          * * * EINDE * * *
    Bron : "De betoverde tuin" door Marie Mrstikova.
               Nederlandse vertaling van Els Nuijen.
               Uitgeversmaatschappij Holland, Haarlem, 1978. ISBN: 90-251-0297-2

    21-02-2010 om 00:00 geschreven door saagje

    0 1 2 3 4 5 - Gemiddelde waardering: 0/5 - (0 Stemmen)
    Categorie:sprookjes
    » Reageer (4)
    20-02-2010
    nieuwsgierig héBezeten
    Bezeten
    - duivels -
    Een meisje uit Harelbeke was door de duivel bezeten.

    Het meisje moest zoveel sneetjes vlees eten als dat er duivels waren die haar in hun macht hadden.

    De pastoor was niet in staat om het meisje van de duivels te bevrijden.
    De eerste onderpastoor kon dat ook niet omdat hij nog te werelds was.

    De tweede onderpastoor verjoeg de duivels terwijl hij de mis deed.
    Dat kostte de onderpastoor zoveel moeite dat de zweetdruppels van zijn gezicht rolden.

    Het meisje dat op dat ogenblik in de kerk was, werd tot driemaal toe tot tegen het plafond van de kerk gegooid.

    De onderpastoor zei:
    "Breng haar terug vanwaar ze gekomen is".
    De geestelijke is daarna gestorven.


    regio : Marke                                                               verzamelaar - M.Sagaert -
    Bron : Vlaamse Volksverhalenbank
                                                  © Seminarie voor Volkskunde K.U.Leuven

    20-02-2010 om 22:36 geschreven door saagje

    0 1 2 3 4 5 - Gemiddelde waardering: 0/5 - (0 Stemmen)
    Categorie:duivels
    » Reageer (0)
    nieuwsgierig héDe witte slang van Sidi Moussa
    De witte slang van Sidi Moussa
    - Een wonderlijk verhaal over een oude moslim en zijn bedevaart naar Mekka -
    De oude Mabroek woonde met zijn vrouw en kinderen in een eenvoudig huisje midden in een oase in de woestijn. Hij was, zoals men zei, een van de steunpilaren van de broederschap der G'nawa, waarvan de meeste volgelingen in de Sahara zwart zijn.

    Mabroek was een heel gelovig man. Elke morgen deed hij als eerste in alle vroegte de deuren van de moskee open en begroette hij de nieuwe dag met het gebed van de dageraad, de 'fedjor'.

    Sinds jaar en dag was hij het ook die vooraan liep bij de pelgrimstocht naar de koepel van Sidi Moussa, de heilige wiens graftombe een kilometer of veertig van de oase verwijderd lag. Daartussen lagen de duinen met het fijne stuifzand waar je diep in wegzakte, wat het lopen nog moeilijker maakte. Deze pelgrimstocht was ook nog zo bijzonder omdat het feest van deze heilige midden in de heetste periode van het jaar viel. De mensen gingen om die reden al drie dagen van tevoren op pad om deze loodzware tocht te kunnen volbrengen. Ze namen dan genoeg eten en drinken voor de hele reis mee, want de zandheuvels strekten zich eindeloos uit en onderweg was nergens enig teken van leven te bekennen.

    Maar dat jaar voelde Mabroek de last van de jaren en van het werk op zijn schouders drukken. Hij begon erg tegen het idee op te zien weer drie dagen lang de afmattende voettocht te moeten maken. Het werd hoog tijd dat de jongere generatie het eens van hem overnam. Hij had zijn tijd gehad. Er moest eens wat jong bloed stromen door de dragers van de traditie.

    Mabroek sprak zijn medebroeders in het geloof toe toen die hem kwamen vragen om weer, zoals altijd, de processie te leiden. En de groep getrouwen van Sidi Moussa vertrok met vaandels en tamboerijnspelers, maar zonder Mabroek.

    De eerste dag van de bedevaart volgde Mabroek hen in gedachten en in gebed. En 's nachts ging hij lekker slapen in zijn eigen bed naast de kookpot, waarin een heerlijke chorbasoep pruttelde die zijn vrouw had klaargemaakt.

    De tweede dag vertoefde Mabroek nog altijd in gedachten bij zijn gelovige medebroeders, maar hij voelde zich een beetje triest, dat hij door zijn hoge leeftijd niet samen met hen kon lopen en hun vreugde meebeleven.

    Ook de derde dag ging voorbij. Bij het vallen van de avond had zijn vrouw een overheerlijke couscous bereid. Zoals gewoonlijk had zij de grote kookpot met groenten op de grond gezet en daarnaast de ronde, houten schaal met de hoge berg couscous en boter.

    De kinderen gingen op hun matjes rond de geurige maaltijd zitten en Mabroek nam zijn plaats in de familiekring in. Hij sprak: 'Bismillah!' (In naam van de Heer) en wilde juist zijn hand uitsteken naar de hete couscous toen er plotseling uit het niets een witte slang te voorschijn kwam, die zich rond de schaal kronkelde en zijn kop optilde vlak voor het gezicht van Mabroek. Mabroek sprong overeind, groette zijn familie en met alleen maar zijn wandelstok ging hij op zijn oude, kromme benen, ondanks de drie dagen achterstand, op weg naar Sidi Moussa.

    De kinderen die de slang als een ketting rondom de schaal hadden gezien, waren stomverbaasd dat het dier als bij toverslag weer verdwenen was.

    Mabroek heeft zelf nooit begrepen op welke manier hij de volgende ochtend bij zonsopgang als eerste aankwam bij de graftombe van de heilige. Hij had nergens een vliegend tapijt gezien, en ook had hij zich niet gedragen gevoeld door vleugels. Maar hij vond zichzelf terug voor de deur van het koepelgraf, de kobba, zoals altijd, omdat Sidi Moessa van hem hield en Allah het hem had toegestaan.


                                          * * * EINDE * * *
    Bron : "Volksverhalen uit kleurrijk Nederland. Draken en andere vreemde wezens. Verhalen uit de Chinese,
               Joodse, Nederlandse, Indiase, Turkse, Surinaamse, Marokkaanse en Indonesische verteltraditie"
               Uitgeverij Lemniscaat, Rotterdam, 1991.

    20-02-2010 om 00:00 geschreven door saagje

    0 1 2 3 4 5 - Gemiddelde waardering: 5/5 - (1 Stemmen)
    Categorie:sagen
    » Reageer (8)
    19-02-2010
    nieuwsgierig héDe echo van Muiderberg
    De echo van Muiderberg
    - toverboek -
    O, Echo, wonder van deez' dreven
    Reeds eeuwen hield gij krachtig stand
    Wat ook verging, gij zijt gebleven
    Nog roemt men u in ieder land.

    Wat reeks geslachten                     zijn verdwenen
    Wien gij bewondering                     hebt gebaard
    Wat drommen stonden om           u henen
    Wier 't raadsel nooit werd opgeklaard.
    In Muiderberg woonde een tovenaar. Hij zag er gedrochtelijk uit. Een gele, tanige huid, vol met rimpels, waar de knoken doorheen staken. Zijn haar was ongekamd en zijn kin had nog nooit een schaar gezien. Zijn ogen lagen diep en doordringend tussen de vooruitstekende jukbeenderen. Hij heette Timon. De enkeling die zijn raad kwam vragen, had altijd moeite hem te vinden, want Timon woonde in een eik, bovenop een heuvel, en was gewoon zijn bezoekers pas na zonsondergang, en liever nog te middernacht, te woord te staan.

    Hij had het water, de lucht, en de aarde doorvorst, en een leger van geesten, duivels en spoken stond tot zijn beschikking. In een overmoedige bui had hij wel                 eens beweerd, dat hij de zon kon laten stilstaan, de                       maan kon doen verdwijnen, de sterren aan                   de hemel dooreen kon husselen, het water van de zee kon vermeerderen en verminderen, en de winden naar believen kon doen waaien. Meestal beperkte hij zich ertoe zijn geesten in het holst van de nacht naar het kerkhof te sturen, om daar van de doden te weten te komen, waar er nog verborgen schatten lagen, of waar dingen lagen die jaren geleden waren zoekgeraakt.

    Wanneer iemand hem vond, was dat doorgaans om iets van de toekomst te weten te komen. Timon raadpleegde dan zijn toverboeken en riep de driekoppige maangodin Hekate aan. Het antwoord was vaker dubbelzinnig dan ronduit, wat alleen maar extra bijdroeg aan de geheimzinnigheid.

    Niemand wist hoe oud hij was, of hoe lang hij al in zijn eik woonde. Toen hij oud begon                 te worden, werd hij hoe langer hoe onvindbaarder en               schepte hij er enkel nog plezier in de mensen te plagen.

    Twee knechten kregen op een keer hevige ruzie, omdat de een dacht, dat de ander hem napraatte. Het zou uit de hand gelopen zijn, als niet iemand hen had verteld, dat Timon een van zijn streken uithaalde. Nog later werd hij wat rustiger en riep hij alleen nog maar iemands laatste woorden na, als er tenminste luid gesproken werd, anders kon hij het niet verstaan. Om zijn boom legden ze een park aan, dat ze Hofrust noemden.

    Dat park werd erg beroemd, want men zei, dat daar een echo was. Timon de tovenaar was iedereen al lang vergeten.

                                          * * * EINDE * * *
    Bron : "Volksverhalen uit Utrecht en het Gooi" samengesteld door Willem de Blécourt.
               Uitgeverij Het Spectrum, Utrecht/Antwerpen, 1979. ISBN: 90-274-7083-9

    19-02-2010 om 00:00 geschreven door saagje

    0 1 2 3 4 5 - Gemiddelde waardering: 0/5 - (0 Stemmen)
    Categorie:toverboeken
    » Reageer (12)
    18-02-2010
    nieuwsgierig héAlexander en de kikkerprins
    Alexander de kikkerprins
    - Een grappig sprookje vanuit het perspectief van een kikkerkoning -
    Het was een mooie dag in juni. Mensen wandelden door het park en in de grote vijver zaten de kikkers tevreden op de leliebladeren. Helemaal aan de rand van de vijver zaten drie kikkervrienden op een groot lelieblad. Ze hadden elkaar net rond de hele vijver achterna gezeten en zaten nu loom mugjes te vangen.

    Na een tijdje en veertien mugjes raakte de jongste kikker, Ido, afgeleid. Hij stootte zijn buurman aan. "Hendrik, die kikker daar hè?" Ido wees op een hele oude en gerimpelde kikker met een ongelukkig gezicht. "Wat is er met hem aan de hand?"

    Hendrik keek hem aan en begon te grijnzen. "Ken je het verhaal van Alexander niet? Louis, vertel Ido het verhaal van Alexander de kikkerprins eens!"

    De derde kikker opende loom zijn ogen. "Het verhaal van Alexander de kikkerprins? Goed, goed..." Hij gaapte luidruchtig. "Nou luister goed.

    Toen Alexander net zijn vissenstaart verloren had, kwam er eens een mensenvrouw met een heleboel mensenkinderen bij de vijver. De mensenvrouw vertelde het verhaal van een kikker die door de kus van een prinses in een prins veranderde. Walgelijk natuurlijk, wie wil er nou een prins zijn. Maar goed, een van die mensenkoters vraagt aan die vrouw of die kikker (en hij wees hierbij naar Alexander) ook een prins was. Dat rare mens zegt dan: "Ik denk het wel. Maar dan moet er wel een echte prinses komen om hem te zoenen."

    De woorden hadden haar mond nog niet verlaten of het sloeg Alexander al in zijn bol. Hij wist zeker dat hij een prins was, die vrouw had het immers gezegd.

    Nu moest hij alleen nog een prinses vinden die hem tot prins zou kussen. Elke dag ging hij op de loer liggen, hij het bankje, wachtend op zijn prinses.

    Er kwamen heel wat mensen langs. Dikke, dunne, jonge en oude mensen. Maar geen prinses. Alexander wilde de moed al opgeven toen er een verliefd koppel op het bankje kwam zitten. Ze zoenden (dat is zo'n smerige mensengewoonte, Ido) en... tja... frunnikten wat (dat, Ido, is nog veel ranziger) en ineens zegt die jongen: "Oh, mijn prinses!"

    Alexander door het dolle natuurlijk, hier was zijn prinses! Zij moest hem kussen, dan zou hij in een prins veranderen en zouden ze samen gelukkig worden op het kasteel. Die jongen, die zou kunnen helpen met schoonmaken of zo. Ze zouden wel iets bedenken om hem kwijt te raken.

    Maar goed. Dat eerste gedeelte, het kus gedeelte zeg maar, was lastig. Alexander was vlak voor het vrijende paar gaan zitten. Maar ze zagen hem niet. Dus klom hij op het hek dat rond de vijver stond. Het meisje zag hem en kirde: "Ach wat een lief kikkertje!" Maar hem kussen deed ze niet... Nee, in plaats daarvan kuste ze die puisterige puber! Bah!

    Alexander vond dat het tijd werd voor harde maatregelen. Ze moest en zou hem kussen, hij was immers al lang genoeg kikker geweest. Hij spande zijn achterpoten en met en enorme sprong.... belande hij in het bloesje van het meisje."

    Hendrik hield het op dit punt niet meer en rolde van het lelieblad van het lachen. Louis keek hem geïrriteerd aan en schraapte toen zijn keel. "Goed, Alexander zat daar dus. Tussen die twee... dingen... Speciaal bij mensenvrouwen. Eh... van die..."

    "Borsten," hielp Hendrik hem.

    "Daar zat hij dus. En die griet gillen: "Haal hem eruit!". Dus die jongen grijpt Alexander en gooit hem richting de vijver. In plaats van in het water, knalt Alexander tegen een boom, valt naar beneden en ik heb gehoord dat hij daar drie dagen buiten westen heeft gelegen.

    Goed, toen Alexander bij kwam had hij een enorme buil en liefdesverdriet. Hij was ook boos op die jongen. Immers, als hij hem niet uit dat bloesje had gehaald, had het meisje hem wel gekust.

    En sinds die dag zit hij daar. Doet niets anders dan wachten tot het meisje terugkomt om hem te kussen." Ido keek Louis met grote ogen aan. "Hoe lang zit hij daar al?" vroeg hij. "Sinds vorige week vrijdag," antwoordde Louis hem.

    Hendrik sprong in het water. "Kom!" riep hij. "Laten we kikkervisjes pesten!" Louis sprong achter hem aan. Ido wierp nog een blik op Alexander de kikkerprins en sprong toen in het water. Hij was maar wat blij dat hij zeker wist dat hij een kikker was, en geen prins.


                                          * * * EINDE * * *
    Bron : "stichting beleven"

    18-02-2010 om 00:00 geschreven door saagje

    0 1 2 3 4 5 - Gemiddelde waardering: 0/5 - (0 Stemmen)
    Categorie:sprookjes
    » Reageer (5)
    17-02-2010
    nieuwsgierig héDrie gouden rozen
    Drie gouden rozen
    - Een volksverhaal uit Slowakije -
    In het zuidoosten van Slowakije, daar waar de laatste berghellingen van het Slowaakse ertsgebergte langzaam wegzinken in het Sajodal bij de rivier de Slana, leefden in vroeger tijden maar weinig mensen. Ze woonden in schamele herdershutten, die her en der verspreid in de bergen lagen en verdienden de kost met het hoeden van de schaapskudden, die hier in groten getale voorkwamen. Het was hier voor de dieren een waar paradijs - welig en sappig gras van het vroege voorjaar tot de winter.

    Het herdersleven was niet bijzonder zwaar; de enige taak van de herdersjongens bestond eruit, de schapen 's morgens vroeg naar de weiden te brengen en 's avonds weer terug naar de schaapskooi. Verder konden ze de hele dag luieren en lekker in het gras naar de blauwe lucht liggen kijken.

    Maar Janko was anders. Plichtsgetrouw hoedde hij elke dag de hem toevertrouwde schapen, tot op een ochtend - het was juist aan het begin van de zomer - er een vreemde gebeurtenis plaatsvond: alle dieren verdwenen letterlijk voor zijn ogen.

    Weliswaar stond het gras er ongewoon hoog bij, zodat een schaap er gemakkelijk in kon verdwalen, maar een hele kudde tegelijk? Janko liep naar de rivier, beklom alle bergen, keek naar alle kanten en riep zo hard hij maar kon, maar geen belletje, geen geblaat was er te horen en van de schapen was geen spoor te bekennen. Het leek erop, alsof ze van de aardbodem verdwenen waren.

    Het liep al tegen de middag, toen de vermoeide jongen bij een bergweide kwam. Zijn voeten konden hem nauwelijks meer dragen, het zweet gutste van zijn voorhoofd en omdat hij toch niet meer wist, waar hij verder nog zoeken moest, ging hij uitgeput in het gras liggen om te rusten.

    Het gras rook zo heerlijk, de vlinders fladderden over hem heen, de bijen zoemden en de zon brandde en brandde...

    Geen wonder dus, dat zijn ogen langzaam dichtvielen. En in zijn slaap beleefde hij een wonderlijke droom: een goudgelokte nimf in een ragfijn wit en golvend gewaad kwam naar hem toe en boog zich over hem heen. Toen haar mond zich opende om te spreken leek het hem of duizenden herdersfluiten begonnen te spelen.

    "Ik was het, die je naar deze bergweide voerde, Janko," sprak ze in zijn droom. "Wees niet bang, je schapen zijn al lang in hun kooi. Kijk hier liever maar eens goed rond..."

    Toen zag de herdersjongen tot zijn verbazing, dat er drie prachtige rozen naast hem begonnen te groeien. Geen gewone rode, gele of witte rozen waren het, maar gouden, en zo fel schitterden ze in de middagzon, dat hij zijn ogen ervoor moest sluiten.

    "Ja, ze zijn van puur goud," hoorde hij de waternimf zeggen. "Ik schenk ze jou en alle herdersjongens uit de verre omtrek, en de rozen zullen jullie geluk en voorspoed brengen. Vergeet niet, waar ze groeien..."

    Toen verdween de nimf en op hetzelfde ogenblik opende Janko zijn ogen. Nog helemaal slaperig keek hij om zich heen, maar noch van de rozen, noch van de nimf was er een spoor te bekennen.

    "Ach wat, het was maar een droom," zei Janko bij zichzelf en hij glimlachte een beetje treurig voor zich uit. Toch deed hij geen verdere pogingen om zijn schapen te gaan zoeken. Het leek wel, of de nimf hem toeriep dat hij naar huis moest gaan.

    Al van verre zag hij, dat zij de waarheid had gesproken. Alle schapen waren in de kooi en begroetten hem met luid geblaat. Bij het tellen ontbrak er niet één.

    Die avond kon Janko niet in slaap komen. Hij kon die vreemde droom niet kwijtraken, steeds weer zag hij voor zijn ogen de gouden rozen. De volgende dag ging hij naar een oude herder, die in de hele streek om zijn wijsheid werd geëerd. Hij vertelde hem het hele verhaal van het begin tot het einde.

    De oude luisterde belangstellend, dacht lang na en zei tenslotte: "Mijn zoon, je bent niet de enige die door de goede fee is geholpen. Het is al vaker gebeurd dat de schapen van andere herdersjongens zijn verdwenen en ook bij hen kwam de fee in een droom vertellen waar ze de dieren weer terug konden vinden. En wat die gouden rozen op de bergweide betreft, het zou kunnen betekenen dat we het goud onder de grond moeten zoeken..."

    De raad van de oude herder werd opgevolgd. Alle schapenhoeders uit de omgeving werden door Janko naar de bergweide geroepen, en nauwelijks waren ze met graven begonnen, of ze stootten op goudstukken zo groot als een vuist.

    Janko en zijn vrienden werden welvarend. En aangezien het nieuwtje zich als een lopend vuurtje verspreidde kwamen er steeds meer mensen, zodat er binnen korte tijd een dorp en later zelfs een stad ontstond, die weliswaar nooit de omvang van een grote stad bereikte, maar die vanwege haar beroemde bouwstijl en haar rijkdom andere en grotere steden overtrof.

    Velen kwamen zich hier vestigen en de ijverigsten werden ook de rijksten, want de goudader bood iedereen, die maar diep genoeg wilde graven, de gelegenheid om veel geld te verdienen.

    Deze stad werd genoemd naar de drie rozen, die ook nu nog in het stadswapen van Rožnava zijn terug te vinden.


                                          * * * EINDE * * *
    Bron : "Sagen van Europese steden"
               verteld door Vladimír Hulpach.
               Holland, Haarlem, 1980. ISBN: 90-251-0412-6

    17-02-2010 om 00:00 geschreven door saagje

    0 1 2 3 4 5 - Gemiddelde waardering: 4/5 - (1 Stemmen)
    Categorie:volksverhalen
    » Reageer (11)
    16-02-2010
    nieuwsgierig héHoe de verhuizing toch nog doorging
    Hoe de verhuizing toch nog doorging
    - Een Noord-Siberisch dierensprookje over Bruintje de Beer -
    Op een dag besloten de beren uit Berenland te vertrekken en in het Paddestoelenland te gaan wonen. Zo gezegd, zo gedaan. De grote beren liepen voorop, de kleintjes huppelden achter hen aan: berenouders en berenkinderen.

    Ze zwierven al maar door. Kwamen ze bij een beek, dan waadden ze er door, kwamen ze bij een rivier, dan zwommen ze er over, kwamen ze bij een berg, dan klommen ze er over heen.

    Het kleinste beertje liep helemaal achteraan. Het was moe en kon zijn ene pootje maar nauwelijks voorbij het andere krijgen.

    Hij jammerde zachtjes, maar zijn moeder hoorde hem niet. Hij begon harder te jammeren, maar de moeder bleef niet staan. Zij liep vooraan en keek recht voor zich uit. Bruintje probeerde haar in te halen, maar hij kon niet zo hard lopen. Zijn pootjes deden pijn.

    Opeens ontdekte het beertje rijpe bramen. Hij bleef staan en begon te smikkelen. Hij snoepte en snoepte van de zoete vruchten tot hij niet meer kon. Hij richtte zijn kopje op en keek in het rond. In geen velden of wegen was een beer te zien. Ze waren allang achter de hoge berg verdwenen.

    Nu werd Bruintje bang, zo helemaal alleen in de toendra. Hij ging op de achterpootjes zitten en huilde hartverscheurend. Ergens gaf een dier antwoord met een angstaanjagend: "Jak, jak!" Bruintje schrok en rende weg. Hij liep en liep, stootte zijn pootje aan een steen, haalde zijn vel open aan het struikgewas. Daar viel hij ook nog van een helling naar beneden, middenin de beek. Drijfnat klauterde hij moeizaam op de wal.

    Het begon al donker te worden. Bruintje kroop tussen de struiken en sliep in. Toen hij de volgende morgen wakker werd, zat er een vreemd dier naast hem. Het had lange oren, een kort staartje en een snuffelneusje. Bruintje vond het een grappig dier.

    "Wie ben je?" vroeg hij.

    "Ik ben een haas. En hoe ben jij hier zo terechtgekomen?"

    "De grote beren zijn doorgelopen. Ik kon ze niet bijhouden en nu hebben ze mij achtergelaten."

    De haas vond het zielig voor het beertje en nam hem mee naar zijn hol. En voortaan leefden ze samen, werden dikke vrienden en waren altijd bij elkaar. De haas knabbelde op blaadjes, het beertje snoepte bessen. De haas klopte het stof uit de vacht van Bruintje en de beer kamde het haar van de haas met zijn scherpe klauwtjes. Ze hadden het best samen - beter kon het niet.

    Op een keer ging de haas naar de rivier om te drinken. Daar zag hij op de oever een berenmoeder staan, die met haar poot vissen aan het vangen was in het ondiepe water.

    De haas wilde het hazenpad kiezen, maar dacht: "Wat heb ik van haar te vrezen. Weglopen kan ik altijd nog!"

    En hij riep de berenmoeder toe: "Hé, domme berin, alle beren zijn allang uit deze buurt vertrokken. Wat doe je hier?"

    "Ik zoek mijn kleine zoontje. Ik ben hem kwijtgeraakt toen wij naar het Paddestoelenland verhuisd zijn. Alle berenkinderen zijn er, alleen mijn zoontje niet. Hij is vast verdwaald."

    "Dat moet mijn vriendje wel zijn. Kom, ik zal je naar hem toebrengen. Als u hem herkent, dan is hij van u, herkent u hem niet, dan kan hij bij mij blijven."

    Bij het hazenhol aangekomen, zag Bruintje zijn moeder direct. Blij liep hij haar tegemoet. De moeder was dolgelukkig. Ze likte haar zoontje van zijn kop tot zijn voetzolen. "Ach mijn lief zoontje, wat ben ik blij, dat ik je weer teruggevonden heb! Kom maar gauw mee!"

    En Bruintje ging mee. Na een klein stukje lopen, keerde het beertje zich om. Hij zag, dat de haas op zijn achterpoten voor het hol zat en jammerlijk huilde. Nu begon Bruintje ook te snikken: "Laten we teruggaan! Ik wil niet verhuizen!" Maar zijn moeder zei: "Kom nu maar kind. Het is daar heel mooi en er zijn erg veel paddestoelen. Je zult zien, datje het er heerlijk vindt!"

    De berin bracht haar zoontje door het woud naar het hol. Hij huilde aan een stuk door. Het beviel hem helemaal niet. Zijn moeder gaf hem te eten, maar hij at niets. De moeder deed spelletjes met hem, maar hij bleef huilen. "Ik vind het hier niet leuk! In het woud is het donker, in de toendra licht. De paddestoelen hier zijn bitter en de bessen daar zijn zoet. Ik wil terug naar de toendra!"

    Nu werd de berin erg bedroefd. "Goed," sprak zij, "we blijven hier één nacht en morgen gaan we terug naar de toendra."

    Ze gingen slapen. Bruintje deed niets dan woelen en snikte nog in zijn slaap. Heel vroeg was hij wakker en hoorde - hup, hup - iemand voorbijspringen en toen om het hol heen. Bruintje holde naar buiten en daar zag hij zijn kleine vriendje, de haas! Ze gingen heerlijk spelen: verstoppertje, hardloopwedstrijden en ga zo maar door.

    Nu werd de berin wakker en zij ging aan het pakken voor de terugreis. "Wat ben jij nu aan het doen, mamma?" vroeg Bruintje. "Waar wil je heen?"

    "Hoe kun je me dat nu vragen? We gaan naar de toendra terug. Dat wil je toch? Je vindt het hier toch niet leuk?"

    "Nu vind ik het wel leuk hier," zei het beertje. "Het is hier mooi en er zijn paddestoelen. Ik wil hier niet meer weg!"

    En dus bleven ze in het woud, de berin, haar kleine zoontje en zijn vriend, de haas.


                                          * * * EINDE * * *
    Bron : "De veer van de kraanvogel. Sprookjes uit het hoge noorden van Rusland en Siberië"
               voor kinderen naverteld door N. Gesse en S. Sadunaiskaja.
               Omniboek, Den Haag, 1978. ISBN: 90-620-70-52-3

    16-02-2010 om 00:00 geschreven door saagje

    0 1 2 3 4 5 - Gemiddelde waardering: 5/5 - (1 Stemmen)
    Categorie:sprookjes
    » Reageer (8)
    15-02-2010
    nieuwsgierig héHet vuur van Doevere voor!
    Het vuur van Doevere voor!
    - Een heksenverhaal -
    Er lag bij Terschelling een schuitje achter de dijk. Iedere keer weer als de eigenaar van dat schuitje erbij kwam, hadden drie luitjes er een grote boodschap op gedaan. Dat gebeurde steevast alle dagen, zodat hij op het laatst heel erg kwaad werd. Hij dacht natuurlijk: "Dat hebben die verdomde kwajongens gedaan en ik zal ze wel krijgen!" Hij nam zich voor een hele nacht aan boord te blijven. Maar dan wel in een schuilhoek, want ze mochten hem niet ontdekken.

    Zo gezegd, zo gedaan. De avond viel en hij bleef op het schip. Al een hele poos had hij zo in een hoekje gezeten en hij kreeg er schoon genoeg van. Hij begon al aardig stijf te worden en er kwam niets. "Ze hebben vast in de gaten dat ik hier zit," zei hij bij zichzelf.

    Juist wilde hij overeind om weg te gaan, toen hij opeens drie oude wijfjes zag aankomen, die de dijk langs kuierden. "Die moeten eerst maar even voorbij wezen," redeneerde hij. En hij kroop weer in zijn schuilhoek.

    Maar toen de wijfjes naast het schuitje waren gekomen, daalden ze af van de dijk en begaven ze zich naar het scheepje. Ze dribbelden over de plank, haalden die in, één ging aan het roer staan, de andere twee haalden de zeilen op, en... daar stoof het heen. Het was ondertussen al donker geworden. Maar de man durfde niet meer voor den dag te komen, zo verschrikt was hij door het ongewone gebeuren. Hij wilde wel, dat hij er nooit aan was begonnen!

    Ze hadden naar zijn idee nog nooit zo'n groot eind gevaren, toen hij een van hen hoorde zeggen: "Hoe ver zijn we nu?" De andere antwoordde: "Het vuur van Doevere (= Dover) vóór!" Een ogenblikje later verluidde het: "Het vuur van Doevere achter!"

    Ze voeren maar door. En de man kon wel constateren, dat het geweldig hard ging. Toen, opeens, werd er vaart geminderd. De boot lag stil. Hij hoorde de plank uitleggen en de wijfjes er overheen stappen. Begrijpelijkerwijs was hij verschrikkelijk nieuwsgierig waar ze nu wel wezen zouden. Hij stak zijn hoofd het luik uit. En wat hing daar in de lucht te zwaaien? Een tak vol met sinaasappels! Hij plukte er vlug een paar af en stak die in zijn zak.

    Na enige tijd kwamen de wijfjes terug. Toen ging het weer op Terschelling aan. Opnieuw hoorde hij, hoe het ene wijfje vroeg: "Hoe ver zijn we nu?" En het andere wijfje antwoordde: "Het vuur van Doevere vóór." Een ogenblik later verluidde het: "Het vuur van Doevere achter!"

    Op het laatst ging het weer wat langzamer. Het schuitje lag voor de wal en de plank werd weer uitgelegd. De wijfjes zouden er al weer vandoor gaan, toen de man een van hen hoorde zeggen: "Ho, wacht eens, wij moeten onze tol nog betalen!"

    De rokjes werden opgestroopt en er kwamen drie hoopjes te liggen. "Jullie smerige vrouwlui!" riep de man. "Nou heb ik jullie!"

    De drie wijfjes werden natuurlijk doodsbang. Ze hadden er helemaal geen weet van gehad, dat die man zich ook op het schuitje had bevonden - zo goed had hij zich schuil gehouden. En ze zeiden:

      "Hadden we dat maar geweten -
      We hadden je schuit nooit bescheten!"
      Sindsdien zijn ze er nooit meer geweest.

    Volgens sommigen was de schipper zo trots op zijn heldendaad, dat hij de sinaasappels op zijn hoed droeg - bij wijze van trofee. Dit namen de heksen hem zo kwalijk (want het waren ongetwijfeld heksen, deze drie olijke wijfjes), dat ze hem te verstaan gaven: ze zouden hem wel krijgen. En hij is inderdaad, korte tijd daarna, toen hij op een stormachtige dag toch zee koos, over boord geslagen en jammerlijk verdronken.

                                          * * * EINDE * * *
    Bron : "Volksverhalen uit Noord- en Zuid-Nederland" bijeengebracht en toegelicht door dr. Tjaard W.R. de Haan.
               Uitgeverij Het Spectrum, Utrecht/Antwerpen, 1979. ISBN: 90-274-1009-7

    15-02-2010 om 00:00 geschreven door saagje

    0 1 2 3 4 5 - Gemiddelde waardering: 5/5 - (1 Stemmen)
    Categorie:heksen
    » Reageer (10)
    14-02-2010
    nieuwsgierig héFontein der tranen
    Fontein der tranen
    - Een sage over het verdriet om een Poolse prinses -
    Nog altijd staat in Bachtsjysaraj op het schiereiland Krim het prachtige paleis van de Khan, in welks tuin een marmeren fontein staat, die water spuit. Volgens de overlevering was het echter geen gewoon water, maar menselijke tranen, die aan lang vergeten leed herinneren.

    Eens moet hier Khan Kerim Girej hebben geregeerd, die door geen andere heerser in wreedheid werd geëvenaard. Waarheen hij met zijn Tartarenhorde reed, reed de dood mee. Zonder reden liet hij mensen terechtstellen en dorpen en steden verwoesten. Er was niemand in het hele gebied van de Nederkaukasus en in de ver verwijderde Russische dorpen, die zijn naam zonder vrees en huiver kon uitspreken.

    "Hij heeft geen hart in zijn lijf," zeiden de mensen. "Als hij een hart had, al was het ook van steen of ijs, zou het zich tenminste eenmaal verzacht hebben."

    Maar de Khan kende geen medelijden. Aan geen enkele smeekbede gaf hij gehoor, en hoe groter de angst van zijn onderdanen was, hoe groter ook zijn tevredenheid.

    Zo vergingen de jaren, en de wrede heerser werd oud. Maar zijn veroveringstochten zette hij voort. Zo kwam hij ook in het Poolse land, waar hij ontelbare edelstenen, goud en waardevolle stoffen buit maakte. Maar voor de grootste schat zorgde zijn oppereunuch, die hem een bevallig en schuchter meisje bracht. De vorst kon zijn ogen niet van haar afhouden en gaf orders, haar in zijn harem onder te brengen.

    Maria, zo heette deze gevangene, was een jonge, Poolse vorstin. Ze was er getuige van geweest, hoe de Khan het vaderlijk erfgoed in de as legde en de dappere verdedigers liet afmaken.

    En toen ze geboeid voor de Khan stond, betreurde ze het, dat ze zich ook niet het leven had benomen. Toen ze eenmaal in Bachtsjysaraj was, dacht ze er niet anders over. Hoewel de Khan het meisje als zijn oogappel koesterde en haar persoonlijk uitgelezen spijzen, kostbare gewaden en sieraden bracht, kwijnde ze langzaam weg van verdriet.

    Maar ook de grijsaard, die voor het eerst van zijn leven had ontdekt, wat oprechte liefde betekent, had verdriet. Zozeer vreesde hij voor het leven van zijn uitverkorene, dat bij iedere zonsondergang zijn hart scheen te breken en bij iedere avondschemering leek het stil te staan.

    Maar zoals een zeldzame en kostbare vogel zelfs in een gouden kooi niet leert zingen, zo kon het meisje ook in Bachtsjysaraj niet leven. Iedere dag werd ze bleker en haar ogen doffer door de vele tranen die ze vergoot. Tot ze op een dag haar ogen voor altijd sloot...

    Toen moet de Khan voor het eerst in zijn leven gehuild hebben. Hij huilde grote en met bloedbevlekte tranen en het leek wel, of hij met deze tranen zijn lang, wreed en onbarmhartig leven beweende. Overmand door verdriet begaf hij zich naar de voorhof, waar hij de steenhouwer Omar zag.

    "Jou heb ik juist nodig," zei hij. "Ik weet, dat je uit steen ware wonderen kan verrichten, en daar het mijn wens is, dat de mensen van mijn grote verdriet kennis zullen nemen, moet je een kunstwerk scheppen, waaruit duidelijk mijn diepe droefheid spreekt..."

    Aanvankelijk antwoordde de steenhouwer niet. Met indringende blik keek hij de grijsaard aan.

    Toen zei hij: "Het is de eerste maal, heer, dat we tranen in uw ogen zien. En omdat uw wangen tranen tonen, kan ook ik de stenen tot huilen brengen. Maar denk niet, dat u de enige bent die door het ongeluk wordt getroffen! Duizenden en nog eens duizenden weerloze mensen hebt u van alle levensvreugde beroofd en hun tranen hebt u nooit willen zien. Ook mij hebt u als slaaf uit Perzië ontvoerd; u hebt mijn familie omgebracht en mijzelf onteerd. Als mijn werk mocht slagen, weet dan, dat het niet alleen van uw ongelukkige liefde zal spreken, maar ook van mijn leven, dat door uw wreedheid zo ten gronde werd gericht."

    Nog slechts enkele dagen geleden zou de Khan hem voor zulke aanmatigende woorden aan de beul hebben overgeleverd. Maar nu leek hij ze niet te horen en zei alleen, dat de steenhouwer zo snel mogelijk met het werk moest beginnen.

    De steenhouwer hield zijn belofte.

    Op dezelfde plaats, waar de grijsaard met hem gesproken had, verrees een fontein van grote schoonheid. In het koele marmer beitelde hij bloemen, en in elk bloemenhart een menselijk oog.

    Toen hij de laatste bloem had afgemaakt en de beitel uit zijn hand legde, gebeurde er, wat hij had voorspeld: uit de ogen, die hij in het midden van de bloemen had gebeiteld, vielen duizenden en nog eens duizenden tranen, die tot ontelbare bronnen samenbruisten en waaruit een zacht huilen weerklonk.


                                          * * * EINDE * * *
    Bron : "Sagen van Europese steden" verteld door Vladimír Hulpach.
               Holland, Haarlem, 1980. ISBN: 90-251-0412-6

    14-02-2010 om 00:00 geschreven door saagje

    0 1 2 3 4 5 - Gemiddelde waardering: 5/5 - (1 Stemmen)
    Categorie:sagen
    » Reageer (9)
    13-02-2010
    nieuwsgierig héHet spook van de Schele Pijp
    Het spook van de Schele Pijp
    - toverboek -
    Op de stins die bij Veenwouden heeft gestaan, dicht bij de 'skillige pijp', de schele brug, die over de weg naar Dokkum is geslagen, waar de vaart in schuine richting het rijspoor snijdt, woonde een oude man, die zijn hele leven niets anders had gedaan als geld oppotten. Al het goud en zilver dat hij verzameld had bewaarde hij in een loden kist, die in een lege kamer stond, die altijd met zware grendels was gesloten. Op den duur vond hij het toch te gevaarlijk om die schat boven aarde te bewaren en hij besloot haar onder de grond te verbergen.

    Om zeker te zijn dat niemand haar ooit zou vinden, had hij de hulp van de duivel ingeroepen. In het toverboek van Magister Albertus de Grote had hij een formule gevonden, die zonder haperen driemaal achter elkaar moet worden opgezegd om de duivel te doen komen en hem de bewaking van de schat op te dragen, zodat de munten nooit meer door de wereld zouden rollen.

    Op een donkere winteravond rond Kerstmis bracht hij met behulp van zijn ezel de kist met geld naar zijn tuin, groef met veel inspanning een groot gat bij het weifelend licht van een lantaarn, liet de kist erin zinken, bedekte alles weer met aarde en zei driemaal de bezwering op. Nauwelijks had hij het laatste woord gesproken, of een koude windvlaag streek door de bomen. De oude vrek was tevreden; nu wist hij, dat de duivel hem helpen zou. Tot het laatste toe wilde hij de plek bekijken waar hij het geld, het enige waarvoor hij geleefd had, aan de aarde had toevertrouwd. Daarom ging hij achterstevoren op de ezel zitten met de lantaarn in de hand en reed zo naar de stins terug.

    De duivel laat zich echter altijd duur betalen voor zijn hulp. In het donker struikelde de ezel, de oude heer viel eraf en kwam zo ongelukkig te vallen, dat hij zijn nek brak. Zijn erfgenamen, die het hele slot doorzochten zonder iets te vinden, begroeven hem waar de ezel hem had afgeworpen en gingen teleurgesteld weer naar huis terug.

    De mensen uit de buurt begrepen wel dat het geld in de tuin begraven moest zijn en ze waren avond aan avond aan het spitten. Eens stootten ze op een loden kist, maar die zonk dieper en dieper weg bij elke stoot met de spade. Het geld heeft daar zijn tijd nog niet uitgediend, dachten ze en gaven het op.

    De oude vrek kon geen rust vinden, ook niet nadat het slot met de grond gelijk was gemaakt en de hoge bomen in de tuin waren gerooid. In de nacht tussen de beide kerstdagen zag men hem altijd op zijn ezel rondrijden; daar zat hij achterstevoren op met de staart van het dier in de ene hand en in de andere de lantaarn, die zijn grijnzend gezicht verlichtte.

    In andere nachten zag men hem ook. Kleurrijk gekleed met een rode mantel om de schouders geslagen, een witte slaapmuts op het hoofd en muilen met gele hielen aan de voeten, deed hij de ronde door de vroegere slottuin om bij de brug in het water te verdwijnen. Menigeen maakte een grote omweg om hem op maanlichte nachten niet te ontmoeten, maar ook zonder dat hij zich vertoonde kon de oude heer gevaarlijk zijn.

    Vroeg in de morgen ging een veenarbeider, vergezeld van een jongen, naar het veld. Druk pratend liepen zij bij de Schele Pijp, toen de woorden de arbeider eensklaps in de mond bleven steken, want hij werd door een onzichtbare hand opgenomen en in de sloot geworpen.

    Een ander, die daar op een zomeravond voorbij kwam, kon opeens niet verder; hij zag niemand, maar werd door knokige handen tegengehouden want de oude heer wilde hem niet voorbij laten gaan.

    Het is ook gebeurd dat een rijdende wagen over de brugleuning in de vaart werd gezet; niet lang daarna reed een brouwer over de brug, toen hij achter zich het balken van een ezel hoorde. Dadelijk begreep hij wie hem volgde en legde de zweep over de paarden. Dat was zijn geluk, want nauwelijks was hij over de brug, of die stortte achter hem in.

    Iedereen vond dat de oude lang genoeg had gespookt en met beide handen werd het aanbod van de beroemde duivelbanner, Miente van Veenwouden aangegrepen om de geest voorgoed van de Schele Pijp te verbannen. Op een avond kwam Hendrik Miente op een boerenwagen met vier paarden bespannen naar de brug gereden. Niet minder dan zes geestenbezweerders uit de Friese woudstreek vergezelden hem. Het werk zou niet gemakkelijk zijn, want de duivel was ermee gemoeid.

    Het liep tegen middernacht toen ze het spook zagen wandelen. Onmiddellijk sprak Hendrik de zeven krachtige woorden waaraan elke schim, of hij wil of niet moet gehoorzamen en waarlijk, de geest naderde hem. "Kom nu maar bij ons op de wagen!" zei Hendrik overmoedig. De geest moest dat bevel opvolgen, hij nam een sprong en kwam tussen de zes mensen terecht, die zonder ophouden hun bezweringen opzegden.

    Hendrik, die op het voorkrat zat, dreef de paarden aan en wilde wegrijden, maar dat ging niet. Hoe de paarden ook trokken en rukten, hoe ze zich schrap zetten en van angst snoven, ze vorderden niet. In enkele uren, waarin ze doornat van zweet geworden waren, hadden ze amper enkele meters afgelegd.

    Daar sloeg het twee uur op de toren van Veenwouden en met de laatste slag scheen de betovering verbroken. De paarden holden dwars door de velden over sloten en heggen in de richting van Roodkerk. Niet ver van het dorp is een grondeloos diepe kolk, de Boompoel, en daar ging het regelrecht naar toe. Hendrik zag het gevaar, op het laatste ogenblik liet hij zich van de wagen vallen en bleef daardoor behouden. De anderen waren evenwel verloren. Ze stortten met paarden en wagen en al in de poel en verzonken voor eeuwig. Geen haar, geen splinter, geen nagel heeft men ooit teruggevonden. Noch de wagen, noch de vier paarden, noch de zes duivelbanners zijn ooit weer boven water gekomen; de duivel heeft ze voorgoed in zijn macht.

    Sindsdien spookt het niet meer bij de Schele Pijp.

                                          * * * EINDE * * *
    Bron : "Nederlands Sagenboek" door Jacques R.W. Sinninghe.
               Kruseman's Uitgeversmaatschappij NV, Den Haag, 1961.

    13-02-2010 om 00:00 geschreven door saagje

    0 1 2 3 4 5 - Gemiddelde waardering: 0/5 - (0 Stemmen)
    Categorie:toverboeken
    » Reageer (8)


    Welkom bij saagje !
    Foto


    Laatste commentaren
  • Harden vol 1 (Rodolfo)
        op De mythe van Stinsterloo
  • Cheap Jerseys From China (Anthony)
        op De mythe van Stinsterloo
  • Lieve groetjes vanwege DEWESTHOEK (Annie & Rogier)
        op De boer en de duivel
  • Hallo Saagje,heel mooie story, (paolo)
        op De boer en de duivel
  • Piepelou Saagje (Jeske)
        op De boer en de duivel
  • Blog als favoriet !

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto


    Kribbelboekboek
  • Fijne midweek toegewenst
  • Lieve midweekgroetjes blogmaatje
  • Het blijft hier stil
  • Een fijne Donderdag gewenst
  • Voor alle Papa's en Opa's een fijne vaderdag gewenst

    bedankt voor de trouwe bezoekjes
    saagje


    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    E-mail mij


    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Archief per week
  • 08/07-14/07 2013
  • 01/07-07/07 2013
  • 24/06-30/06 2013
  • 07/05-13/05 2012
  • 30/04-06/05 2012
  • 05/12-11/12 2011
  • 31/10-06/11 2011
  • 24/10-30/10 2011
  • 10/10-16/10 2011
  • 03/10-09/10 2011
  • 26/09-02/10 2011
  • 19/09-25/09 2011
  • 12/09-18/09 2011
  • 05/09-11/09 2011
  • 29/08-04/09 2011
  • 22/08-28/08 2011
  • 15/08-21/08 2011
  • 08/08-14/08 2011
  • 01/08-07/08 2011
  • 25/07-31/07 2011
  • 18/07-24/07 2011
  • 11/07-17/07 2011
  • 04/07-10/07 2011
  • 27/06-03/07 2011
  • 20/06-26/06 2011
  • 13/06-19/06 2011
  • 06/06-12/06 2011
  • 30/05-05/06 2011
  • 23/05-29/05 2011
  • 16/05-22/05 2011
  • 09/05-15/05 2011
  • 02/05-08/05 2011
  • 25/04-01/05 2011
  • 18/04-24/04 2011
  • 11/04-17/04 2011
  • 04/04-10/04 2011
  • 28/03-03/04 2011
  • 21/03-27/03 2011
  • 14/03-20/03 2011
  • 07/03-13/03 2011
  • 28/02-06/03 2011
  • 21/02-27/02 2011
  • 14/02-20/02 2011
  • 07/02-13/02 2011
  • 31/01-06/02 2011
  • 24/01-30/01 2011
  • 17/01-23/01 2011
  • 10/01-16/01 2011
  • 03/01-09/01 2011
  • 26/12-01/01 2012
  • 20/12-26/12 2010
  • 13/12-19/12 2010
  • 06/12-12/12 2010
  • 29/11-05/12 2010
  • 22/11-28/11 2010
  • 15/11-21/11 2010
  • 08/11-14/11 2010
  • 01/11-07/11 2010
  • 25/10-31/10 2010
  • 18/10-24/10 2010
  • 11/10-17/10 2010
  • 04/10-10/10 2010
  • 27/09-03/10 2010
  • 20/09-26/09 2010
  • 13/09-19/09 2010
  • 06/09-12/09 2010
  • 30/08-05/09 2010
  • 23/08-29/08 2010
  • 16/08-22/08 2010
  • 09/08-15/08 2010
  • 02/08-08/08 2010
  • 26/07-01/08 2010
  • 19/07-25/07 2010
  • 12/07-18/07 2010
  • 05/07-11/07 2010
  • 28/06-04/07 2010
  • 21/06-27/06 2010
  • 14/06-20/06 2010
  • 07/06-13/06 2010
  • 31/05-06/06 2010
  • 24/05-30/05 2010
  • 17/05-23/05 2010
  • 10/05-16/05 2010
  • 03/05-09/05 2010
  • 26/04-02/05 2010
  • 19/04-25/04 2010
  • 12/04-18/04 2010
  • 05/04-11/04 2010
  • 29/03-04/04 2010
  • 22/03-28/03 2010
  • 15/03-21/03 2010
  • 08/03-14/03 2010
  • 01/03-07/03 2010
  • 22/02-28/02 2010
  • 15/02-21/02 2010
  • 08/02-14/02 2010
  • 01/02-07/02 2010
  • 25/01-31/01 2010
  • 18/01-24/01 2010
  • 11/01-17/01 2010
  • 04/01-10/01 2010
  • 28/12-03/01 2016
  • 21/12-27/12 2009
  • 14/12-20/12 2009
  • 07/12-13/12 2009
  • 30/11-06/12 2009
  • 23/11-29/11 2009
  • 16/11-22/11 2009
  • 09/11-15/11 2009
  • 02/11-08/11 2009
  • 26/10-01/11 2009
  • 19/10-25/10 2009
  • 12/10-18/10 2009
  • 05/10-11/10 2009
  • 28/09-04/10 2009
  • 21/09-27/09 2009
  • 14/09-20/09 2009
  • 07/09-13/09 2009
  • 31/08-06/09 2009
  • 24/08-30/08 2009
  • 17/08-23/08 2009
  • 10/08-16/08 2009
  • 03/08-09/08 2009
  • 27/07-02/08 2009
  • 29/06-05/07 2009
  • 22/06-28/06 2009
  • 15/06-21/06 2009
  • 08/06-14/06 2009
  • 01/06-07/06 2009

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Welkom bij
    Foto

    Foto


    Blog tegen de regels? Meld het ons!
    Gratis blog op http://blog.seniorennet.be - SeniorenNet Blogs, eenvoudig, gratis en snel jouw eigen blog!