Welkom bij saagje!
Foto
Inhoud blog
  • Het oude moedertje
  • De legende van de maïs
  • Mans van de Maone
  • De boer en de duivel
  • De twee advocaten(slot)
  • De twee advocaten
  • Het geitje Pak-me-dan
  • De natgeregende kabouter
  • De zeven heksen
  • Het aardmannetje van de Röhrerbühel 2
  • Het aardmannetje van de Röhrerbühel
  • Nikola staat borg
  • De vurige man van de Geute
  • De geschiedenis van de boerendochter Ketilrídur 2
  • De geschiedenis van de boerendochter Ketilrídur
  • Op reis gaan
  • De luie hasjverslaafde en zijn verstandige vrouw(vervolg)
  • De luie hasjverslaafde en zijn verstandige vrouw
  • Het toverfluitje en het toverhoedje (vervolg)
  • Het toverfluitje en het toverhoedje
  • Waarom de bomen in de herfst geel worden
  • Tijl Uilenspiegel en de paardenkoopman
  • De nimf Daphne
  • De geschiedenis van de reuzenkreeft
  • De toren van Medemblik
  • Theseus en Hippolytus
  • Duimedik
  • De vuurman van Soest
  • Maan, Djabu en de dood
  • De jakhals en de patrijs
  • Goudsbloempje
  • Afspraak is afspraak
  • Het spook van de Zeedijk
  • Rata's wonderbaarlijke reis-einde
  • Rata's wonderbaarlijke reis-vervolg
  • Rata's wonderbaarlijke reis
  • Waarom de hyacint maar zo kort bloeit
  • De citerspeler
  • Van een opgeverfde haan
  • Het land van moeder Soemba
  • Het zwanennest
  • De engel
  • De gebarsten emmer
  • De hondenmarkt van Boedapest (slot)
  • De hondenmarkt van Boedapest
  • Billy de coyote (slot)
  • Billy de coyote(vervolg)
  • Billy de coyote
  • Garuda
  • De dood van de sprookjesverteller
    Foto
    Zoeken in blog

    Beoordeel dit blog
      Zeer goed
      Goed
      Voldoende
      Nog wat bijwerken
      Nog veel werk aan
     
    Hoofdpunten blog waaroemni
  • Kerstgroet
  • Luchtballonvaart
  • Paulus Potter
  • Sint-Elisabethsvloed
  • Willem Tell
    Foto
    Foto
    Foto
    Foto
    Foto
    Foto
    Foto
    Foto
    Foto
    Foto
    Foto
    Foto
    Foto
    Categorieën
  • aardgeest (21)
  • avonturenverhaal (6)
  • dierenverhaal (5)
  • duivels (46)
  • fabels (57)
  • gedichten (1)
  • geesten (griezellen) (12)
  • heksen (52)
  • historisch verhaal (13)
  • historische sagen (35)
  • legende (42)
  • Luchtgeest (30)
  • Mythe (24)
  • parabel (7)
  • Plaaggeest (10)
  • sagen (87)
  • Sinterklaasverhalen (4)
  • sprookjes (118)
  • Tovenaars (38)
  • toverboeken (13)
  • volkssprookje (40)
  • volksverhalen (140)
  • vuurgeest (26)
  • watergeest (19)
  • weerwolven (15)
  • Foto
    Foto
    Foto
    Foto
    Foto
    Foto
    Foto
    Foto
    Foto
    Foto
    Foto
    Foto
    Foto
    'VOLKSVERHALEN'

    problemen
    Verhalen, sprookjes, fabels, mythen, sagen en legenden
    welkom!
    Problemen
    Er zijn nogal wat problemen met het lezen van de teksten, daarom volgende tip :
    Met de muis links klikken en over de tekst schuiven.
    De tekst verschijnt duidelijk leesbaar.
    03-05-2011
    nieuwsgierig héDe schepping van Japan
    De schepping van Japan
    - Een Japanse Shinto-legende over Izanagi en Izanami -
    De hemel, een oneindig uitgestrekte witte vlakte, zo wit als melk - vandaar dat zij later de Melkweg genoemd werd - werd eens bewoond door de goden.

    Zij lijken op ons, mensen, maar zij zijn veel machtiger, groter, sterker, lichter en ook veel mooier. Zij lopen niet, maar zweven, en zij hebben geen behoefte aan voedsel en drank, aan rust en slaap, zoals de aardse stervelingen. Deze laatste bestonden toen trouwens nog niet, want er was nog geen vaste aarde, maar alleen een woeste en onstuimige zee.

    Op een onvergetelijke dag kwamen de oudste goden op de Melkweg bijeen en besloten om de wereld te scheppen. Was het omdat zij hun volmaakt bestaan te eentonig begonnen te vinden, of verlangden zij naar wezens die op hen geleken en die zij konden liefhebben en met hun zorgen omringen? Waarschijnlijk was het om beide redenen.

    In ieder geval droegen zij twee jonge godheden op om de wereld te scheppen en deze met hun nakomelingen te bevolken. Het waren Izanagi, een god met een lange baard en een krachtige, forse gestalte en de jeugdige en knappe godin Izanami, wier rank lichaam in een lang wit kleed was gehuld.

    "Izanagi en Izanami, wij dragen U op de aarde te vormen en met elkaar te trouwen, zodat wij ons kunnen verlustigen in de aanblik van Uw kinderen en kindskinderen. Bemint elkaar en vermenigvuldigt U! Wij beloven dat jullie mooie kinderen zult krijgen."

    De twee godheden namen deze eervolle opdracht dankbaar aan. Zij dankten de goden, gaven elkaar een hand en vertrokken. Izanagi hield zijn gouden lans, versierd met edelstenen, in de hand en Izanami keek bewonderend naar hem op. Na een tijd kwamen de twee godenkinderen bij een wonderlijke brug. Het was een halve cirkel die zich naar alle kanten uitstrekte zover het oog kon reiken. Deze regenboog bevatte alle kleuren die maar denkbaar waren, van dieppurper tot felrood, met alle kleurschakeringen ertussen. Op het hoogste punt van deze boog hielden de godenkinderen een ogenblik stil en keken naar beneden. Onder hen bruiste de onmetelijke zee in eindeloze deining. Boven de azuurblauwe golven dartelden witte schuimkoppen. Langzaam daalden zij over de regenboog naar beneden af. Izanagi dompelde zijn speer in het zilte nat en bewoog hem heen en weer. Hij sprak daarbij: "Koworo! Koworo!" En zie, er gebeurde een wonder! Toen Izanagi zijn lans terugtrok, droop er dik schuim vanaf, dat zich op het water vasthechtte, zich uitbreidde en steviger werd. Het was de eerste aarde die zich onder de hemel vertoonde. Weliswaar was het een klein eiland, maar het was stevig genoeg om erover te lopen. Zo werd het eiland Onogoro-jima geboren, het oudste eiland van Japan.

    Gracieus als meeuwen die op een rots neerstrijken, zweefden Izanagi en Izanami naar beneden en zetten zich op het eiland neer. Wat een vreugde was het voor hen als eersten op aarde te mogen verblijven. Izanami scheen de wereld der goden vergeten te zijn en richtte haar stralende ogen op het knappe gezicht en het gespierde lichaam van haar metgezel.

    "Zullen wij nu gaan trouwen?" stelde zij voor. Haar glimlach werd door de glimlach van Izanagi beantwoord en uit hun ogen sprak dezelfde tederheid en dezelfde hartstocht.

    "Laten wij elkaar beminnen en voor een nageslacht zorgen," sprak het meisje. En de beide godenkinderen verenigden zich met elkaar. Vol ongeduld wachtten zij op hun eerste kind. Maar wat een teleurstelling; het leek helemaal niet op hen! Izanami had een monster gebaard dat op een grote bloedzuiger leek. Zij waren zo diep geschokt dat zij er niet naar wilden kijken. Uit twijgen vervaardigden zij een bootje, legden het wezen erin en lieten het met de stroom wegdrijven. Het tweede kind werd opnieuw een teleurstelling. Het leek op een grote kwal, en de ouders lieten het liggen waar het ter wereld was gekomen. Wanhopig besloten zij om de goden uitleg van dit raadsel te vragen.

    "Waarom hebben wij geen mooie kinderen gekregen, zoals ons beloofd was?" vroeg Izanagi.

    "Het is de wil des hemels!" antwoordden de goden. "Volgens de regels van de schepping moet de man de vrouw ten huwelijk vragen en niet omgekeerd. Izanami heeft het eerst gesproken en daarom is dit ongeluk over jullie gekomen. Ga naar de aarde terug en denk aan wat wij gezegd hebben!"

    Het jonge paar wist niet wat zij hierop moesten antwoorden. Zij bogen het hoofd en verlieten de hemel om weer naar de aarde terug te keren. Daar aangekomen, durfde de godin haar gemaal niet meer in de ogen te zien, noch tegen hem te spreken. Toen Izanagi merkte dat zijn vrouw zich zo schuldig voelde, kreeg hij diep medelijden met haar en zei: "Geliefde, het is jouw schuld niet! De goden hebben ons niet van tevoren ingelicht en ik mag mij even schuldig gevoelen." De jonge god keek met welgevallen naar de bekoorlijke gestalte van zijn vrouw. Hij zag hoe verdriet haar blik verduisterde en hoe haar mond gesloten bleef. Langzaam boog zij het hoofd, terwijl er een paar tranen uit haar ogen drupten. Izanagi sloeg zijn armen beschermend om haar heen en weer verenigden zij zich.

    Hun gehoorzaamheid aan de goden werd beloond, maar heel anders dan zij gedacht hadden. Zij kregen kinderen en het werden de mooiste kinderen ter wereld: de Japanse eilanden met hun rotsen en hun bergen, hun beekjes en rivieren, hun pijnbomen en kersenbomen. En toen de schepping van deze eilanden voltooid was, verschenen ook de dieren en de mensen. Alles wat er op de Japanse eilanden groeit en leeft, zijn kinderen van Izanagi en Izanami.


                                              * * * Einde * * *
    Bron : - "Japanse sagen en verhalen" door M.A. Prick van Wely.
               Fibula-Van Dishoeck, Haarlem, 1979. ISBN: 90-228-3346-1
               - www.beleven.org

    03-05-2011 om 00:09 geschreven door saagje

    0 1 2 3 4 5 - Gemiddelde waardering: 0/5 - (0 Stemmen)
    Categorie:legende
    » Reageer (3)
    02-05-2011
    nieuwsgierig héDe geur van voedsel
    De geur van voedsel
    - Een verhaal uit Indonesië over een zonderling rechtsgeding -
    Er was eens een weduwe. Haar overleden man was heel rijk geweest en heel beroemd. Hij voerde de eretitel van Dambong en had het meeste aanzien in het hele dorp. Ze hadden maar één dochter. Die was nog heel jong toen Dambong stierf, en daarom was men haar Nola gaan noemen, wat 'wees' betekent, en zo was men haar blijven noemen.

    Omdat Dambong zoveel achting en aanzien genoot in het dorp, waren de mensen met hun meningsverschillen altijd bij hem gekomen, en zijn huis was dan ook nooit leeg. Maar toen hij gestorven was, werd het stil en eenzaam in zijn huis.

    Op een dag werd Nola's moeder ziek. Het ging hoe langer hoe slechter met haar. Haar eetlust verdween en zij werd zo mager dat zij nog maar vel over been was. Haar dochter Nola waakte dag en nacht bij haar. Wat ze maar aan eten te pakken kon krijgen, varkensvlees, kip en buffel, alles maakte ze voor haar moeder klaar, maar deze had nergens trek in. Nola was erg bezorgd en dikwijls vroeg ze aan haar moeder wat ze toch zou willen eten, en op een keer antwoordde haar moeder: "Ik zou wel wat willen, gedroogde balanak (gedroogde vis)."

    Nola ging dadelijk op weg en vroeg in het hele dorp naar gedroogde balanak, maar die was nergens te vinden. Toevallig kwam juist om die tijd een vader van zes meisjes terug van de visvangst op het meer. Hij had ook veel balanak gevangen en gedroogd.

    Nola vroeg hem haar daarvan wat te verkopen, maar de zes meisjes fluisterden hun vader in Nola de vis niet te geven. De zes meisjes wilden heel graag dat Nola's moeder zou sterven, want ze hoopten dat Nola dan van verdriet ook zou sterven. Zij hoopten dat, omdat ze jaloers waren op Nola omdat ze rijk was en ook heel mooi. De vader van de zes meisjes was een broer van Nola's moeder, maar hij was niet rijk zoals de overleden Dambong geweest was. Daar hij zes dochters had en geen zoon, noemde men hem altijd 'de vader van de zes meisjes'. Zijn zes dochters waren helemaal niet lelijk, alleen, Nola was veel mooier.

    Op een morgen, toen het hevig waaide, werd er eten bereid in het huis van de vader van de zes meisjes en daarbij werd gedroogde balanak geroosterd. De geur ervan drong door tot in het huis van Nola's moeder. Zodra zij het rook zei ze: "Wat een heerlijke geur van balanak komt er uit het huis van de vader van de zes."

    Door de geur werd haar eetlust zo opgewekt, dat ze Nola vroeg, wat witte rijst voor haar te koken, misschien kon ze die eten bij de heerlijke geur van de balanak. En inderdaad, ze gebruikte een schoteltje rijst.

    Vanaf dat ogenblik voelde zij zich dagelijks wat beter, haar eetlust keerde terug en het duurde niet lang of Nola's moeder stond weer op en kon naar buiten. Toen de zes meisjes dat zagen waren ze zeer verwonderd, en ze kwamen naar Nola toe om te vragen hoe het kwam dat haar moeder zoveel beter was. Nola vertelde hun dat de geur van de vis die zij geroosterd hadden, haar moeder weer beter had gemaakt. Toen ze dat hoorden, keerden de zes meisjes snel naar huis terug, vertelden het aan hun vader en besloten: "We moeten natuurlijk eisen dat Nola en haar moeder voor de geur van de gebakken vis betalen, want zonder die geur was zij vast en zeker gestorven."

    "Jullie hebben gelijk," zei de vader en hij ging er meteen op uit om iemand te vinden die zijn vordering aan Nola's moeder zou willen overbrengen. Maar het duurde lang voordat hij iemand had gevonden, want iedereen had het gevoel dat het onterecht was om zoiets te eisen.

    Tenslotte kwam hij ook in het huis van de Tonggal, en deze verklaarde zich bereid de zaak op zich te nemen. Tonggal wist heel goed dat de vader op aandringen van zijn dochters zo handelde, en daarom sprak hij: "Dat is in orde, oom, ik zal het doen, u zult uw recht hebben en ik denk dat Nola en haar moeder vervolgd kunnen worden in deze zaak."

    De zes dochters waren zeer verheugd, toen hun vader vertelde wat Tonggal had gezegd. En Tonggal opende de onderhandelingen. Eerst riep hij de oude en wijze mannen van het dorp bijeen. Daarop ging hij zelf naar het huis van Nola's moeder en vroeg haar om haar allermooiste garontong, een koperen trommel.

    Schoorvoetend en noodgedwongen gaf ze hem het muziekinstrument. En Tonggal nam de trommel mee naar het gemeentehuis.

    Toen zond hij een bode naar de vader en de zes dochters met het bericht dat de betaling al binnen was, en verzocht hen meteen te komen luisteren naar de tonen van de mooie garontong, die hij had meegekregen.

    Verheugd hoorden zij Tonggals woorden aan en gingen naar het gemeentehuis. Toen iedereen daar was, sloeg Tonggal op de grote trommel en vroeg aan de vader van de zes dochters: "Is het geen mooie en welluidende klank?"

    "Heel mooi," zeiden ze allemaal.

    Nu vervolgde Tonggal: "Dan is de heerlijke geur van de geroosterde vis betaald met de prachtige klank van deze trommel."

    En hij gaf de trommel aan Nola terug. "Dat is volkomen juist," zeiden de oude en wijze mannen tegen elkaar. Maar de vader en de zes dochters werden verlegen, krabden zich achter het oor en gingen stilletjes naar huis!

                                            * * * EINDE * * *
    Bron : - “Volksverhalen uit kleurrijk Nederland. List & bedrog. Verhalen over eerlijkheid, gastvrijheid, list en bedrog uit de Chinese, Joodse, Nederlandse, Indiase, Turkse, Surinaamse, Marokkaanse en Indonesische verteltraditie”
               Lemniscaat, Rotterdam, 1990. ISBN: 90-6069-717
               www.beleven.org

    02-05-2011 om 00:29 geschreven door saagje

    0 1 2 3 4 5 - Gemiddelde waardering: 0/5 - (0 Stemmen)
    Categorie:volksverhalen
    » Reageer (4)
    01-05-2011
    nieuwsgierig héTelaga Warna,...(vervolg)
    Telaga Warna (vervolg)
    - Een Javaanse sage over een ijdele en op sieraden verzotte prinses -
    De mooie Kasminten en de hebzuchtige vorst wisten echter niet, dat de jonge prins die de grootste bruidsschat had gebracht, al door een paar van zijn trouwste volgelingen op de hoogte was gebracht van de grenzeloze hebzucht van de vorst. Een van deze volgelingen vroeg hem zelfs: "Maar weet Uwe Hoogheid dan niet, dat hij niet de enige is die de vader van de prinses al een bruidsschat heeft gebracht? Weet u dan niet dat ook nog aan twee andere prinsen is beloofd met de prinses te mogen trouwen? En ook deze prinsen brachten al een groot aantal kostbaarheden als bruidsschat aan de vorst. En nu wacht hij tot er misschien nog een rijkere prins komt. Pas daarna zal hij beslissen aan wie hij de voorkeur geeft. Want degene die de grootste bruidsschat mee brengt, krijgt prinses Kasminten tot vrouw."

    Bij deze woorden had de prinses lachend het hoofd geschud. Hij wilde, hij kon niet geloven, dat iemand, en nog wel een vorst, zo hebzuchtig kon zijn. "Wie zijn dan de prinsen, die hun bruidsschat al aan de vorst hebben gebracht?" vroeg hij.

    "Een van hen is de jongste zoon van de vorst van Tjeribon," was het antwoord, "en de andere is de neef van de vorst van Daha..."

    De prins, die hem nog niet geloofde, vroeg het daarna aan vele andere hovelingen. Zelfs ontbood hij in het geheim de oude voedster en nog een paar andere vrouwen die de prinses dienden, en vroeg of hij de enige was die dong naar de hand van prinses Kasminten.

    Toen antwoordde hem de oude voedster, trots op de vele huwelijksaanzoeken: "O nee, Uwe Hoogheid is niet de enige prins, die met prinses Kasminten wil trouwen. Er kwamen, tegelijk met Uwe Hoogheid, nog twee prinsen. En er zullen er nog meer komen, die zo'n mooi meisje tot gemalin willen."

    Door geen woord, zelfs door geen enkel gebaar, liet de prins de vrouwen blijken hoe boos hij was. Hoffelijk, zoals het gebruik dit voorschreef, bedankte hij de voedster en de andere vrouwen voor hun mededeling. Maar nauwelijks waren de vrouwen vertrokken, of hij zwoer kokend van woede, dat hij zich op de inhalige vorst zou wreken. Met dit voornemen begaf hij zich naar de krater van de Puncak. Daar riep hij de hulp in van de berggeest die in deze krater woonde. Nadat hij deze geest vele heerlijke en dure offers had gebracht, beloofde de geest hem te zullen helpen.

    Natuurlijk wist prinses Kasminten van dit alles nog niets. Zonder zelfs maar iets te vermoeden, van wat haar bij de krater van de Puncak te wachten stond was zij daarheen gegaan, met de kostbaarheden. Aan de rand van de krater ging ze zitten en opende haar selendang, om zich de vele sieraden om te doen. Maar nauwelijks had ze haar selendang geopend en de met kostbare edelstenen bezaaide voorwerpen voor zich uitgespreid om eerst de vele kleurschakeringen daarvan te bewonderen, of een onzichtbare hand greep plotseling al deze schatten, en verdween daarmee in de diepe krater.

    Ze smeekte, ze huilde, ze beloofde zelfs grote offers, maar haar sieraden kreeg ze niet terug. Niets, zelfs niet de vele tranen die ze in de krater deed neervallen, konden het hart van de berggeest vermurwen. Niet een sieraad, zelfs geen juweel, gaf hij haar terug.

    Bang voor de woede van haar vader, als die het verlies van zoveel kostbaarheden zou vernemen, durfde toen prinses Kasminten niet meer naar het vorstenverblijf terug te keren. Ze bleef bij dezelfde plek zitten en huilde alleen maar. Weken, maanden, zelfs jaren lang, zat de ijdele prinses huilend aan de rand van de krater. Ze huilde zelfs zo lang, dat haar tranen in het grote kratergat een meertje vormden.

    In de tranen, waarmee weldra heel de grote krateropening was gevuld, zag men toen de prachtige kleurschakeringen van de vele edelstenen, waarmee de sieraden die in de krater verdwenen waren, bezet waren geweest.

    "En het is daarom," zegt deze sage, "dat men op sommige dagen, als de zon het water in het meertje beschijnt, de vele prachtige, steeds wisselende kleuren daarin waarneemt. Want deze kleurschakeringen ontstaan dan, door de vele robijnen, saffieren, smaragden en opalen, die nu nog op de bodem van het door prinses Kasmintens tranen gevormde meertje liggen."


                                                                   * * * EINDE * * *
    Bron : - "Nieuwe Indonesische Sprookjes" samengesteld door Bert Oosterhout.
               Uitgeverij Elmar, Rijswijk, 1993. ISBN: 90-389-01461
               - www.beleven.org

    01-05-2011 om 00:10 geschreven door saagje

    0 1 2 3 4 5 - Gemiddelde waardering: 0/5 - (0 Stemmen)
    Categorie:sagen
    » Reageer (5)
    30-04-2011
    nieuwsgierig héTelaga Warna,...
    Telaga Warna, het veelkleurige meer
    - Een Javaanse sage over een ijdele en op sieraden verzotte prinses -
    Lang voor de islam op Java haar intrede had gedaan, vlakbij de plek waar zich nu Telaga Warna, het veelkleurige meer bevindt, woonde een zeer hebzuchtige vorst, wiens enige dochter het mooiste meisje uit het rijk genoemd werd.

    Kasminten, zo heette het prinsesje, was echter door het gevlei van de hovelingen ijdel geworden. Zo ijdel zelfs, dat ze alleen wilde trouwen met degene die haar de mooiste en kostbaarste sieraden kon geven.

    Nu gebeurde het dat drie prinsen op dezelfde dag bij Kasmintens vader kwamen vragen om de hand van zijn beeldschone dochter. Zij waren alle drie rijk genoeg om Kasminten de sieraden te geven die ze verlangde.

    Maar de hebberige vorst hield alle drie de huwelijkspretendenten met allerlei mooie woorden en beloften aan het lijntje. Hij wilde zien wie van het drietal hem de kostbaarste bruidsschat zou komen brengen. Geen van de prinsen wist echter dat er nog twee anderen om de hand van de mooie Kasminten hadden gevraagd. Zo kwamen zij dus alle drie, op door de vorst bepaalde dagen, hun vele geschenken, gouden en met juwelen overladen sieraden, aan de vorst overhandigen. De jongste van de drie, een jonge prins uit een van de naburige rijken, bracht de meeste geschenken. De juwelen waarmee alles was versierd, waren veel mooier dan die van de anderen.

    Toch was de hebzuchtige vorst met deze overgrote bruidsschat niet tevreden. Eigenlijk hoopte hij op een nog rijkere prins die hem een nog veel grotere bruidsschat zou komen aanbieden. Kasminten zelf wist niets van het aanzoek van de drie prinsen. De vorst vertelde haar niet van de kostbaarheden, die men hem in ruil voor haar had aangeboden.

    Totdat op zekere dag een van de hovelingen Kasminten wilde vleien, door haar te verklappen dat er drie prinsen, alle drie beladen met de kostbaarste geschenken, waren gekomen om met haar te mogen huwen.

    "Zij kwamen alle drie tegelijk," vertelde de hoveling, "en nog nooit heb ik zulke kostbare sieraden gezien, als die zij uw vader aanboden! Ook heb ik nooit mooiere parels gezien, of flonkerender edelstenen! En de jongste van de drie prinsen zei tegen de vorst: 'Het bezit van een gemalin, zo onvergetelijk mooi als uw dochter, prinses Kasminten, is mij zelfs meer waard dan wat ik u, mijn vorst, nu aanbied!' Dit hoorde ik de prins tegen uw vader zeggen. Wat moet het toch heerlijk zijn om zo aantrekkelijk te zijn als u, met uw zeldzame schoonheid."

    Verheugd over wat zij had gehoord ging prinses Kasminten naar de vorst en vroeg: "Is het waar, vader, wat men mij net vertelde? Kwamen er werkelijk drie prinsen, die vroegen om met mij te mogen trouwen? En waar hebt u al die kostbare geschenken gelaten, die zij als bruidsschat hebben gebracht?"

    Uit de woorden van het prinsesje begreep de vorst dat zij alles wist, en hij nam haar mee naar het vertrek waar hij voorlopig de kostbaarheden had verborgen.

    Verrukt over de schitterende pracht van de vele sieraden en het geflonker van de ontelbare juwelen, smeekte Kasminten om haar, eventjes maar, een paar van deze met flonkerende stenen bezette sieraden te lenen. "Het is alleen om deze sieraden mee te nemen naar mijn vertrekken en mij er daar mee te tooien, lieve vader," vleide zij. "Ik wil mijn voedster en de andere vrouwen vragen mij te vertellen hoe al deze sieraden me staan. Zij moeten ook zien, hoe mooi ze zijn. En daarna breng ik ze weer terug. Dat beloof ik u beslist, lief vadertje! Mag ik ze meenemen?"

    Zo wist Kasminten de vorst, die zeer veel van haar hield, met lieve woorden er werkelijk toe over te halen haar een paar van de mooiste sieraden mee te geven.

    Met al deze kostbaarheden, gewikkeld in haar kleurrijke, zijden met goud doorweven selendang, vertrok het meisje. Maar ze ging niet naar haar vertrekken; ze riep zelfs niet haar voedster, noch een van de andere vrouwen om al dat moois te tonen. Ze wilde helemaal alleen zijn als ze al deze sieraden om deed. Zo opgetooid wilde zij dan haar vertrekken binnenkomen. Dan pas zou iedereen in extase komen, door haar, die al zo mooi was, nog mooier, nog bekoorlijker, en vooral nog schitterender te zien!

    Ze verheugde zich er al op, hoe verbaasd iedereen zou staan als zij straks onverwachts in al haar schitterende en flonkerende pracht in het vrouwenvertrek zou verschijnen. Ze ging met al haar schatten naar de krater van de Puncak. Daar, op dit stille mooie plekje, wilde het ijdele prinsesje zich met al dat moois nog bekoorlijker maken.


                                                          * * * wordt vervolgd * * *
    Bron : - "Nieuwe Indonesische Sprookjes" samengesteld door Bert Oosterhout.
               Uitgeverij Elmar, Rijswijk, 1993. ISBN: 90-389-01461
               - www.beleven.org

    30-04-2011 om 00:17 geschreven door saagje

    0 1 2 3 4 5 - Gemiddelde waardering: 0/5 - (0 Stemmen)
    Categorie:sagen
    » Reageer (4)
    29-04-2011
    nieuwsgierig héDe onwelkome buurman
    De onwelkome buurman
    - Een grappig verhaal uit de VS over twee broers die van stilte houden -
    Aan een diepe brede rivier, die dicht langs ontoegankelijke bossen stroomde, woonden twee broers, mannen die van eenzaamheid hielden.

    Wanneer een knarsende huifkar langs hun blokhut reed en de immigranten informeerden of de broers het op die plek naar hun zin hadden, zeiden de beide slimmerds listig: "Nee, het is een gruwelijk gebied! De ene keer regent het onophoudelijk, de andere keer heerst er schrikbarende droogte. Dag en nacht worden we door de muggen gestoken, de beren plunderen onze voorraden; nou ja, er valt hier eigenlijk niet te wonen. Rij maar door naar het westen, daar moet het veel beter zijn."

    Dan legden de immigranten de zweep over de trekdieren en bedankten de broers ook nog voor hun zogenaamd onbaatzuchtige raad.

    Eens hield tegen de avond een vreemdeling zijn bontgevlekt paard in, vlak voor de blokhut. De ruiter steeg af, ging bij de haard zitten en gedroeg zich alsof hij thuis was.

    "Ik ben van plan me hier ook te vestigen. Dan zullen jullie het niet meer zo eenzaam hebben. Het is hier prima boerenland."

    Tevergeefs trachtten de broers de vreemdeling van zijn plan af te brengen, tevergeefs stalden zij alle gruwelijke weersomstandigheden en het zware bestaan aan de rivier voor hem uit.

    "Ik heb besloten me hier te vestigen," zei de vreemdeling. "We zullen buren worden en daarom kom ik kennis met jullie maken."

    Toen het tot de broers doordrong dat er met zo'n koppige kerel niets te beginnen was, knipoogden ze tegen elkaar; ze begrepen elkaar zonder woorden.

    "Dan zult u onze uitnodiging voor de avondmaaltijd zeker niet afslaan," zei de oudste broer tegen de vreemdeling.

    "Welnee, ik blijf hier graag eten. Ik zou jullie bepaald niet willen kwetsen met een weigering."

    Het duurde een poosje, eer de jongste broer de schalen op tafel zette. Hij strooide rijkelijk veel van een geel poeder over het hertenvlees en nodigde zijn gast uit toe te tasten. De gast sneed een ferm stuk vlees af en stak het in zijn mond, maar hij spuwde de hap dadelijk weer uit.

    "Bah! Wat smaakt dat bitter? Wat hebt u eigenlijk over het vlees gestrooid?"

    "Poeder tegen de koorts," zei de jongste broer en de oudste broer viel hem bij: "Ja ja, met het eten zit je hier verdraaid moeilijk! Overal langs de rivier heersen zomer en winter rare ziekten. We moeten al ons eten met dat poeder tegen de koorts bestrooien. Zonder dat poeder waren we allang dood geweest."

    De vreemdeling stak wrevelig een stuk droog brood in de mond, liet het vlees op zijn bord liggen en maakte aanstalten tot vertrek.

    "Waar wil je in het donker naar toe?" vroeg de oudste broer hem. "Uit de rivier komt 's nachts een alligator aan land en als het morgen licht wordt, is er niets van je over dan afgekloven botten. Je zult hier wel moeten overnachten. We wonen nu eenmaal in de wildernis, nietwaar?"

    Tegen zijn zin bleef de vreemdeling.

    De jongste broer maakte een bed van pelzen voor hem op. Vervolgens legde hij flink wat houtblokken op het vuur, sloeg de gast een aantal berenvellen om, wikkelde de stakker met een stevig touw in en hing hem als een groot pak aan een van de balken.

    "Ik stik!" riep de gast. "Waarom pakken jullie me zo in? Nog wel met een touw om me heen?"

    "Ja, begrijp je dat niet?" vroeg de oudste broer. "In de bossen om ons heen zwerven heel wat beren rond. 's Nachts komen ze door de schoorsteen de kamer binnen en we moeten ze ons van het lijf houden. Daarom wikkelen we ons in berenvellen. Kijk, als zo'n beer je kamer binnenkomt, dan snuffelt hij aan alles, want hij heeft trek in mensenvlees.

    Hij windt dus dat berenvel en denkt, wel wel, een soortgenoot is me voorgeweest. Laat ik maar een andere blokhut opzoeken. En hij doet de deur open en waggelt weg. Maar sommige beren zijn sluw en laten zich door een berenvel niet voor de gek houden. Daarom hangen we ons 's nachts voor alle zekerheid maar aan een balk op."

    "Wat verschrikkelijk!" kermde de gast, door de hitte al half gaar gekookt. "Ik slaap anders buiten onder een enkele deken."

    "Ja, als je van buitenlucht houdt, zul jij hier aan de rivier niet al te best slapen," zeiden de broers in koor. Ze zeiden welterusten tegen hun gast en zetten ongemerkt een raam open.

    Even later werd de vreemdeling door honderden steekmuggen aangevallen.

    De volgende ochtend vertrok de gast na een slapeloze nacht, met een door muggenbeten opgezet gezicht.

    "Als je hier toch komt wonen," zei de oudste broer nog, "ga dan met ons op de hertenjacht, dan kun je eens zien wat de natuur hier in de omgeving te bieden heeft." Dat wilde de vreemdeling wel en hij ging naar de deur. "Ho ho," riep de jongste broer, "niet zo haastig!" En hij kwam met drie kachelpijpen aandragen. "Waar zijn die voor?" vroeg de gast verbijsterd. "Gaan jullie met kachelpijpen om je heen op jacht? Daarin kun je de knieën toch niet buigen?"

    "We moeten wel," zei de oudste broer. "Je hebt verschrikkelijk veel ratelslangen bij de rivier. Ze liggen in het hoge gras op de loer en bijten je zo maar in de benen. Een uur later weet je dan van niets meer, dan ben je dood. Daarom gaan we in kachelpijpen jagen en vissen."

    De vreemdeling smeet zijn kachelpijp van zich af sprong op zijn paard en reed spoorslags weg. "Wie in zo'n hel wil leven, mag van mij," riep hij ten afscheid. "Maar ik zoek wel een andere plek om me te vestigen!" De broers lachten tegen elkaar. Ze waren weer alleen in hun eenzaamheid met als naaste buren de stille bossen en de zacht ruisende rivier.

                                            * * * EINDE * * *
    Bron : - "Sprookjes van de prairie. Verhalen uit Noord-Amerika" door Vladimir Stuchl.
               Uitgeverij Ankh-Hermes, Deventer, 1982. ISBN: 90-202-0051-8
               www.beleven.org

    29-04-2011 om 00:25 geschreven door saagje

    0 1 2 3 4 5 - Gemiddelde waardering: 0/5 - (0 Stemmen)
    Categorie:volksverhalen
    » Reageer (5)
    27-04-2011
    nieuwsgierig héHet spaarvarken
    Het spaarvarken
    - Een sprookje van Hans Christian Andersen -
    Er was zoveel speelgoed in de kinderkamer; boven op de kast stond de spaarpot die van aardewerk was in de gedaante van een varken, hij had van nature een spleet in de rug en die spleet was met een mes groter gemaakt, zodat er ook rijksdaalders in konden, en er lagen er werkelijk twee in, behalve een heleboel andere muntstukken. Het spaarvarken was zo propvol dat het niet meer kon rammelen, en dat is het verste waartoe een spaarvarken het kan brengen. Daar stond het nu boven op de kast en keek neer op alles in de kamer, het wist heel goed dat het met wat het in zijn buik had de hele verzameling kon kopen, en dat pleegt men een goed geweten te noemen.

    Daar dachten de anderen ook aan, al zeiden zij het niet, want ze hadden andere dingen om over te praten. De la van de kast stond op een kier. Een grote pop kwam overeind, zij was wel wat oud en had een kram in haar hals. Zij keek naar buiten en zei: "Zullen wij eens mensje spelen, dat is altijd leuk!" En toen ontstond er een spektakel, zelfs de schilderijen aan de muur draaiden zich om, zij wilden laten kijken dat ze ook nog een achterkant hadden, maar dat deden zij niet om tegen te spreken.

    Het was midden in de nacht, de maan scheen door het venster naar binnen en zorgde voor gratis verlichting. Nu zou het spel beginnen; iedereen was uitgenodigd, zelfs de kinderwagen die toch tot het grovere speelgoed hoorde. "Ieder heeft zijn waarde!" zei hij, "je kan niet allemaal van adel zijn. Iemand moet toch het grove werk doen."

    Het spaarvarken was de enige die de uitnodiging schriftelijk kreeg. Het stond zo hoog dat zij niet dachten dat het de invitatie kon verstaan. En het antwoordde ook helemaal niet; want het kwam niet: wilde het meedoen, dan moest het het schouwspel maar genieten vanuit zijn hoge standplaats. Daar moesten zij zich maar in schikken, en dat deden ze ook.

    Het kleine poppentheater werd zó opgesteld dat het varken er recht in kon kijken; zij zouden met een voorstelling beginnen. En dan zou er thee worden geschonken en werden er wetenschappelijke voordrachten gehouden — en daarmee begonnen ze onmiddellijk. Het stokpaard sprak over training en ras; de kinderwagen over spoor-wegen en stoom; dat waren allemaal dingen die tot hun vak behoorden en waar ze over konden praten. De kamerklok sprak over politiek-tiek-tiek! Zij wist hoe laat het was, maar ze beweerden dat zij niet goed ging. De wandelstok stond rechtop en was trots op zijn dop en zijn zilveren knop, hij was immers van boven en van onderen beslagen; op de sofa lagen twee geborduurde kussens, zij waren lief en dom — en toen kon de voorstelling beginnen.

    Zij zaten allemaal te kijken en er werd verzocht of men wilde klappen, knallen en rommelen als bijvalsuitingen, ieder naar zijn aard. Maar de rijzweep zei dat hij nooit voor de ouderen klapte maar alleen voor de nog niet verloofden. "Ik knal voor alles," zei de voetzoeker. "Ergens moet je toch zijn," vond de kwispedoor. Dat dachten er een paar zo onder de voorstelling. Het stuk deugde niet maar het werd goed gespeeld; alle spelers keerden hun geverfde kant naar het publiek toe, en niet de achterkant. Zij speelden allemaal voortreffelijk, helemaal op de voorgrond, hun ijzerdraadjes waren te lang maar des te beter waren de poppen te zien. De pop met de kram in haar hals werd zo ontroerd dat de kram losliet en het spaarvarken werd op zijn manier zo ontroerd dat het besloot voor een van de spelers iets te doen, hem in zijn testament te zetten, te bepalen dat hij bij zijn opening tegenwoordig zou zijn, wanneer de tijd daarvoor gekomen was.

    Het was inderdaad een groot genot, men besloot nu geen thee te drinken maar met de voordrachten door te gaan, mensje spelen noemden ze dat, en er was geen kwaad bij, het was maar spel. Ieder dacht aan zichzelf en aan wat het spaarvarken dacht, en het spaarvarken dacht het verst, het dacht immers aan testament en begrafenis, en wanneer heeft die plaats, altijd vóór men het verwacht. Krak! Daar viel het van de kast en lag in scherven op de grond, terwijl de geldstukken dansten en sprongen; de kleinste draaiden, de grote rolden, in het bijzonder die ene rijksdaalder: hij wilde zo graag de wijde wereld in. En dit gebeurde ook, met hem en met allen. De scherven van het spaarvarken kwamen in het vuilnisvat, maar op de kast stond er de volgende dag een nieuw spaarvarken van aardewerk. Er was nog geen enkel muntstuk in, daarom kon het ook niet rammelen. In dit opzicht leek het op het andere, dat was tenminste een begin — en daarmee willen wij eindigen.


                                            * * * einde * * *
    Bron : - "Hans Christian Andersen - Sprookjes en verhalen" opnieuw uit het Deens vertaald door Dr. Annelies van Hees.
               Uitgeverij Lemniscaat, Rotterdam, 1997.
               - www.beleven.org

    27-04-2011 om 00:09 geschreven door saagje

    0 1 2 3 4 5 - Gemiddelde waardering: 0/5 - (0 Stemmen)
    Categorie:sprookjes
    » Reageer (4)
    26-04-2011
    nieuwsgierig héEen vreemd verhaal
    Een vreemd verhaal
    - Een historisch verslag uit ca. 1627 over Surinaamse menseneters -
    Ik, Nicolaes a Wassenaer, geneesheer te Amsterdam, heb het volgende verhaal genoteerd uit de mond van de Zeeuwse zeeman Lourens Lourenszoon, die acht jaar lang onder de menseneters van de Wilde Kust heeft geleefd en in 1626 in Nederland is teruggekeerd.

    "Toen ik bij de Arocouros woonde, vertelden zij mij vaak over een volk zonder hoofden. Ik geloofde hen niet, maar zij beloofden mij mee te nemen als zij weer eens op oorlogspad gingen.

    Op een dag maakten zij hun boten klaar en bewapenden zich met pijlen en bogen. Twee dagen lang roeiden wij naar het oosten en toen gingen wij aan land. In dit gebied moesten de mensen zonder hoofd zich ophouden!

    Het duurde niet lang of ik zag in de verte op het strand meer dan honderd vreemde wezens, die aan het vissen waren, maar het bos in vluchtten toen zij ons zagen aankomen. Een van hen sprong evenwel het water in en werd door de Arocouros ingesloten. Het was niet eenvoudig hem gevangen te nemen, want hij was ongelooflijk sterk en kronkelde als een bruinvis. De Indianen bonden de handen en voeten van het monster vast, wierpen hem in een van de boten en voeren snel uit het gebied van deze gevaarlijke stam. Terug in het dorp kon ik hem op mijn gemak bekijken. Hij was kort en dik, ik mag wel zeggen vet. Daar waar bij ons de nek zit, groeide bij hem lang, zwart haar. Zijn neus bevond zich midden op zijn borst, de ogen stonden dicht bij elkaar, en zijn oren zaten onder de oksels en waren zo klein dat je ze amper kon zien. De huid van zijn handen was zo ruw als een rasp. De mannen met wie hij in het water had geworsteld, waren op een aantal plaatsen hun vel kwijt!

    Toen de Arocouros besloten hem te doden en hem met stokken sloegen, raasde en tierde het monster zo verschrikkelijk dat het niet om aan te horen was."

    Of het vlees van het monster smaakte, heb ik niet gehoord, maar Lourens Lourenszoon vertelde mij wel dat het bij deze Indianen gebruikelijk was degenen die zij in een oorlog hadden verslagen en gedood, op te eten. Lourens Lourenszoon weigerde altijd aan deze eetpartijen deel te nemen, maar op een keer zetten zij hem een schotel voor die heerlijk rook. Het vlees was zeer blank. Lourens Lourenszoon proefde ervan en het was zo verrukkelijk en zo zoet dat hij alles opat. "Zoiets lekkers heb ik nog nooit geproefd," zei hij. "Wat voor vlees was het?"

    "Mensenvlees," zeiden de Indianen. "Je weet toch dat we gisteren een aantal vijanden gevangen hebben genomen."

    Terstond begon Lourens Lourenszoon te walgen en te braken... en hij leerde hen dat het voor hem en God een gruwel was. Tijdens zijn verblijf onder de menseneters heeft niemand meer zijn vijand opgegeten!


                                          * * * EINDE * * *
    Bron : - "Volksverhalen uit kleurrijk Nederland. Draken en andere vreemde wezens. Verhalen uit de Chinese, Joodse, Nederlandse, Indiase, Turkse, Surinaamse, Marokkaanse en Indonesische verteltraditie"
               verschenen bij Uitgeverij Lemniscaat, Rotterdam, 1991.
               - www.beleven.org

    26-04-2011 om 00:07 geschreven door saagje

    0 1 2 3 4 5 - Gemiddelde waardering: 0/5 - (0 Stemmen)
    Categorie:historisch verhaal
    » Reageer (0)
    25-04-2011
    nieuwsgierig héDe goedhartige pelgrim
    De goedhartige pelgrim
    - Een hindoeïstisch verhaal over de god Krishna -
    In Udipi staat een beroemde tempel gewijd aan de god Krishna. Jaarlijks is deze een trekpleister voor duizenden bedevaartgangers. Lang geleden besloot een groep dorpelingen ter bedevaart naar deze heilige plek te reizen om daar Krishna Janamashtmi (de geboorte van Krishna) te vieren.

    Onder de pelgrims bevond zich ene Gopal Adiga. Terwijl ze onderweg waren, merkte deze Gopal dat een oud vrouwtje een eindje met hen opliep. In haar handen droeg zij een rotte spitskool. Hij vroeg haar: "O moedertje, waarom loop je rond met een verrotte spitskool? Die is toch niet meer geschikt om te koken en te eten?"

    Het oude vrouwtje pinkte een traan weg en antwoordde: "Wat wil je dat ik doe, mijn zoon. Ik heb thuis drie dochters die al drie dagen niets gegeten hebben. Ik zal van deze kool een soepje voor hen koken. Ik ben vreselijk arm en mijn leven is me eerder een last dan een lust. Hoe het ook zij, mijn kinderen zal ik blijven voeden."

    Het hart van Gopal was gesmolten. "Ik was van plan om Krishna in de tempel van Udipi te vereren. Het geld dat ik aan hem wilde offeren zal ik jou geven. Je kunt er boodschappen mee doen en behoorlijk eten voor je dochters koken." De oude vrouw was zeer verrast met deze mildheid. Verheugd nam ze het geld aan en na afscheid te hebben genomen, ging ze haar eigen weg.

    Gopal had nu geen geld meer om naar Udipi te gaan. Hij brak zijn pelgrimstocht af en keerde huiswaarts. Diezelfde nacht had hij een droom, waarin de god Krishna zich aan hem openbaarde. Hij sprak tot zijn aanbidder: "Terwijl jij op weg was naar Udipi, ben ik in de gedaante van een oude vrouw verschenen. De andere pelgrims die in jouw gezelschap waren namen niet eens de moeite om mij aan te kijken. Jij alleen was zo goed om naar het trieste relaas van mijn armoede te luisteren. Je schonk mij al jouw geld, waardoor je de bedevaart niet kon volbrengen. Om mijn zegen te ontvangen is het echter geen noodzaak om naar heilige tempels te reizen. Degene die oprecht is in zijn liefdadigheid en toewijding, op hem rust altijd mijn zegen, waar hij zich ook bevindt. God is overal aanwezig. Het zijn de onwetenden die menen dat ze de een of andere bedevaartplaats moeten bezoeken om hem te vinden. Ik ben uiterst tevreden met jouw toewijding, mildheid en liefdadigheid. Jij zult altijd mijn gunst en bescherming genieten."

                                            * * * EINDE * * *
    Bron : - "Volksverhalen uit kleurrijk Nederland. Reizen. Verhalen over avontuurlijke reizen uit de Chinese, Joodse, Nederlandse, Indiase, Turkse, Surinaamse, Marokkaanse en Indonesische verteltraditie"
               verschenen bij Uitgeverij Lemniscaat, Rotterdam, 1991.
               www.beleven.org

    25-04-2011 om 01:01 geschreven door saagje

    0 1 2 3 4 5 - Gemiddelde waardering: 0/5 - (0 Stemmen)
    Categorie:volksverhalen
    » Reageer (2)
    24-04-2011
    nieuwsgierig héHet verdwenen liedje...
    Het verdwenen liedje van de sneeuwgors
    - Een dierenverhaal van de Russische Eskimo's -
    Het was voorjaar geworden. Uit warme streken kwamen twee sneeuwgorzen aangevlogen, die op een hoge klip van de rotsen aan de Beringstraat hun nest gingen bouwen. Het wijfje legde een ei en begon te broeden. Om het ei voor de regen en de koude wind te beschutten, bleef ze er voortdurend op zitten. Nooit kon ze eens behoorlijk eten en nooit kon ze uitslapen.

    Eindelijk kwam er een zoontje uit het ei gekropen, een snoezig klein diertje. Niemand aan de hele kust had zo'n lief kuiken, maar één ding was erg vervelend: het schreeuwde altijd. Nu hadden beide ouders helemaal geen tijd meer om te eten, te drinken of te slapen. Als de vader op jacht naar voedsel was, wiegde de moeder het kind. Als de moeder wegvloog, paste de vader op de kleine.

    Op een dag zat het wijfje op de rand van het nest en zong een liedje voor haar zoontje:
    "Tsjilp, van wie zijn die kleine pootjes?
    Tsjilp, van wie zijn die vleugeltjes?
    Tsjilp, van wie is dat lieve kopje?
    Tsjilp, van wie zijn die schattige oogjes?
    Tsjilp, tsjilp, tsjilp?"
    Daar vloog een raaf voorbij. Hij hoorde het liedje, ging in de buurt van het nest zitten en luisterde verrukt. Hij vond het liedje zó prachtig, dat hij aan de sneeuwgors vroeg: "Geef mij dat liedje! Alstublieft! Geef het aan mij!"

    "Wat haal je in je hoofd!" zei de sneeuwgors. "Ik kan het je niet geven. Ik heb maar één liedje."

    "Ik smeek je er om," drong de raaf aan. "Ik kan zonder dat liedje niet meer leven."

    "Maar mijn zoontje kan zonder dat lied niet slapen," legde de sneeuwgors uit. "Houd nu maar op met zeuren. Ik geef het niet weg!"

    Nu werd de raaf nijdig. "Als je het niet goedschiks doet, dan maar kwaadschiks!" Hij vloog op de sneeuwgors af, ontrukte haar het lied en verdween uit het zicht.

    Het kuiken begon jammerlijk te huilen. En ook de moeder weende bitter. Net kwam de vader van de jacht terug. Hij zag en hoorde het gejammer en vroeg: "Wat is er met jullie? Wat is hier gebeurd?"

    "Een verschrikkelijk ongeluk," snikte de moeder. "Er is een raaf gekomen en die heeft ons liedje gestolen. Nu kan ons zoontje niet meer in slaap komen en huilt aan een stuk door. Wat moeten we beginnen?"

    De vader ontstak in grote woede. Zijn ogen fonkelden en hij stampte met zijn voeten. "Geef mij mijn strijdboog en mijn trefzekere pijlen! Ik zal die rover zoeken en het liedje terughalen!"

    Eindeloze afstanden legde hij af. Hij zag talloze vogels, maar nergens een raaf. Soms was het een patrijs, die tussen de stenen wipte, dan weer een pluvier, die een vrolijk deuntje floot. Eindelijk ontdekte hij op de rotsen een hele zwerm raven. Hij ging dicht in de buurt zitten, legde aan en wachtte. Degene, die het liedje zou inzetten, was de rover en zou hij raken met zijn pijl.

    De raven hadden het inmiddels druk met zichzelf. De oude mannetjes warmden zich in de zon, de oude wijfjes zaten te kletsen. De jongens stoeiden met de meisjes en niemand zong een lied, niet dat van de sneeuwgors of enig ander. Enkele malen was een vals gekras te horen, maar dat was toch geen lied?

    De vader-sneeuwgors vloog verder. Hij vloog in grote kringen boven het landschap en opeens zag hij een raaf op een tak zitten. Hij had zijn snavel omhooggericht, de ogen gesloten en wiegde zachtjes heen en weer, terwijl hij zong:
    "Tsjilp, van wie zijn die kleine pootjes?
    Tsjilp, van wie zijn die vleugeltjes?
    Tsjilp, van wie is dat lieve kopje?
    Tsjilp, van wie zijn die schattige oogjes?"
    Hij floot het liedje tot het einde toe uit en begon dan weer overnieuw. "Dat is de boef! Dat is die schurk die het mooiste liedje van de wereld gestolen heeft!" zei de sneeuwgors. Hij ging zitten op een tak van dezelfde boom, spande de boog en schoot een pijl af. De pijl ketste af op de harde veren van de vleugel. De raaf had er niets van gemerkt en zelfs de ogen niet geopend. Hij kweelde al maar door.

    De sneeuwgors nam alle pijlen uit de koker en schoot ze af op de rover, telkens vier tegelijk. Maar de raaf bleef zingen:
    "Au, van wie zijn die kleine pootjes?
    Au, van wie zijn die vleugeltjes?
    Au, au, ik ben ergens door getroffen!
    Au, van wie is dat lieve kopje?
    Au, au, iets heeft mij gestoken!
    Au, van wie zijn die schattige oogjes?
    Au, au! Au, au! Ik kan niet meer! Kras, kras!"
    Hij liet het liedje uit zijn snavel vallen. De vader-sneeuwgors ving het op en vloog er rap mee naar zijn nest. Toen hij dichterbij kwam, hoorde hij zijn zoontje schreeuwen en zijn vrouw huilen. "Jullie hoeven niet meer te schreeuwen en te huilen," zei hij. "Ik heb de boze raaf het liedje afgepakt. Hier heb je het!" Wat was de moeder-sneeuwgors blij. Ze begon meteen te zingen. Het zoontje hield op met huilen en sliep in. Sindsdien houden sneeuwgorzen zich muisstil als er een raaf voorbijvliegt. Zij zijn bang om hun snavel open te doen. Op deze manier hebben ze het liedje kunnen houden. Tot de dag van vandaag zingen alle moeder-sneeuwgorzen het voor hun huilende kinderen.

                                            * * * EINDE * * *
    Bron : - "De veer van de kraanvogel. Sprookjes uit het hoge noorden van Rusland en Siberië" voor kinderen naverteld door N. Gesse en S. Sadunaiskaja.
               Omniboek, Den Haag, 1978. ISBN: 90-620-70-52-3
               www.beleven.org

    24-04-2011 om 00:41 geschreven door saagje

    0 1 2 3 4 5 - Gemiddelde waardering: 0/5 - (0 Stemmen)
    Categorie:volksverhalen
    » Reageer (2)
    23-04-2011
    nieuwsgierig héAnansi - Een half dorp...(2)
    Anansi - Een half dorp voor twee kippen(vervolg)
    - Meester Superspin Anansi -
    In het dorp dat hij later die middag aandeed, eiste hij dat de varkens van de Gouverneur bij de koeien werden ondergebracht. Toen dat was gebeurd, wilde hij wel feestvieren, eten, drinken en dansen. Tegen twaalf uur wilde hij nog even naar zijn varkens kijken; nee, niemand hoefde met hem mee. Toen hij terugkwam, zei Anansi dat ze het goed maakten en dat hij nu ging slapen want hij moest weer vroeg op. Ze maakten het helemaal niet goed, die twee varkens. Anansi had ze gedood! Zo kon hij de volgende ochtend weer zijn toneelstuk opvoeren dat hij nog zo gezegd had, dat... dat de Gouverneur niet alleen hem maar het gehele dorp zou straffen... dat die varkens vannacht om twaalf uur nog kerngezond waren... dat het hun schuld was: hij had willen doorvaren, zij hadden zo nodìg feest willen vieren.

    "U kunt twee andere varkens krijgen!" - "Wàt twee andere varkens. Als het nou nog een koe was!" En zo voer Anansi weg met de vetste koe van het dorp. Maar dat viel tegen... Met dat dikke beest in zijn bootje kwam Anansi nauwelijks vooruit, hoe hij ook pagaaide en pagaaide... En wat was dat? Er kwam water in zijn korjaal! Snel peddelde Anansi naar de oever. "Eruit!" gilde bij tegen de koe die het bos in vluchtte. "Donkedam!" vloekte Anansi. "Stomme koe! Maar wat moet ik nu doen?"

    Terwijl hij somber voor zich uit staarde, vingen zijn oren het gehuil van een begrafenisstoet op. Anansi kroop achter een boom en wachtte tot de begrafenis voorbij was. Toen iedereen weg was, rende hij naar het graf en groef de kist op, waarin hij een kinderlijkje aantrof. Dood is dood, dacht Anansi, maar ik moet verder.

    Het schemerde reeds toen Anansi met het zieke zoontje van de Gouverneur het volgende dorp bereikte. Dat zei hij, ja, dat de Gouverneur hem had opgedragen diens zieke zoontje naar de dokter verderop te brengen. Omdat het al donker begon te worden, wilde hij wel in dit dorp overnachten, als zij hem en het zieke kind een rustige hut gaven.

    Het was doodstil in het dorp, iedereen liep op zijn tenen en probeerde niet te hoesten of te kuchen. Fluisterend vroeg de vrouw van het Dorpshoofd of het kleintje van de Gouverneur niet een beetje bananenmeel-pap lustte. "We kunnen, het proberen," zei Anansi. "Breng maar een grote kom, dan zal ik hem hapje voor hapje voeren." Wat was iedereen blij toen Anansi even later een lege kom buiten zette. "Het smaakte hem," zei Anansi en hij loog niet; het had hèm gesmaakt!

    Een uurtje later kwam de vrouw van het Dorpshoofd een bord je tajer-soep brengen. Ook dat at Anansi smakeliik op, maar intussen zag hij wel zijn kans. Je hebt namelijk eetbare èn giftige tajers, net zoals bij paddestoelen. Dus gilde Anansi even later dat het zoontje van de Gouverneur was overleden en dat het door de soep kwam. "Maar hij was toch al ziek..." probeerde het Dorpshoofd nog.

    Anansi beet zo hard op zijn onderlip dat die opzwol. "Dan was mijn lip zeker ook ziek? Hoe denkt u dat ik aan deze dikke lip kom? Dat is gebeurd toen ik proefde of de soep niet te heet voor het kind was." Nu begon het Dorpshoofd Anansi te smeken: "Wat moeten we doen? Wat zal de Gouverneur doen als hij hoort dat zijn zoontje in ons dorp is overleden? Help ons, Anansi, zeg ons wat we moeten doen!"

    Anansi deed of hij nadacht: "Het is jullie schutd... Jullie zullen het kind moeten begraven." Natuurlijk zouden ze dat doen. "En dan... dan zullen jullie de Gouverneur iets moeten aanbieden." - "Hij kan krijgen wat hij wil," riep het Dorpshoofd. "Het halve dorp als hij wil!" Anansi fronste zijn wenkbrauwen: "Wat zegt u daar? Herhaalt u dat eens." - "Ons halve dorp," herhaalde het Dorpshoofd. "Zou hij dat aannemen?"

    "We kunnen het proberen," zei Anansi, "ik zal het opschrijven, dan kunnen jullie het tekenen." Zo vertrok Anansi weer, met in zijn zak een papier waarop alle dorpsbewoners hun handtekening hadden gezet. "Ons halve dorp geven wij hierbij aan de Gouverneur" stond op het papier. Nog eenmaal klonk zijn lied op de rivier:
    "Pagaai, doe je werk
    Anansi is niet sterk
    Anansi is een slimme spin
    Iedereen trapt erin
    Waarin
    Daarin
    Anansi krijgt zijn zin."
    "Zo, ben je terug, Anansi. Waar is dat halve dorp van je?" Met deze woorden ontving de Gouverneur Anansi. "Wat dacht u? Dat ik het in mijn zak had gestopt?" zei Anansi op vrijpostige toon. "Zegt u mij eerst maar eens hoe u mij gaat belonen." - "Belonen waarvoor?" - "Hiervoor!" En Anansi overhandigde het papier met het halve dorp aan de Gouverneur.

    De Gouverneur dacht razendsnel na. Hij was blij met het halve dorp, maar hij werd ook een beetje bang: Waar moet dat naartoe als alle spinnen halve dorpen gaan veroveren en... ze niet aan mij geven? "Een bezem!" besliste de Gouverneur. "Ik beloon je met een bezem!" Toen Anansi dat hoorde, rende hij weg. Hij vertrouwde het zaakje niet. Daarom gaan spinnen er nog steeds snel vandoor, als je begint te bezemen.


                                              * * * einde * * *
    Bron : - "Volksverhalen uit kleurrijk Nederland. Dieren. Dierenverhalen uit de Chinese, Joodse, Nederlandse,
               Indiase, Turkse, Surinaamse, Marokkaanse en Indonesische verteltraditie"
               Lemniscaat, Rotterdam, 1990.
               - www.beleven.org

    23-04-2011 om 00:00 geschreven door saagje

    0 1 2 3 4 5 - Gemiddelde waardering: 0/5 - (0 Stemmen)
    Categorie:fabels
    » Reageer (2)
    22-04-2011
    nieuwsgierig héAnansi - Een half dorp...
    Anansi - Een half dorp voor twee kippen
    - Meester Superspin Anansi -
    Heel lang geleden wilde Meester Superspin Anansi de Gouverneur van zijn land verrassen met een half dorp. "Als u mij twee kippen geeft, kom ik terug met een half dorp," zei hij. "Dat wil ik wel eens zien," lachte de Gouverneur. "Is dat alles wat je nodig hebt? Twee kippen?" - "Nou nee..." aarzelde Anansi. Daar heb je het al, dacht de Gouverneur. "Doet u er maar een van uw jassen bij, en eh... een van uw steekhoeden, en eh... een van uw sabels en een van eh..." - "Mijn medailles?" vroeg de Gouverneur spottend. "Zuiver," zei Anansi, "een van uw medailles en een van uw boten. Dat is alles."

    De Gouverneur vond dat het meeviel en de volgende ochtend peddelde Anansi weg in een kleine roeiboot die ze in Suriname korjaal noemen. De zon scheen, de rivier was spiegelglad en langs beide oevers luisterden groene bomen naar een zingende spin, die twee kippen in zijn bootje had:
    "Pagaai, doe je werk
    Anansi is niet sterk
    Anansi is een slimme spin
    Iedereen trapt erin
    Waarin
    Daarin
    Anansi krijgt zijn zin."
    Tegen twee uur had hij er genoeg van. De zon was beter en beter geworden en hij had lamme armen gekregen van het roeien. Ik moet me maar eens laten uitnodigen, dacht Anansi, hier moet ergens een dorp liggen. Hij begon extra hard te zingen en trok op die manier de aandacht van de dorpsbewoners. "De Gouverneur! De Gouverneur!" riepen ze enthousiast. "Komt u bij ons op bezoek?" - "Geen tijd!" schreeuwde Anansi over het water. De mensen sprongen in hun korjalen en pagaaiden naar hem toe. "Welkom, Gouverneur! Kom alstublieft aan wal. U bent zo lang niet bij ons op bezoek geweest."

    "Zien jullie niet dat ik de Gouverneur niet ben," mopperde Anansi. "Ik ben zijn adjudant en ik moet deze kippen naar een vriend van hem brengen. Die woont verderop en zijn zoon is ziek en hij kan slechts genezen als hij kippesoep eet."

    Maar de dorpsbewoners hielden aan en uiteindelijk liet Anansi zich overhalen. "Is er iemand die voor de kippen van de Gouverneur kan zorgen?" Natuurlijk wilde iederéén voor ze zorgen. "Maar dit zijn heel bijzondere kippen," legde Anansi uit. "Ze slapen alleen maar bij ganzen."

    Geen probleem! De kippen bij de ganzen; eten, drinken, een dansfeest, een eigen hut voor Anansi! Toen het feest zijn hoogtepunt bereikte en iedereen op de dansvloer was, sloop Anansi naar het ganzenhok, greep de twee kippen en draaide ze de nek om. Terug op het feest zei hij dat hij moe was en ging slapen. Hij wilde de volgende morgen vroeg vertrekken.

    Om zes uur stond Anansi al bij zijn boot en riep: "Wie haalt mijn kippen voor me?" Iedereen schrok zich dood toen een jongetje met twee dode kippen aan kwam zetten. Anansi deed of hij flauwviel. "Ik ben verloren!" riep hij dramatisch. "Er is nog niets verloren," zei iemand, "we kunnen u twee andere kippen geven." Anansi begon te razen en te tieren: "Ik wil m'n eigen kippen, de kippen van de Gouverneur. Hoe kunnen jullie me twee van jullie kippen aanbieden... Als het nou nog ganzen waren!"

    Ganzen? Wilde Anansi liever twee ganzen? Maar natuurlijk kon hij twee van hun ganzen krijgen. Zo vertrok de slimme spin met twee ganzen in zijn korjaal en weer klonk zijn lied:
    "Pagaai, doe je werk
    Anansi is niet sterk
    Anansi is een slimme spin
    Iedereen trapt erin
    Waarin
    Daarin
    Anansi krijgt zijn zin."
    In de middag bereikte hij een ander dorp en weer liet Anansi zich smeken om aan wal te komen. "Als jullie niet goed voor mijn ganzen kunnen zorgen, blijf ik niet. Het zijn heel bijzondere ganzen," legde hij uit, "ze zijn van de Gouverneur en ze slapen alleen bij varkens." En wat brachten ze hem de volgende morgen? Twee dode ganzen! Anansi wist zogenaamd van niets, Anansi viel flauw, Anansi raasde en tierde totdat... hij twee varkens kreeg. Toen vertrok hij.


                                  * * * er komt nog een staartje * * *
    Bron : - "Volksverhalen uit kleurrijk Nederland. Dieren. Dierenverhalen uit de Chinese, Joodse, Nederlandse,
               Indiase, Turkse, Surinaamse, Marokkaanse en Indonesische verteltraditie"
               Lemniscaat, Rotterdam, 1990.
               - www.beleven.org

    22-04-2011 om 00:37 geschreven door saagje

    0 1 2 3 4 5 - Gemiddelde waardering: 0/5 - (0 Stemmen)
    Categorie:fabels
    » Reageer (1)
    21-04-2011
    nieuwsgierig héTijl Uilenspiegel en de lezende ezel
    Tijl Uilenspiegel en de lezende ezel
    - Een verhaal van Tijl -
    Tijl Uilenspiegel kwam eens zonder een cent op zak te Erfurt, waar een beroemde universiteit was, met een heel stel zeer geleerde professoren. Die hadden al veel van Tijl's slimheid gehoord en besloten eens te onderzoeken, wat er nu eigenlijk waar was van die slimmigheid. Zij lieten hem in hun vergadering komen, en de rector zei: "Men zegt, dat jij alles kan; vertel ons nu eens, zie je ook kans, een ezel te leren lezen?" - "Zeker, mijne heren, maar dat kost tijd. Ik wil het wel op me nemen, mits u ondertussen zorgt, dat ik leven kan." - "Afgesproken," zei de rector.

    Men bezorgde Tijl een ezel en de grappenmaker stapte met z'n leerling naar het voornaamste hotel van de stad. Hij vroeg voor zichzelf de beste kamer van 't hotel en voor grauwtje een afzonderlijke stal; de professoren zouden alles betalen. De eigenaar van het hotel ging informeren aan de universiteit en de rector zei, dat de zaak in orde was.

    Nou, toen begon er een goed leventje voor Tijl. Hij kreeg zoveel te eten en te drinken als hij wilde en de professoren zorgden ook nog voor een zakcentje. De ezel had hij in de stal voor een voederbak gebonden; in de voerbak zette hij een groot oud boek, en tussen de bladen strooide hij haverkorrels. Het duurde niet lang, of het dier had geleerd met zijn neus de bladen van het boek om te slaan en dan de haverkorrels op te likken. Dat was het enige werk, dat Tijl deed: het voer tussen de bladen van het boek strooien en hij zorgde er voor, dat de ezel altijd hongerig bleef. Voor de rest deed hij niets dan een lui leventje leiden op kosten van de professoren.

    Maar op een dag kwam de rector vragen, hoever de ezel nu al gevorderd was. "Hij leert het al aardig," zei Tijl, "U moet morgenmiddag maar eens komen kijken. U zult versteld staan." Tijl gaf de ezel nu niets meer te eten, zodat het dier helemaal uitgehongerd was, toen de rector weer kwam. Tijl nam hem mee naar de stal en zette het grote boek, waar nergens een korreltje haver in lag, voor de ezel in de kribbe. Dadelijk begon het dier met zijn neus de bladen om te slaan; maar het vond nergens iets; dan balkte het erbarmelijk van: "i-a, i-a," en bladerde weer verder.

    "U ziet, dat hij al aardig is opgeschoten," zei Tijl. "Maar hij zegt niks anders dan i-a, dat is toch geen lezen." - "'t Is een begin," zei Tijl lachend, "hij leest nu al twee letters van de zes en twintig, de andere vier en twintig leert-ie ook wel, als u me maar de tijd laat." De rector begon te lachen. "Je hebt je d'r aardig uitgered, slimmerd," zei hij, "maar ik ben bang, dat de rekening al te hoog zou worden, als we jou de lessen lieten voortzetten, totdat grauwtje genoeg geleerd had. Adieu hoor!"

    Tijl liet zich nog één keer een lekkere maaltijd voorzetten en trok toen goedgemutst verder, andere vrolijke avonturen tegemoet.

                                            * * * EINDE * * *
    Bron : - "Boek van de jeugd"
               Uitgeverij de Arbeiderspers, Amsterdam, 1930.
               www.beleven.org

    21-04-2011 om 00:00 geschreven door saagje

    0 1 2 3 4 5 - Gemiddelde waardering: 1/5 - (1 Stemmen)
    Categorie:sagen
    » Reageer (2)
    20-04-2011
    nieuwsgierig héDe Woeste Hoeve
    De Woeste Hoeve
    - Een Veluwse sage over Gloeiende Gerrit -
    De Woeste Hoeve stond midden in de eindeloze onherbergzaamheid tussen Apeldoorn en Arnhem. Het was een belangrijke pleisterplaats voor reizigers.

    Moeder Eva bewoonde het grote huis met haar twee zonen en een meid. Jan, haar oudste zoon, was een flinke schrandere kerel, maar haar tweede zoon Gerrit was wat achterlijk en niet zo vlug van begrip. Ze waren beiden - zonder het van elkaar te weten - verliefd op de meid, een jonge vrolijke dame van net twintig.

    De jongste van de beide broers had op een avond, toen ze samen op de deel waren, zijn liefde bekend aan het knappe meisje. Hij deed het op een zo'n onbeholpen wijze, dat ze hem had uitgelachen en stoeiend in het hooi had laten vallen. Spoedig daarna moest hij het aanzien, dat zijn oudere broer meer geluk had in de liefde dan hij. Hij werd schuwer en stiller dan hij al was en er begon een kwaadaardige jaloersheid in hem te groeien tegen het meisje en tegen zijn broer, die in alles zo veel meer bevoorrecht was.

    Moeder Eva stierf na een korte maar hevige ziekte, en een jaar later ging haar oudste zoon Jan trouwen met de meid.

    Tante Tonia was al dagen te voren op de Woeste Hoeve gekomen om de bruid te helpen bij al de toebereidselen. Er moesten broden en koeken en krentenmik gebakken worden voor de gasten en dat kon niemand beter dan tante Tonia. Op de ochtend van de feestdag zei ze tegen haar jongste neef: "Gerrit, je moest eens wat dennentakken en klimop halen en de stoelen van het bruidspaar groen maken. En dan strooi je daarna eens netjes met wit zand op de vloer: 'Leve Bruid en Bruidegom'."

    Maar Gerrit had wat gemompeld, was naar buiten gegaan en niet teruggekeerd. Toen had tante Tonia zelf een mes genomen, was op haar oude benen naar buiten gestrompeld, had dennentakken gehaald en klimop en hulst, die vol rode bessen was. Ze had de twee stoelen al groen, toen Dirk en Marie uit Loenen kwamen om te helpen versieren. Die hingen slingers om de deurpost en staken de vlag uit, en Marie greep met haar vlugge handen in de bak met schuurzand, liet het zand dan met een fijn straaltje op de vloer lopen en schreef in grote sierlijke krullen: 'Leve Bruid en Bruidegom'.

    Al vroeg in de morgen kwamen de familieleden en vrienden uit Loenen, Beekbergen, Eerbeek en Hoenderlo naar de Woeste Hoeve gereden om de bruiloft mee te vieren. Er kwam al meer en meer drukte op het erf van wagens, die rolden over de hard bevroren grond, en paarden die stampten en snoven. Vrolijke stemmen klonken op in de heldere wintermorgen. Toen het bruidspaar in de versierde kamer binnenkwam, stond de tafel al vol geschenken. In het grote oude vertrek knetterde het haardvuur en er werd gelachen en gestoeid rondom de zware tafel. Steeds kwamen er nieuwe bruiloftsgasten aan. Het erf stond vol tilbury's en Utrechtse wagentjes en in de stal was bijna geen plaats genoeg voor de paarden.

    Tegen de avond was het wat beginnen te waaien en de lucht betrok hoe langer hoe meer. Dikke sneeuwwolken stapelden zich over elkaar. Toen de laatste gasten vertrokken, joeg de sneeuw in kleine scherpe naaldjes naar binnen en een half uur later gilde de sneeuwstorm langgerekte tonen om het oude eenzame huis. Spoedig lag de gehele Woeste Hoeve in duisternis en waren de bewoners naar bed gegaan. De fijne jachtsneeuw kwam onder de deur en door de raamkieren naar binnen stuiven.

    Gerrit, de jongste broeder, was met zijn kleren nog aan in bed gaan liggen, maar korte tijd daarna sloop hij zachtjes naar de haard, rakelde het ingerekende vuur onder de as uit, deed dat in een test* en ging er mee naar de deel. Daar wierp hij de test met de gehele inhoud in het hooi, schoof voorzichtig en zonder geluid de grendel van de kleine deur en verdween in de koude voortjagende sneeuwstorm van de gure winternacht.

    Het hooi had snel vlam gevat en het vuur greep al spoedig in het rieten dak. Door de staldeur die was blijven openstaan, joeg een koude tocht naar binnen die in een oogwenk de hele hoeve in lichte laaie zette. De vlammen sloegen rode gaten in het rieten dak en kronkelden op in de zwarte lucht, waar ze gegrepen werden door de storm. De dikke binten kraakten en knapten als spaanders op een vuurhaard. Rode rookwolken builden tegen de rossig verlichte lucht op, woest loeiden de vlammen in de bulderende stormnacht, en een dwarrelende wolk van vonken stoof in een wervelwind ver over de besneeuwde heide. De vlammen floten en knetterden en grepen alles in hun kromme klauwen. De Woeste Hoeve was verloren.

    Toen de andere dag in de grauwe morgen de dampende paarden van de diligence stil hielden bij de tot de grond afgebrande boerenplaats, droeg men de twee verkoolde lichamen van de jonggehuwden weg uit de smeulende en rookende puinhoop.

    Gerrit was gevlucht naar de 'Onzalige Bossen', waar hij zich een tijdlang ophield, maar ten slotte werd hij door gebrek genoodzaakt zichzelf bij het gerecht aan te geven en hij stierf in de gevangenis.

    Sinds die tijd zien de mensen af en toe in de buurt van de Woeste Hoeve een vlammend vuur over de heide dwalen wel zo groot als een brandende strobos en sommigen herkennen duidelijk een gloeiende man met een vuurkist in zijn hand. Men noemt het verschijnsel Gluënde Gerrit (Gloeiende Gerrit).

    * Een test is een vuurvast potje, waarin gloeiende kolen gelegd kunnen worden.

                                                                   * * * EINDE * * *
    Bron : - "Veluwsche sagen" geschreven en verlucht door Gust. van de Wall Perné. Tweede bundel.
               Uitgegeven te Amsterdam bij Scheltens & Giltay, 1921. p. 94-107.
               - www.beleven.org

    20-04-2011 om 00:27 geschreven door saagje

    0 1 2 3 4 5 - Gemiddelde waardering: 0/5 - (0 Stemmen)
    Categorie:sagen
    » Reageer (2)
    19-04-2011
    nieuwsgierig héDe verkochte droom
    De verkochte droom
    - Een verhaal uit Japan over geluk -
    Jukitshi en Mosuke waren sinds jaren goede vrienden. Jukitshi was een vrolijke, bijna lichtzinnige knaap, Mosuke daarentegen bekeek het leven ernstig en was meestal uiterst voorzichtig. Hoewel zij dus heel verschillend van aard waren, mochten zij elkaar bijzonder graag en als de één een zakenreis wilde maken - zij waren beiden koopman - wachtte hij meestal tot de ander met hem mee kon gaan.

    Eens waren zij weer samen op reis. Zij hadden een warme dag achter de rug en waren dankbaar toen er onverwacht een woud voor hen opdoemde, waar zij, onder de donkere pijnbomen, wat konden uitrusten. En het duurde niet lang of Jukitshi was ingeslapen.

    Mosuke bekeek hem aandachtig en zuchtte: "Hij slaapt hier warempel net zo vast als thuis. Ik kan dat niet. Altijd ben ik bang dat iemand me bestelen zal. Toch zou het wel goed zijn hier een dutje te doen. Maar ach, wat zeur ik, ik kan nu eenmaal niet buiten slapen!" Terwijl Mosuke, in gedachten verzonken, naar zijn vriend zat te kijken, zag hij plotseling uit diens linker neusgat een wesp vliegen. Verwonderd keek hij hem na. Het beestje vloog naar een eenzame pijnboom op een hoge rots, cirkelde driemaal rond de kruin, keerde dan terug naar Jukitshi en verdween in diens linker neusgat. Zoiets vreemds had Mosuke nog nooit beleefd!

    Op dat ogenblik ontwaakte Jukitshi, rees lachend overeind en zei: "Daar had ik toch een wonderlijke droom! Die zal ik je vertellen. Stel je voor, op een hoge rots stond een pijnboom, net als die daar en om zijn stam vloog een wesp en die zoemde maar steeds: "Op déze plek moet je graven!" Goed, ik begon te graven en wat vond ik daar? Een grote aarden kruik vol met goudstukken! Zoveel geld had ik in mijn hele leven niet bij elkaar gezien. Maar ja, het was ook een droom..."

    "Dat was inderdaad een vreemde droom," antwoordde Mosuke. "Onder die pijnboom zou ik maar eens gaan zoeken."

    "Welnee, dacht je dat ik mij in deze hitte, alleen door zo'n pijnbomendroom, in het zweet ging werken? Laten we maar vlug verdergaan, dan zijn wij op tijd in de stad."

    Doch Mosuke hield vol. "Zo 'n droom heeft beslist iets te betekenen. Als jij het niet doet, zou ik het kunnen proberen. Weet je wat, je mag mij die droom verkopen."

    Jukitshi lachte hartelijk. "Dat is geen gek idee, een droom heb ik nog nóóit verkocht. Hoeveel geef je ervoor?"

    "Je vertelde dat je een grote zak goudstukken vond. Welnu, ik ben je vriend en wil je niet tekort doen. Zeg zelf maar hoeveel die droom je waard is."

    Na wat heen en weer praten kwamen zij overeen dat Mosuke de droom zou kopen voor driehonderd zilverstukken.

    Jukitshi schoot opnieuw in de lach. "Zo heb ik nog nooit zaken gedaan. Driehonderd zilverstukken voor een gewone droom! Maar laten wij nu opschieten, anders komen we veel te laat op de markt."

    De stemmen van de vrienden (die dachten dat ze alleen waren) hadden helder door het bos geklonken. Zij konden ook niet weten dat de gierige Katshiemon alles had afgeluisterd. Deze was eveneens op weg naar de stad en had onder een pijnboom wat geslapen. Maar het levendige gesprek van de vrienden had hem gewekt. Nu lachte hij vol leedvermaak. Wat 'n brave mensen, een droom verkopen! Het was een geluk dat zij zo hard gesproken hadden. Nu wist hij waar die schat verborgen lag. En hij had hem tenminste voor niets!

    Katshiemon liet zijn plan, om naar de markt te gaan, varen en beklom de rots. Daar begon hij onder de pijnboom te graven, te graven... en ziet, hij stootte op iets hards en even later tilde hij een grote aarden kruik vol goudstukken uit de kuil. Hij sloeg de kruik aan stukken, verborg het goud in zijn reistas en haastte zich naar de stad. "Herberg te koop" was het eerste wat hij zag. Hij kocht hem, werkte hard en werd een rijk man.

    Toch bracht de schat hem op de duur geen geluk. In de loop der jaren verloor hij niet alleen al het geld dat hij onder de pijnboom gevonden had, maar ook wat hij voor die tijd bezat. En tenslotte strompelde hij als bedelaar langs de wegen.

    Toen Mosuke zijn zaken in de stad had afgehandeld, nam hij afscheid van Jukitshi en keerde terug naar de plaats waar hij diezelfde dag zijn droom verkocht had. Maar wie schetst zijn verbazing toen hij onder de pijnboom een grote kuil vond, waarin de wortels vreemd omhoog staken! En het moest een grote kruik geweest zijn die in scherven daartussen lag.

    "Iemand is mij vóór geweest," mompelde hij triest. En gedachteloos greep hij een van de scherven. Ineens sprong hij op. In de grootste scherf waren letters gekrast! "De eerste van de zeven" las hij hardop.

    Hoopvol staarde hij in de kuil. Als er stond "De eerste van de zeven" kon dat betekenen dat er nóg zes kruiken verborgen waren. Hij begon ogenblikkelijk te graven. En inderdaad, de ene aarden kruik na de andere kwam tevoorschijn en toen hij, hijgend en zwetend, niet verder kon, stonden er zes op de kant! En, constateerde hij tevreden, tot aan de rand gevuld met goudstukken!

    Mosuke ging naar de stad, bouwde er een grote herberg en liet op het uithangbord schilderen: "In de Gelukskruik". En tot het einde van zijn leven had hij hier een vrolijk en gelukkig bestaan.

    Dikwijls stapte Jukitshi de herberg binnen. Dan boog hij hoffelijk voor zijn vriend en vroeg: "Wel Mosuke, hoe gaat het met mijn droom?"

    Dan sloegen zij elkaar lachend op de schouders en altijd weer kreeg Jukitshi de grootste aarden kruik, gevuld met de allerbeste rijstwijn!


                                              * * * einde * * *
    Bron : - "Japanse sprookjes" bewerkt door Marijke van Raephorst.
               Uitgeverij N. Kluwer, Deventer, 1971.
               - www.beleven.org

    19-04-2011 om 00:52 geschreven door saagje

    0 1 2 3 4 5 - Gemiddelde waardering: 0/5 - (0 Stemmen)
    Categorie:volkssprookje
    » Reageer (2)
    18-04-2011
    nieuwsgierig héDe slimme en de...
    De slimme en de domme koopman
    - Een verhaal uit Irak over een maaltijd voor de kalief -
    In Bagdad leefde eens een rijke koopman; maar op een dag had hij zich in de schulden gestoken en was hij failliet gegaan. Toen hij echter op een avond niets meer te eten had en de hele nacht niet kon slapen van de honger, sprak hij de volgende ochtend tot zijn vrouw: "Haal een kip voor me, Soheir!" Op haar vraag wat hij van plan was te gaan doen, antwoordde hij: "Ik wil de kip naar de kalief brengen."

    De vrouw ging naar de buren, leende een paar piaster van hen en kocht een kip. Haar man beval haar het dier te braden. Omdat ze ook geen brood hadden, ging hij naar de markt, kocht op de pof twee stukken brood, legde de gebraden kip erop en deed alles op een schaal. Daarmee ging hij naar het paleis van de kalief.

    Toen hij de binnenplaats van het paleis van de kalief opkwam, vroegen de dienaren hem: "Waar wil je heen, broeder?" Hij antwoordde: "Ik wil de kalief een ontbijt brengen." Daarop lieten ze hem naar binnen gaan. Hij kwam in de ontvangstzaal en de kalief vroeg hem: "Wat breng je daar, mijn zoon?" - "Ik heb een ontbijt voor u, o emir der gelovigen," antwoordde hij. "Voor mij alleen of ook voor mijn vrienden?" informeerde de kalief. "Voor u en uw vrienden," antwoordde hij. En de kalief beval: "Nu dan, verdeel het onder ons."

    De koopman spreidde zijn mantel uit, legde het brood en de kip erop en begon alles te verdelen, terwijl hij een vreselijke honger voelde en het water hem in de mond liep. Allereerst trok hij de kop van de kip af, legde die op een stuk brood en gaf het aan de kalief; daarna trok hij er een vleugel af, legde die op een stuk brood en gaf dat aan de eerste grootvizier en toen trok hij de andere vleugel eraf, legde die op een stuk brood en gaf dat aan de tweede grootvizier.

    De rest hield hij zelf en hij begon met grote eetlust te eten. De kalief vroeg hem: "Mijn zoon, zeg ons, waarom heb je dit zo verdeeld?" - "O kalief," gaf de koopman ten antwoord, "u bent het hoofd van alle mensen en om die reden heb ik u de kop van de kip gegeven, de ene grootvizier staat aan uw rechter schouder en de andere aan uw linker schouder: de rest is van geen betekenis, dus dat komt mij toe. Bovendien sterf ik van de honger."

    Daarop beval de kalief hem 500 goudstukken te geven en de twee grootviziers gaf hij opdracht hem dezelfde som te geven. De koopman nam het geld en snelde er zeer verheugd mee naar zijn vrouw. Onderweg ging hij langs de markt en kocht etenswaren, tarwe, rijst, vet en allerlei huishoudelijke artikelen. Hij bestelde ook bouwlieden en liet zijn huis renoveren en er een stuk aan bouwen. De buren zeiden: "Gisteren bezat hij geen cent en ging slapen zonder avondmaal. Waar heeft hij plotseling dat geld vandaan om te gaan bouwen?" Dus ging een buurvrouw naar de vrouw van de koopman en informeerde bij haar: "Zuster, hoe komen jullie toch aan geld om te gaan bouwen, terwijl jullie gisteravond niet eens iets te eten hadden?" - "Mijn man heeft de kalief een kip voor zijn ontbijt gebracht," vertelde de vrouw van de koopman, "en de kalief heeft hem daarvoor geld gegeven."

    De buurvrouw ging naar haar man en zei: "Stel je voor, onze buurman die gisteren zonder eten naar bed ging, heeft de kalief een kip gebracht voor zijn ontbijt en kreeg daarvoor veel geld. Laten wij ook een gerecht klaarmaken en breng dat naar het paleis."

    De andere koopman kocht zeven kippen en liet die bereiden met rijst en saus. Hij liet kruiers komen die het gerecht droegen en ging met hen naar het pateis. Toen de kalief hem vroeg: "Wat breng je mee, mijn zoon?" antwoordde de koopman: "Dit is een middagmaal voor u, o kalief!"

    "Voor mij alleen of voor ons allemaal?" wilde de kalief weten, en de koopman antwoordde: "Voor u allemaal!" - "We eten echter niet allemaal van één schaal, maar ieder apart," sprak de kalief, "verdeel het dus onder ons." Daarop gaf de koopman de kalief drie kippen en aan iedere grootvizier gaf hij er twee.

    "Waarom heb je het zo verdeeld?" werd hem gevraagd, en de koopman antwoordde: "Dit is alles wat ik weet." Toen gaf de kalief opdracht hem ieder vijfhonderd slagen te geven. Deze koopman ging hinkend en klagend terug naar zijn vrouw en schreeuwde tegen haar: "Dat is allemaal jouw schuld, vervloekt wijf!"


                                              * * * einde * * *
    Bron : - "Volkssprookjes en Legenden uit Arabië: verzameld door Ursula Assaf-Nowak" - Uitgeverij Elmar, 1979.
               Ook wel "Arabische sprookjes uit het morgenland".
               - www.beleven.org

    18-04-2011 om 01:51 geschreven door saagje

    0 1 2 3 4 5 - Gemiddelde waardering: 0/5 - (0 Stemmen)
    Categorie:volkssprookje
    » Reageer (3)
    17-04-2011
    nieuwsgierig héHet geheim van de smid
    Het geheim van de smid
    - Een sprookje van Gerard Reve over een bijzondere kogel -
    Lieve jongens en meisjes! Nu moeten jullie eens horen wat er eens een keer gebeurd is. Er was ereis een jager en die ging uit jagen. Hij joeg de gehele dag dat het een aard had. Maar hoe hij ook joeg, het lukte hem maar niet om enig wild te schieten. Eindelijk, laat in de middag, toen de zon al laag aan de hemel stond, kwam hij aan een dal en daar, vlak voor hem, in een groen knollenland, daar zaten maar liefst zeven hazen.

    De oudste van de zeven hazen was de grootste en die zat dus in het midden. Ons jagertje behoefde zich niet lang te bedenken. Gezwind greep hij naar zijn kogeltas, maar wie schetst zijn verbazing en teleurstelling, toen hij bemerkte dat deze leeg was? Jullie begrijpen het al: hij had al zijn kogels verschoten. Nu was goede raad duur. Maar onze jager versaagde niet.

    Omdat hij een jager was deed hij snel een schietgebedje en bad met grote aandrang. En ziet! Zijn gebed werd verhoord. Het duurde niet lang of hij maakte zijn broek los, hurkte neder en scheet uit zijn eigen achterste een keiharde, lange, dunne drol, die precies zo dun was als een geweerkogel. Terstond wist onze jager wat hem te doen stond. Hij deed bliksemsnel kruit in zijn geweer en deed - in plaats van een kogel - zijn eigen drol in de loop van zijn geweer.

    Het duurde niet lang meer, of hij had aangelegd, gemikt en de trekker overgehaald. "Boem!" klonk het door het dal. En de ongewone kogel suisde met duizelingwekkende vaart voort dat het een lieve lust was. En het volgende ogenblik trof de drol, die de jager uit zijn geweer had afgeschoten, de oudste van de zeven hazen precies midden op zijn voorhoofd en spatte daar in duizend stukken uiteen.

    De jager had de vorige avond toevallig in de stad gegeten en daardoor verspreidde die uit elkaar spattende van de jager een verschrikkelijke stank. Ja, jongens en meisjes, die grote lange drol, die de jager als kogel gebruikt had en die op het voorhoofd van de grootste haas in duizend stukken uiteenspatte, die maakte zo'n vreselijke stank, dat alle zeven hazen - de grootste en oudste incluis - pardoes flauwvielen.

    Nu hoefde onze wakkere jagersman niets anders meer te doen dan alle zeven hazen in zijn bijtas te stoppen. "Voed je goed," wil ik maar zeggen. En als jullie je kleine, stoeiende en ravottende lijfjes gezond willen houden, dan moeten jullie er voor zorgen dat je elke dag een flinke, mooie, grote bolus bakt. Dus niet alles mondjesmaat over de hele dag verdeel, maar elke morgen of middag de hele uilebal ineens. Want - wie weet? - krijgen jullie van Sint Nicolaas dit jaar allemaal een geweer.


                                            * * * einde * * *
    Bron : - "Ik bak ze bruiner. Gerard Kornelis van het Reve leest 4 eigen sprookjes"
               uitgegeven als EP door Catfish Records, 1969, LP-nummer: 5C 023-24110 M
               - www.beleven.org

    17-04-2011 om 00:13 geschreven door saagje

    0 1 2 3 4 5 - Gemiddelde waardering: 0/5 - (0 Stemmen)
    Categorie:sprookjes
    » Reageer (1)
    16-04-2011
    nieuwsgierig héDe halsboord
    De halsboord
    - Een grappig sprookje van Hans Christian Andersen -
    Er was eens een keurige meneer, wiens hele inboedel bestond uit een laarzenknecht en een kam, maar hij bezat de prachtigste halsboord van de wereld, en over die boord zullen we een geschiedenis te horen krijgen. De boord was nu zo oud geworden dat hij erover dacht te trouwen, en toen wilde het toeval dat hij met een kousenband in één was terechtkwam.

    "Nee," zei de boord, "nog nooit heb ik zó iets slanks, fijns, zachts en liefelijks gezien! Mag ik vragen hoe u heet?"

    "Dat zeg ik niet!" zei de kousenband.

    "Waar komt u vandaan?" vroeg de boord.

    Maar de kousenband was erg schuchter en vond dat toch wel een wonderlijke vraag.

    "U bent zeker een ceintuur!" zei de halsboord, "zo'n band die onder de kleren gedragen wordt! Ik zie 't wel. U dient zowel voor gemak als voor de mooiigheid, mejonkvrouwe!"

    "U mag niet tot mij spreken!" zei de kousenband. "Ik geloof niet dat ik daartoe aanleiding gegeven heb!"

    "Toch wel, als men zo mooi is als u!" zei de boord, "dat is aanleiding genoeg!"

    "Houd op met mij zo na te komen!" zei de kousenband, "u ziet er zo mannelijk uit!"

    "Ik ben ook een keurige meneer!" zei de boord. "Ik heb laarzenknecht en kam!"

    Maar dat was niet waar, het was zijn meester die ze bezat, maar hij schepte ermee op.

    "Kom mij niet te na!" zei de kousenband, "dat ben ik niet gewoon!"

    "Preutsheid!" zei de halsboord, en toen werden zij uit de was gehaald, gesteven, op een stoel in de zon gehangen en op de strijkplank gelegd; en toen kwam het gloeiende ijzer.

    "Vrouw!" zei de boord, "lieve weduwvrouw! Ik word helemaal warm! Ik word een ander mens, ik kom helemaal uit de plooi, u brandt gaten in mij! Au! Wilt u met mij trouwen?"

    "Vod," zei het strijkijzer, en ging trots over de boord heen, want die verbeeldde zich dat hij een stoomketel was die op de rails wagens moest gaan trekken.

    "Vod!" zei hij.

    De boord rafelde een beetje aan de kanten, én toen kwam de papierschaar en die moest de rafels wegknippen.

    "O!" zei de boord, "u bent zeker eerste danseres. Wat kunt u uw benen strekken! Zo iets moois heb ik nog nooit gezien, dat kan niemand u nadoen!"

    "Dat weet ik!" zei de schaar.

    "U verdiende gravin te zijn!" zei de halsboord, "alles wat ik bezit is een keurige meneer, een laarzenknecht en een kam. Och, was ik maar graaf!"

    "Wou jij met me trouwen!" zei de schaar, want ze werd boos, en toen gaf ze hem een flinke knip, zodat de boord geen dienst meer kon doen.

    "Nu moet ik maar de kam ten huwelijk vragen. Het is merkwaardig, hoe u al uw tanden behoudt, mejuffrouw!" zei de halsboord. "Hebt u er nooit aan gedacht u te verloven?"

    "Zeker, daar kunt u van op aan!" zei de kam, "ik ben toch immers met de laarzenknecht verloofd."

    "Verloofd!" zei de boord; nu was er niemand meer te vragen en toen kreeg hij er genoeg van.

    Een hele tijd ging voorbij; toen kwam de halsboord in de kist terecht bij de papiermolenaar, waar een heel lompengezelschap bijeen was, beschaafden en onbeschaafden, ieder apart, zoals het hoort. Zij hadden allen veel te vertellen, maar de halsboord het meest, die was een echte opschepper.

    "Ik heb zo verschrikkelijk veel meisjes gehad!" zei de boord, "ik had geen rust. Ik was dan ook een hele meneer met al mijn stijfsel. En ik had een laarzenknecht en een kam, die ik nooit gebruikte. U had me toen eens moeten zien, wanneer ik op mijn zij lag! Nooit vergeet ik mijn eerste meisje, zij was een ceintuur, zo fijn, zo zacht en zo liefelijk, zij stortte zich, terwille van mij, in een kuip met water! En er was ook een weduwvrouw, die gloeiend werd, maar ik liet haar staan en zwart worden. En toen was er een eerste danseres die mij de snee gaf waar ik nu mee loop, zij was zo vals! Mijn eigen kam was verliefd op mij, zij verloor al haar tanden van liefdesverdriet. Ja, ik heb heel wat beleefd van dat soort dingen. Maar 't meeste medelijden heb ik met de kousenband, met de ceintuur bedoel ik, die in de waterkuip verdween. Ik heb heel wat op mijn geweten, ik moet nodig tot wit papier worden!"

    En dat werd hij ook, alle lompen werden wit papier, maar de halsboord werd juist dat stuk wit papier waarop deze vertelling gedrukt is. En dat kwam omdat hij achteraf zo vreselijk had gepocht op wat nooit gebeurd was. En daarom moeten wij eraan denken ons nooit zo te gedragen, want wij kunnen heus niet weten of wij ook niet eens in de lompenkist terechtkomen en tot wit papier gemaakt worden en onze hele geschiedenis erop gedrukt krijgen, zelfs onze geheimen, en ze dan zelf moeten rond vertellen, net als de halsboord.


                                            * * * einde * * *
    Bron : - "Sprookjes en vertellingen" door Hans Christian Andersen.
               Van Holkema & Warendorf, Bussum, 1975. ISBN: 90-269-0924-1
               - www.beleven.org

    16-04-2011 om 00:24 geschreven door saagje

    0 1 2 3 4 5 - Gemiddelde waardering: 0/5 - (0 Stemmen)
    Categorie:sprookjes
    » Reageer (2)
    15-04-2011
    nieuwsgierig héDe arme houthakker
    De arme houthakker
    - Een sprookje van de Mexicaanse indianen -
    Anacia Ventura was de naam van de jongen. Hij had geen vader meer. Hij ging naar het bos om hout te hakken.

    Op een dag hoorde hij de schreeuw van een dier. Het huilde daar buiten in het bos. Hij dacht bij zichzelf: "Wat zou er met dat dier zijn? Ach, ik zal het eens gaan bekijken."

    Zo gezegd, zo gedaan. Toen hij op de bewuste plaats kwam, stelde hij vast dat het een slang was die een ree had gevangen. Het was het ree dat zo schreeuwde. Toen hij naderbij kwam, zag hij dat de slang zeven koppen had. Ze probeerde het ree dood te bijten, maar kreeg het niet voor elkaar omdat haar bek te klein was.

    Toen zei Anacia: "Arm dier. Hoe wil je nou zoiets groots verslinden? Ik zal je helpen."

    Dus doodde hij het ree en sneed het in kleine stukken. Die voerde hij toen aan de slang. Ze at het hele ree, in kleine stukjes die in haar bek pasten. Er bleef niets over behalve een hoop botten en de kop.

    Toen zei de slang: "Hartelijk dank, dat je me geholpen hebt. Kom nu mee. Ik breng je naar het huis van mijn vader."

    Zo gingen zij op weg. De slang voerde hem mee naar haar vader, maar ze nam een andere gestalte aan. Ze was niet langer een slang maar een heel mooie vrouw. Toen ze bij het huis kwamen, zei ze: "Vader, ik heb een jongen meegebracht. Hij heeft me geholpen. Ik wilde koste wat het kost een ree opeten. Ik had het gevangen maar ik kon het niet doden. Toen heeft hij het voor me gedood en zo versneden dat ik het opeten kon. Nu zit ik vol."

    "Heel goed dochter. Maar wat wil je nu met hem doen? Zullen we hem een dier schenken?"

    "Nee, vader."

    "Geld dan misschien?"

    "Nee, vader."

    "Maar iets moeten we hem toch geven."

    "Geef hem toch wat je in je zak hebt."

    "Nee, dochter."

    "Geef het hem nou, vader. Jij kunt toch wel aan een andere spiegel komen."

    Dus haalde de man een kleine spiegel uit zijn zak en zei: "Hij zal van veel nut voor je zijn. Gebruik hem alleen zó. Draai hem zo in je hand. Beveel dan: "Breng geld, breng eten, breng wijn." Je kunt ook zeggen: "Doe dit, doe dat." Het zal meteen gebeuren."

    "Heel praktisch."

    Anacia ging naar huis. Hij werkte niet meer. Alles wat hij hoefde te doen was zijn spiegel te bewegen en te zeggen: "Breng me levensmiddelen, breng me geld!" En meteen gebeurde het.

    Op een dag zei hij tegen zijn moeder: "Moeder, ik wil met de dochter van de koning trouwen."

    "Goed, mijn zoon."

    Zo ging de beste vrouw naar het paleis en vroeg de koning namens haar zoon om de hand van zijn dochter.

    "Heer koning," zei ze eenvoudig, "mijn zoon zou graag met uw dochter willen trouwen."

    "O ja?"

    "Ja, heer koning"

    "Mooi. Ik heb gehoord dat hij niet dom is. We zullen zien. Hij moet hierheen komen en een tijdje voor me werken. Dan geef ik hem misschien mijn dochter tot vrouw."

    De vrouw ging terug naar huis en vertelde haar zoon wat de koning had gezegd.

    Anacia kwam naar het paleis en meldde zich voor het werk. De eerste opdracht die de koning hem gaf, zag er als volgt uit: De koning gaf hem zakken en daarin bevonden zich bonen, maïs en pompoenpitten door elkaar heen. Die moest hij uitzoeken en elke soort apart in een zak doen. Dit moest in één nacht gebeuren.

    De koning gaf de jongen voldoende kaarsen, zodat hij de hele nacht licht had. Maar Anacia was nog niet alleen of hij nam de spiegel en beval: "Alles sorteren, bonen in een zak, maïs in een zak, pompoenpitten in een zak."

    Mieren kwamen om het werk te doen. Het duurde nog geen uur. Toen ging de jongen liggen om te slapen.

    De volgende morgen kwam de koning: "Wakker worden, wakker worden. Nou, heb je je werk gedaan?"

    "Ja, het is gebeurd zoals u het hebben wilde."

    "Je bent heel ijverig, dat moet ik je toegeven. Nu gaat het erom land te rooien. Je hebt drie dagen, dan moet er zoveel land gerooid zijn dat men er driehonderd pond graan op uitzaaien kan."

    De jongen werkte een dag en toen was er zoveel land klaar dat men er vierhonderd pond graan op kon zaaien.

    "Jij kunt ook alles!" zei de koning hoofdschuddend, toen hij het nieuws kreeg. "Maar nu is het menens. Nu moet je bewijzen of je werkelijk ijverig bent. Je moet met mijn dochter slapen. En rond middernacht moet het kind geboren zijn dat je bij haar hebt verwekt."

    "Goed," zei Anacia, "ik zal het proberen."

    De koning ging weg en Anacia dacht na. "Wie kan me hierbij helpen?" bedacht hij. Hij haalde zijn spiegel te voorschijn en de vogels die de baby's brengen vertelden hem dat hij zich geen zorgen hoefde te maken. Tegen middernacht brachten deze vogels al de derde baby. De baby's krijsten. De koning werd wakker en toen hij zag hoeveel kinderen er lagen, viel hij bijna flauw.

    "Genoeg, genoeg," schreeuwde hij, "er moet ook iemand voor ze zorgen en ze verschonen. Mijn arme dochter! Drie kinderen heb je bij haar verwekt in een halve nacht! Het is ongelooflijk."

    "Ze had er plezier in," zei de jongen, "je kunt het haar vragen."

    "Werkelijk?" vroeg de koning.

    "Ja, veel plezier," riep de dochter heel vergenoegd vanuit het bed.

    De volgende dag zei de koning: "Jij bent werkelijk een ijverige knaap. Jij moet koning worden. En, mijn dochter, je trouwt nu meteen met hem."


                                            * * * einde * * *
    Bron : - "Mexicaanse indianensprookjes" samengesteld door Frederik Hetmann.
               Elmar, Rijswijk, 1994. ISBN: 90-389-02689
               - www.beleven.org

    15-04-2011 om 00:07 geschreven door saagje

    0 1 2 3 4 5 - Gemiddelde waardering: 0/5 - (0 Stemmen)
    Categorie:sprookjes
    » Reageer (3)
    14-04-2011
    nieuwsgierig héDe nieuwe schepper...
    De nieuwe schepper van de mens
    - Een modern Marokkaans djha-verhaal -
    Op een dag stapte Djha een café binnen en nam plaats in de eerste de beste luie stoel. Maar aan hetzelfde tafeltje zat al een heel deftige klant. Hij was gekleed in een licht kostuum van de beste snit, had een schildpadbril en een echt gouden pen. Deze keurige heer was een beetje verbaasd over het vrijmoedige gedrag van onze Djha en sprak hem aan: "Zeg, ken jij me niet?"

    "Nee," zei Djha.

    "Wel, ik ben die-en-die, de ambassadeur van dat-en-dat land."

    "En ik ben Djha, zoon van Djha."

    "Maar je kent toch wel tenminste mijn land?"

    "Nee."

    "Hoe dat zo? Wij bezitten de atoombom. Wij hebben de belangrijkste fabrieken ter wereld en kunnen alle mogelijke dingen maken..."

    "Wij maken geen dingen, wij maken personen."

    "Wat, kunt u mensen maken?"

    "Jazeker, en zelfs hele mooie, in alle soorten, alle lengten en alle kleuren."

    "Dat is interessant! Juist dat ontbrak nog in onze productielijn! Ik zou graag uw vestiging willen bezoeken. Onze onderzoekers zouden zeker uw productie kunnen verbeteren!"

    Djha legde met een ernstig gezicht zijn vingers op zijn lippen: "Sstt, zachtjes... fabrieksgeheim... Dat zou wel eens voor strategische of bedrijfsspionage aangezien kunnen worden. Want onze productie van mensen levert met de dag meer op..."

    "Ik zal er genoeg voor betalen," zei de man, "als het moet een miljoen dinar..." Dat vooruitzicht leek Djha, die als gewoonlijk in geldnood zat, heel aantrekkelijk. Hij besloot dan ook zijn maatregelen te nemen.

    "Waar en wanneer kan er betaald worden?"

    "Wanneer u maar wilt," antwoordde de ambassadeur.

    Djha dacht diep na en maakte toen een afspraak voor de betaling op een bepaalde tijd in een Turks bad. Hij kende het badhuis goed en wist dat er drie deuren in zaten.

    Even voor de afgesproken tijd kwam Djha bij de hamman aan en bracht drie of vier kameraden op de hoogte van het plan.

    Hij vroeg een van hen, die erg goed gebouwd en breedgeschouderd was om voor een handdoek te zorgen; een ander werd belast met de zorg voor een grote wolk stoom, wanneer Djha hem een knipoog zou geven; een derde werd voorzien van een slof in beide handen die hij op hetzelfde teken luid tegen elkaar moest kloppen, om zo het lawaai van een benzinemotor na te bootsen.

    De ambassadeur, die nog nooit in een Turks bad was geweest, stapte door de hoofdingang naar binnen. Djha begroette hem heel hoffelijk voordat zij het bezoek aan de werkplaats begonnen.

    De eerste man die te voorschijn kwam was de mooie Apollo, zonder kleren, slechts bedekt met een handdoekje.

    "Wie is deze man?"

    "Dat is een van onze producten. Hij is goed gelukt zoals u wel kunt zien." Het levende beeldschone model liep waardig weg door de deur van de kleedkamer.

    Vervolgens troonde onze gids de onderzoeker mee naar de massageruimte.

    "En hier, wat gebeurt hier?"

    "Hier worden de toekomstige mensen gekneed om ze hun vorm te geven."

    Terwijl ze door de zaal liepen kwamen ze langs een man waar de masseur extra zijn best op deed. "Wat is dat nu?" vroeg de ambassadeur. "O, dat is een fabrieksfoutje, die moet helemaal opnieuw vorm gegeven worden..."

    Daarop gaf Djha met een knipoogje te kennen aan zijn makker dat hij de atmosfeer moest vullen met een flinke dot stoom, terwijl de andere handlanger de slofjes tegen elkaar sloeg, zodat een hels "tchac tchac" te horen was.

    Een wolk vochtige stoom, gloeiend heet en verstikkend, verspreidde zich overal in de zaal.

    Alle vormen vervaagden en des te meer omdat de brillenglazen van de ambassadeur beslagen raakten. Het was alsof men midden in de atmosfeer en nevels was terechtgekomen ten tijde van het ontstaan van de aarde.

    Verblind, verstikt en badend in het zweet smeekte de bezoeker om genade.

    Maar Djha deed het voorkomen alsof ze nog maar pas aan het begin van de rondleiding door het bedrijf waren gekomen.

    Uiteindelijk slaagde de beloofde cheque erin om de onverbiddelijke gids te vermurwen en Zijne Excellentie naar de derde deur, de uitgang te leiden.

    Die avond vierde de kashba groot feest, waarbij hulde werd gebracht aan de moderne wetenschap!

                                            * * * EINDE * * *
    Bron : - "Volksverhalen uit kleurrijk Nederland. List en Bedrog Verhalen over gastvrijheid, eerlijkheid, list en bedrog,
               uit de Chinese, Joodse, Nederlandse, Indiase, Turkse, Surinaamse, Marokkaanse en Indonesische verteltraditie"
               verschenen bij Uitgeverij Lemniscaat, Rotterdam, 1991.
               www.beleven.org

    14-04-2011 om 00:19 geschreven door saagje

    0 1 2 3 4 5 - Gemiddelde waardering: 0/5 - (0 Stemmen)
    Categorie:volksverhalen
    » Reageer (1)
    13-04-2011
    nieuwsgierig héDe ongenode bruiloftsgast(vervolg)
    De ongenode bruiloftsgast (vervolg)
    - Een Estisch sprookje over drie magische tovervoorwerpen -
    Een oogwenk later zat hij er al temidden van een bont gezelschap. Omdat de man door het dragen van de hoed alles zien kon, zag hij niet alleen de genode gasten, maar ook de ongenode gasten: op de randjes en richels langs de plafonds krioelde het van dwergen.

    "Wat zie ik?" hoorde hij een van de dwergen zeggen. "Ons oompje is ook op het feest!"

    "Welnee," fluisterde een ander, "dat is ons oompje niet. Dat is een onbekende man met oompjes hoed, oompjes schoenen en oompjes knoet."

    Intussen werden de schalen met kostelijke spijzen op tafel gezet. De man uit Estland zag nu iets gebeuren dat geen van de andere gasten kon zien, omdat het zo razendvlug ging: de dwergen gristen de kostelijke spijzen van de schalen en legden er vieze kliekjes voor in de plaats. Zo verwisselden ze ook de inhoud van kannen en flessen.

    De man uit Estland stond op en richtte het woord tot de vader van de bruid. Hij begon met: "U zult mij hopelijk niet kwalijk nemen dat ik zo onverwacht kom binnenvallen. Ik neem aan dat een gast meer of minder er niet toe doet, op deze voor u allen zo heugelijke dag. Het zou natuurlijk wat anders zijn als het aantal ongenode gasten de uitgenodigde gasten zou overtreffen. En dat is hier nu juist het geval!"

    "Ik ben bang dat ik u niet begrijp," zei de vader van de bruid.

    "Zet u mijn hoed even op, dan ziet u wat en wie ik bedoel," zei de man uit Estland en hij zette de vader van de bruid zijn hoed op, zodat deze nu met eigen ogen het dwergen volk zag zitten.

    De vader van de bruid werd zo wit als de sluier van zijn dochter en riep: "Die kleine gastjes komen mij niet gelegen. Hoe raak ik ze kwijt?"

    "Daar zal ik voor zorgen," zei de man uit Estland, die de hoed weer terugnam en hem op zijn eigen hoofd zette. "Alle gasten die wel zijn uitgenodigd, nodig ik uit om even de buitenlucht in te gaan. Vervolgens sluit ik alle ramen en deuren, en ook alle kieren en spleten, zorgvuldig af. Waarna ik de dwergjes laat verdwijnen!"

    Hoewel de vader van de bruid de zaak maar half vertrouwde (daarvoor was hij dan ook de vader van de bruid), stemde hij toch toe in deze gang van zaken. De uitgenodigde gasten gingen naar buiten en de man uit Estland bleef alleen achter in het feestelijke vertrek om alle deuren, ramen, spleten en kieren af te sluiten. Toen dat door hem gedaan was, liep hij drie keer de kamer rond, zwaaiend met de knoet. De kleine gastjes losten op als dunne mist; alleen de afdrukken van hun zitvlakjes op de stoffige richels herinnerden eraan dat ze daar gezeten hadden.

    De man uit Estland riep nu de vader van de bruid de kamer in en zette hem de vilthoed op.

    "Overtuig u! Ze zijn allemaal foetsie!"

    "Waaratje, ze zijn weg!" zei de vader van de bruid. "Kunnen nu de uitgenodigde gasten weer aan tafel gaan?"

    "Nodig ze uit om aan tafel te gaan!" zei de man met de hoed.

    Even later zat iedereen te smullen, want de vieze kliekjes van de dwergen waren afgeruimd en de kooksters in de keuken stonden bergen nieuwe spijzen te bereiden. De man met de hoed smulde mee. De gedachten van de feestvierenden waren voor hem te lezen als Ot en Sien. Wat de man met de hoed las stemde hem verre van feestelijk. Hij las de hebzuchtige gedachten van de bruidegom, die meer naar de rijkdommen van zijn schoonvader dan naar zijn bruid verlangde. Hij las de gemakzuchtige gedachten van de bruid, die zich verheugde op een lui leven als gebiedster in het huis van haar vader. Hij las de gedachten van de andere gasten: onnozele gedachten, minne gedachten, schandalige gedachten, haat en nijd en jaloezie en inhaligheid.

    Ten einde raad - want zijn eten smaakte hem steeds minder - zette hij de hoed maar af. Pas toen kwam de stemming erin en begon het zingen en voordragen. Het werd een mooi feest.


                                            * * * einde * * *
    Bron : - "Sprookjes en vertellingen uit Rusland" vertaald en bewerkt door Hans Werner.
               Deltos Elsevier, Amsterdam/Brussel, 1972. ISBN: 90-10-30122-2
               - www.beleven.org

    13-04-2011 om 01:08 geschreven door saagje

    0 1 2 3 4 5 - Gemiddelde waardering: 0/5 - (0 Stemmen)
    Categorie:sprookjes
    » Reageer (2)


    Welkom bij saagje !
    Foto


    Laatste commentaren
  • Harden vol 1 (Rodolfo)
        op De mythe van Stinsterloo
  • Cheap Jerseys From China (Anthony)
        op De mythe van Stinsterloo
  • Lieve groetjes vanwege DEWESTHOEK (Annie & Rogier)
        op De boer en de duivel
  • Hallo Saagje,heel mooie story, (paolo)
        op De boer en de duivel
  • Piepelou Saagje (Jeske)
        op De boer en de duivel
  • Blog als favoriet !

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto


    Kribbelboekboek
  • Fijne midweek toegewenst
  • Lieve midweekgroetjes blogmaatje
  • Het blijft hier stil
  • Een fijne Donderdag gewenst
  • Voor alle Papa's en Opa's een fijne vaderdag gewenst

    bedankt voor de trouwe bezoekjes
    saagje


    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    E-mail mij


    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Archief per week
  • 08/07-14/07 2013
  • 01/07-07/07 2013
  • 24/06-30/06 2013
  • 07/05-13/05 2012
  • 30/04-06/05 2012
  • 05/12-11/12 2011
  • 31/10-06/11 2011
  • 24/10-30/10 2011
  • 10/10-16/10 2011
  • 03/10-09/10 2011
  • 26/09-02/10 2011
  • 19/09-25/09 2011
  • 12/09-18/09 2011
  • 05/09-11/09 2011
  • 29/08-04/09 2011
  • 22/08-28/08 2011
  • 15/08-21/08 2011
  • 08/08-14/08 2011
  • 01/08-07/08 2011
  • 25/07-31/07 2011
  • 18/07-24/07 2011
  • 11/07-17/07 2011
  • 04/07-10/07 2011
  • 27/06-03/07 2011
  • 20/06-26/06 2011
  • 13/06-19/06 2011
  • 06/06-12/06 2011
  • 30/05-05/06 2011
  • 23/05-29/05 2011
  • 16/05-22/05 2011
  • 09/05-15/05 2011
  • 02/05-08/05 2011
  • 25/04-01/05 2011
  • 18/04-24/04 2011
  • 11/04-17/04 2011
  • 04/04-10/04 2011
  • 28/03-03/04 2011
  • 21/03-27/03 2011
  • 14/03-20/03 2011
  • 07/03-13/03 2011
  • 28/02-06/03 2011
  • 21/02-27/02 2011
  • 14/02-20/02 2011
  • 07/02-13/02 2011
  • 31/01-06/02 2011
  • 24/01-30/01 2011
  • 17/01-23/01 2011
  • 10/01-16/01 2011
  • 03/01-09/01 2011
  • 26/12-01/01 2012
  • 20/12-26/12 2010
  • 13/12-19/12 2010
  • 06/12-12/12 2010
  • 29/11-05/12 2010
  • 22/11-28/11 2010
  • 15/11-21/11 2010
  • 08/11-14/11 2010
  • 01/11-07/11 2010
  • 25/10-31/10 2010
  • 18/10-24/10 2010
  • 11/10-17/10 2010
  • 04/10-10/10 2010
  • 27/09-03/10 2010
  • 20/09-26/09 2010
  • 13/09-19/09 2010
  • 06/09-12/09 2010
  • 30/08-05/09 2010
  • 23/08-29/08 2010
  • 16/08-22/08 2010
  • 09/08-15/08 2010
  • 02/08-08/08 2010
  • 26/07-01/08 2010
  • 19/07-25/07 2010
  • 12/07-18/07 2010
  • 05/07-11/07 2010
  • 28/06-04/07 2010
  • 21/06-27/06 2010
  • 14/06-20/06 2010
  • 07/06-13/06 2010
  • 31/05-06/06 2010
  • 24/05-30/05 2010
  • 17/05-23/05 2010
  • 10/05-16/05 2010
  • 03/05-09/05 2010
  • 26/04-02/05 2010
  • 19/04-25/04 2010
  • 12/04-18/04 2010
  • 05/04-11/04 2010
  • 29/03-04/04 2010
  • 22/03-28/03 2010
  • 15/03-21/03 2010
  • 08/03-14/03 2010
  • 01/03-07/03 2010
  • 22/02-28/02 2010
  • 15/02-21/02 2010
  • 08/02-14/02 2010
  • 01/02-07/02 2010
  • 25/01-31/01 2010
  • 18/01-24/01 2010
  • 11/01-17/01 2010
  • 04/01-10/01 2010
  • 28/12-03/01 2016
  • 21/12-27/12 2009
  • 14/12-20/12 2009
  • 07/12-13/12 2009
  • 30/11-06/12 2009
  • 23/11-29/11 2009
  • 16/11-22/11 2009
  • 09/11-15/11 2009
  • 02/11-08/11 2009
  • 26/10-01/11 2009
  • 19/10-25/10 2009
  • 12/10-18/10 2009
  • 05/10-11/10 2009
  • 28/09-04/10 2009
  • 21/09-27/09 2009
  • 14/09-20/09 2009
  • 07/09-13/09 2009
  • 31/08-06/09 2009
  • 24/08-30/08 2009
  • 17/08-23/08 2009
  • 10/08-16/08 2009
  • 03/08-09/08 2009
  • 27/07-02/08 2009
  • 29/06-05/07 2009
  • 22/06-28/06 2009
  • 15/06-21/06 2009
  • 08/06-14/06 2009
  • 01/06-07/06 2009

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Welkom bij
    Foto

    Foto


    Blog tegen de regels? Meld het ons!
    Gratis blog op http://blog.seniorennet.be - SeniorenNet Blogs, eenvoudig, gratis en snel jouw eigen blog!