Welkom bij saagje!
Foto
Inhoud blog
  • Het oude moedertje
  • De legende van de maïs
  • Mans van de Maone
  • De boer en de duivel
  • De twee advocaten(slot)
  • De twee advocaten
  • Het geitje Pak-me-dan
  • De natgeregende kabouter
  • De zeven heksen
  • Het aardmannetje van de Röhrerbühel 2
  • Het aardmannetje van de Röhrerbühel
  • Nikola staat borg
  • De vurige man van de Geute
  • De geschiedenis van de boerendochter Ketilrídur 2
  • De geschiedenis van de boerendochter Ketilrídur
  • Op reis gaan
  • De luie hasjverslaafde en zijn verstandige vrouw(vervolg)
  • De luie hasjverslaafde en zijn verstandige vrouw
  • Het toverfluitje en het toverhoedje (vervolg)
  • Het toverfluitje en het toverhoedje
  • Waarom de bomen in de herfst geel worden
  • Tijl Uilenspiegel en de paardenkoopman
  • De nimf Daphne
  • De geschiedenis van de reuzenkreeft
  • De toren van Medemblik
  • Theseus en Hippolytus
  • Duimedik
  • De vuurman van Soest
  • Maan, Djabu en de dood
  • De jakhals en de patrijs
  • Goudsbloempje
  • Afspraak is afspraak
  • Het spook van de Zeedijk
  • Rata's wonderbaarlijke reis-einde
  • Rata's wonderbaarlijke reis-vervolg
  • Rata's wonderbaarlijke reis
  • Waarom de hyacint maar zo kort bloeit
  • De citerspeler
  • Van een opgeverfde haan
  • Het land van moeder Soemba
  • Het zwanennest
  • De engel
  • De gebarsten emmer
  • De hondenmarkt van Boedapest (slot)
  • De hondenmarkt van Boedapest
  • Billy de coyote (slot)
  • Billy de coyote(vervolg)
  • Billy de coyote
  • Garuda
  • De dood van de sprookjesverteller
    Foto
    Zoeken in blog

    Beoordeel dit blog
      Zeer goed
      Goed
      Voldoende
      Nog wat bijwerken
      Nog veel werk aan
     
    Hoofdpunten blog waaroemni
  • Kerstgroet
  • Luchtballonvaart
  • Paulus Potter
  • Sint-Elisabethsvloed
  • Willem Tell
    Foto
    Foto
    Foto
    Foto
    Foto
    Foto
    Foto
    Foto
    Foto
    Foto
    Foto
    Foto
    Foto
    Categorieën
  • aardgeest (21)
  • avonturenverhaal (6)
  • dierenverhaal (5)
  • duivels (46)
  • fabels (57)
  • gedichten (1)
  • geesten (griezellen) (12)
  • heksen (52)
  • historisch verhaal (13)
  • historische sagen (35)
  • legende (42)
  • Luchtgeest (30)
  • Mythe (24)
  • parabel (7)
  • Plaaggeest (10)
  • sagen (87)
  • Sinterklaasverhalen (4)
  • sprookjes (118)
  • Tovenaars (38)
  • toverboeken (13)
  • volkssprookje (40)
  • volksverhalen (140)
  • vuurgeest (26)
  • watergeest (19)
  • weerwolven (15)
  • Foto
    Foto
    Foto
    Foto
    Foto
    Foto
    Foto
    Foto
    Foto
    Foto
    Foto
    Foto
    Foto
    'VOLKSVERHALEN'

    problemen
    Verhalen, sprookjes, fabels, mythen, sagen en legenden
    welkom!
    Problemen
    Er zijn nogal wat problemen met het lezen van de teksten, daarom volgende tip :
    Met de muis links klikken en over de tekst schuiven.
    De tekst verschijnt duidelijk leesbaar.
    24-05-2010
    nieuwsgierig héDe reus en de schoenlapper
    De reus en de schoenlapper
    - Een oud Engels sprookje over een kwaadaardige reus -
    In overoude tijden toen er in de bossen en in het gebergte nog allerlei monsters en reuzen leefden, huisde er in een diepe bergkloof in het noorden van Engeland een verschrikkelijke reus.

    Het gebeurde dikwijls dat hij zich verveelde. En om wat afleiding te zoeken, kwam hij dan van de bergtoppen naar beneden in de dalen waar de mensen woonden en daar vernielde hij alles wat hij vond. Hij vertrapte de oogst op de velden en het gras in de weiden en doodde het vee. Zelfs de mensen die hij tegenkwam, waren dikwijls niet veilig voor zijn boze vernielzucht. Hele dorpen en steden verwoestte hij.

    Er was maar één stad waaraan hij nog niets had kunnen bederven. Want elke keer als ze hem van de bergen naar beneden zagen komen, trokken alle burgers van die stad met hun dappere burgemeester aan het hoofd, de machtige vernieler tegemoet en telkens lukte het hun hem naar het gebergte terug te jagen. De reus was woedend over al die nederlagen en hij zon op een middel om zich op de mensen uit die stad te wreken. Eindelijk, ja, daar had hij het middel bedacht!

    De stad lag namelijk aan een mooie brede rivier en die rivier ontsprong in het gebergte waar de reus huisde. Nu wist hij wat hij zou doen! Hij ging dicht bij die stad de rivier dichtgooien. Dan moest er een grote overstroming komen in de stad en dan zouden zijn vijanden allemaal verdrinken. Zo gedacht, zo gedaan. De reus ging dadelijk aan het werk om zijn boze plan uit te voeren. Hij nam een reuzenspade en een reuzenzak en schepte en schepte almaar aarde in de zak tot deze helemaal vol was. Toen laadde hij de reuzenzak op zijn reuzenschouders en met reuzenstappen en reuzensprongen ging hij op weg naar beneden.

    Maar de reuzen waren, gelukkig voor de mensen, allemaal even dom. En zo gebeurde het dat onze reus met zijn reuzenzak op de rug de weg naar de stad was vergeten! Urenlang dwaalde hij rond tot hij eindelijk helemaal niet meer wist waar hij was. 't Was een hete zomerdag en de reus, met zijn zware last op de rug, raakte helemaal buiten adem. Hij liep te hijgen en te blazen en wist zich geen raad. Vloekend en scheldend strompelde hij verder en verder. Maar de weg naar de stad vond hij niet terug!

    Eindelijk kwam hij een schoenlapper tegen, die juist uit die bedreigde stad kwam. De schoenlapper droeg ook een zak op zijn rug. Niet vol met aarde, maar vol oude schoenen, die hij bij zijn klanten in de stad had opgehaald om ze thuis in zijn dorpje op zijn gemak op te lappen.

    Zodra de reus de man in het oog kreeg, schreeuwde hij hem toe: "Heidaar, klein onderkruipsel, ben ik nog ver van de stad!"

    "Van de stad?" vroeg de schoenlapper. "En wat wou jij daar doen?"

    "Ik wou de rivier af dammen," schreeuwde de reus met een kwaadaardige grijns, "dan zal er een overstroming komen in de stad en dan verdrinken al die lelijkerds, die er wonen."

    Nou, nou, dacht de schoenlapper, het is goed dat ik het weet! Dat mag niet gebeuren. Dan zouden al mijn goeie klanten verdrinken! Nee hoor, daar zal ik een stokje voor steken.

    En hij zei tegen de reus: "Zo, jij wou dus naar de stad? Nou, daar ben je voorlopig nog niet, hoor! Als je vandaag de hele dag met je reuzenstappen doorloopt, dan kom je er nog niet en morgen nog niet en overmorgen ook nog niet. Ik kom er juist vandaan en kijk eens hier!" Nu deed hij zijn zak open en liet de reus al die kapotte en versleten schoenen zien. "Zie je nou?" zei hij. "Die schoenen waren allemaal nog spiksplinternieuw toen ik op reis ging en nou heb ik al die paren één voor één afgedragen op die lange tocht. Nu zie je zelf hoe ver de stad hier vandaan is!"

    "O wee," zei de reus, "nou, zeg, als het zover is dan gooi ik mijn zak vol aarde hier maar liever neer. Ik ben al helemaal doodop van het sjouwen bij zo'n hitte als vandaag... Zie zo," vervolgde hij en de reus gooide de lege zak over zijn schouder en begon de berg weer op te klauteren. De schoenlapper lachte in zijn vuistje, dat hij de reus zo mooi had gefopt. Want de stad lag vlak bij!


                                        * * * EINDE * * *
    Bron : "Het groot vertelselboek" verzameld door Nienke van Hichtum.
               Van Holkema & Warendorf, Bussum, 1973. ISBN: 90-269-0927-6

    24-05-2010 om 00:00 geschreven door saagje

    0 1 2 3 4 5 - Gemiddelde waardering: 0/5 - (0 Stemmen)
    Categorie:sprookjes
    » Reageer (10)
    20-05-2010
    nieuwsgierig héWaarom de koekoek een indringer is
    Waarom de koekoek een indringer is
    - Een sprookje van Annie M.G. Schmidt -
    Heel lang geleden was er een tijd dat er nog maar weinig koekoeken waren. En daarvoor, nog veel en veel langer geleden, was er een tijd dat er nog maar twee koekoeken waren, moeder koekoek en vader koekoek. Dat waren de allereerste koekoeken, begrijp je wel en ze moesten, net als andere vogels, zorgen voor eten en zorgen voor een nest. En ze wilden ook graag kleine koekoekjes hebben en daarom gingen ze naar andere vogels, die al druk bezig waren en vroegen: "Wat doen jullie daar?"

    "Zie je dat niet? Wij bouwen een nest," zeiden de andere vogels. Daar was de rietvogel bezig met een prachtig nest tussen het riet. Daar was de kwikstaart bezig en de merel en de mees, alle vogels vlogen druk rond met sprieten en takjes en pluisjes en bouwden allemaal aan hun nest.

    "Hoe doen jullie dat," zei moeder koekoek. "Ik wou "t ook zo graag. Ik kan toch mijn eitjes niet op de grond leggen?" - "Probeer het zelf maar," snauwde de kwikstaart, "ga in een boom zitten en laat je man takjes halen en bouw een nest, zoals wij allemaal." - "Willen jullie me niet een beetje helpen," vroeg de koekoeksmoeder. "Nee hoor," schreeuwden ze allemaal, "je moet maar zien watje kunt."

    Toen gingen vader en moeder koekoek takjes verzamelen en stukjes mos en dons, en van alles en nog wat, en ze gingen in een boom tussen twee takken een nest bouwen. Maar het werd helemaal geen nest. Het werd een slordige hoop rommel. Het was een lor van een nest en toen de wind kwam blies hij fiiit het hele nest de lucht in. "Ons nest, ons nest," huilde moeder koekoek.

    De andere vogels keken even op van hun werk en begonnen te lachen, te lachen... "Die koekoek, die koekoek," riepen ze. "Kan nog geen eens een nest bouwen, wat een stommerd." Die arme vader en moeder koekoek bleven radeloos zitten in hun boom. En toen moeder koekoek haar eitjes wou leggen, hadden ze geen nest. En toen... Toen gingen ze stiekem naar het nest van de kwikstaart en legde daar één eitje bij de kwikstaarteitjes. En ook één eitje in het nest van de rietvogel, en ook een eitje in het nest van de andere vogels. En toen ging ze met vader koekoek op reis, de bossen in en zei: "Wel, wij hebben geen zorgen over onze kinderen. Wij gaan gezellig koekoek roepen, wat jij?" "O zo," zei vader koekoek en samen hadden ze veel plezier.

    Maar toen de kleine kwikstaartjes geboren werden, was er één vogeltje bij dat groter en dikker was. Het was een koekoekje. Het groeide en groeide en werd zo dik en zo sterk, dat hij al de kleine kwikstaartjes het nest uit drong. En moeder kwikstaart maar eten brengen aan dat vraatzuchtige koekoeksjong, want ze had het niet eens in de gaten dat het haar eigen kind niet was. En zo ging het ook bij de familie Rietvogel en bij vele andere families.

    En sindsdien is het altijd zo gebleven, de koekoeksmoeder legt haar eitjes een voor een in vreemde nesten. Wat een indringerige manier, vind je niet? Ja, maar 't was toch eigenlijk de schuld van die andere vogels. Die hebben de eerste keer niet willen helpen. En die hebben hard gelachen, toen de koekoek het niet kon. En dat is vals. Nu zal er wel niets meer aan te veranderen zijn, die gewoonte duurt al zo lang.

    Goed, maar dit was dus het verhaal van de koekoek, of het verhaal waar is, durf ik niet te zeggen. Ik heb het gehoord van iemand die het ook maar gehoord heeft, weet je. En ik ken niemand die het van de koekoeken zelf gehoord heeft.


                                          * * * Einde * * *
    Bron : "Misschien wel echt gebeurd. 43 sprookjes en verhalen" door Annie M.G. Schmidt.
                Uitgeverij Qeurido, Amsterdam. ISBN 90 214 8094 8

    20-05-2010 om 00:07 geschreven door saagje

    0 1 2 3 4 5 - Gemiddelde waardering: 0/5 - (0 Stemmen)
    Categorie:sprookjes
    » Reageer (5)
    19-05-2010
    nieuwsgierig héHoe de koning hondendrollen at(3/3)
    Hoe de koning hondendrollen at (3/3)
    Een Mongools sprookje over een jongen die de koning voor de gek houdt
    Toen de jonge Tasi de volgende ochtend naar de tent van de vorst liep, lieten de soldaten hem zijn gang gaan als de man die de vorige dag ook binnen was geweest. Tasi begroette de vorst en zei: "Er is één dag verstreken sinds ik uw goddelijke ballen heb aangeraakt en inderdaad is mijn lichamelijke toestand al sterk verbeterd. Daarom ben ik gekomen om u, heer, te bedanken voor uw genade."

    De vorst lachte hartelijk en vroeg hem te gaan zitten. Toen er thee werd aangeboden, zei de jonge Tasi: "Heer, ik heb ergens een wilde hond gevonden en grootgebracht, maar nu zeggen veel mensen dat een wilde hond 'niyang, niyang' blaft, en mijn hond blaft 'yang, yang'."

    Daarop antwoordde de vorst: "Wie beweert zoiets? Er klopt helemaal niets van dat verhaal. Vertel me geen leugens. Sinds wanneer zegt een wilde hond 'yang, yang'? Je hebt vast maar een doodgewone pup gevonden en grootgebracht. Een goede wilde hond doet zo!" De ogen van de vorst puilden uit, zijn wangen liepen rood aan, zijn hals strekte zich en hij blafte vol overgave: "Oeng, oeng, oeng!"

    Onmiddellijk riep de jonge Tasi: "Ja, dat klinkt goed, dat klinkt prima!" Toen hij bij de anderen terugkeerde, hadden zijn kameraden en de koopman het al gehoord. Ze schaterden opgewonden van het lachen, wreven over hun buik, klapten in hun handen en vertelden elkaar steeds opnieuw hoe de vorst had geblaft. "De schaapherder Tasi heeft met onze onbenaderbare vorst gespeeld zoals het hem uitkwam!" zeiden de mensen vol leedvermaak. Zowel heimelijk als openlijk ging het verhaal van mond tot mond. De oude mensen lachten stilletjes, maar de jongeren deden luidruchtig na hoe de vorst had geblaft.

    De slimme jonge Tasi hoorde het tumult, maar gaf geen kik en ging zitten nadenken. Plotseling zei hij tegen zijn kameraden: "Luister eens! Ik heb de vorst nu tweemaal voor de gek gehouden en daarmee veel mensen een plezier gedaan. Nu zal ik dit onbenaderbare, arrogante en domme wezen hondendrollen laten eten!"

    Zijn kameraden, die tot op dat moment hadden staan lachen, sperden hun mond wijdopen, zodat ze alles verloren wat erin zat. Ze deinsden achteruit, kauwden op hun tong, gingen erbij zitten, hielden hun buik vast en staarden hem aan: "Nee toch! Tasi, als heer vorst erachter komt dat je hem al twee keer voor de gek hebt gehouden, hakt hij je zwarte hoofd eraf en maakt hij een eind aan je mooie leven. Is het niet genoeg dat je hem al tweemaal bij de neus hebt genomen? Spaar je leven, spaar je lichaam en houd op! Anders ga je te ver en zul je je straf niet ontlopen."

    Daarop antwoordde de jonge Tasi: "Dat zit wel goed. Winden jullie je maar niet op. Jullie zullen wat beleven! Ik zal dit zwarte, stomme beest werkelijk hondenpoep laten eten!"

    De volgende ochtend smeerde hij wat welriekende stoffen van de koopman op hondendrollen. Vervolgens wikkelde hij ze in verschillende lagen papier en ging ermee naar de vorst.

    "Heer vorst," riep hij, "ik ben zover om naar huis terug te keren en ik heb hier een klein stukje moschus-medicijn. Veel mensen hebben het bekeken, maar er wordt betwijfeld of het echte, goede moschus is, en zelf kan ik niet onderscheiden wat echt en wat bedrog is. Toch zijn er ook mensen die beweren dat het wel degelijk echte, goede moschus is. Ik heb het aan allerlei mensen gevraagd die er verstand van hebben, maar ze kunnen het er niet over eens worden en toen bedacht ik dat ik het geen beter persoon kon vragen dan de vorst, die werkelijk schrander is en die overal verstand van heeft. Daarom heb ik u zonder vrees opgezocht."

    "Goed zo!" antwoordde de vorst. "Er zijn mensen die denken dat ze meer weten dan ik, maar daarom klopt dat nog niet! Kom hier met dat spul! Ik wil het zien."

    De vorst kreeg de in papier verpakte hondendrollen, pakte ze uit, bekeek ze, hield ze onder zijn neus, trok een gezicht alsof hij er alles van wist en schudde wat met zijn hoofd. Tenslotte stak hij er eentje in zijn mond, kauwde erop en proefde. Hoewel hij niet wist wat het was, deed hij alsof hij het herkende. "Dit is wel degelijk moschus! Maar hoewel het moschus is, is het geen goede moschus," verklaarde hij.

    "Mooi," zei de pientere Tasi toen de vorst had gesproken. Naderhand lachten hij en zijn kameraden tot hun lever hard werd. "Hoe komt het toch dat vorsten en hoge heren wijs worden genoemd?" vroeg Tasi zich hardop af en hij keerde naar huis terug.


                                          * * * Einde * * *
    Bron : "Mongoolse sprookjes" verzameld door Walther Heissig.
                Uitgeverij Elmar, Rijswijk, 2000.
                Oorspronkelijke uitgave: Mongolische Märchen. ISBN: 90-389-1111-4

    19-05-2010 om 00:15 geschreven door saagje

    0 1 2 3 4 5 - Gemiddelde waardering: 5/5 - (1 Stemmen)
    Categorie:sprookjes
    » Reageer (10)
    18-05-2010
    nieuwsgierig héHoe de koning hondendrollen at(2/3)
    Hoe de koning hondendrollen at (2/3)
    Een Mongools sprookje over een jongen die de koning voor de gek houdt
    Toen Tasi zich daarop omringd door vele mensen naar de obo haastte, dacht de koopman: Daar gaat mijn asgrijze paard met de mooie kroep en het zadel van droog hout! Hij verkneukelde zich, maar de kameraden van de pientere Tasi maakten zich ongerust. "Onze Tasi is gek om ruzie te zoeken met de vorst. Het zal er nog van komen dat hij zijn zwarte hoofd verliest!" zeiden ze bezorgd.

    Op dat moment had de vorst de obo-ceremonie beëindigd en was hij met zijn verwanten, vrouwen, kinderen, hoogwaardigheidsbekleders en soldaten in aantocht. De menigte riep luid en opgewonden: "Maak plaats! Achteruit!" toen hij daar zo machtig en angstaanjagend aan kwam schrijden. De mensen weken uiteen en de vorst baande zich een weg door de neerknielende menigte. Maar een slanke jongeman kwam door de mensenmassa naar hem toe en riep: "Edele heer, hebt u een goede reis gehad?" Daarop antwoordde de vorst, die er heel slecht uitzag: "Die is goed!" Toen sprong de pientere Tasi naar voren, trok en draaide uit alle macht aan de ballen van de vorst, deed een paar stappen achteruit en bleef staan.

    Krimpend van pijn steunde de vorst: "Au, au!" Zijn gezicht vertrok van schaamte en hij beval zijn soldaten de pientere jonge Tasi te grijpen.

    Tasi werd naar de tent van de vorst gebracht en zijn kameraden vreesden het ergste. Ze benaderden de tent zo dicht mogelijk om iets op te vangen en ook de bewuste koopman ging mee. Terwijl ze trachtten te volgen wat er met Tasi gebeurde, ging de vorst in zijn leunstoel zitten om zijn woede te koelen op de voorgeleide jongeman.

    "Wat ben jij voor een verdorven kerel om zo'n stompzinnige streek uit te halen. Je vorst aan te raken, op klaarlichte dag, open en bloot in het zonlicht! Hoe haal je het in je hoofd?" Toen hij op die manier werd toegesproken, antwoordde de pientere Tasi: "Heer, ik moest u nu eenmaal misleiden om iets te bereiken."

    De vorst gaf de soldaten die aan weerskanten van hem stonden het bevel de jongen een pak slaag te geven. Daarop zei de jonge Tasi: "Heer vorst, het maakt mij niets uit om te worden geslagen. Ook daar ben ik ongevoelig voor. Bovendien was ik erop voorbereid een of andere straf te moeten ondergaan." Een beetje verbaasd vroeg de vorst hem: "Heb je er ook over nagedacht op welke manier we het vlees van je botten moeten halen?" Waarop de pientere Tasi zijn kans zag en zei: "Ach! Heer, u hebt geen idee! Ik ben een mens met een besmettelijke ziekte, ik ben een mens op wie al het leed van de wereld rust. Daarom ben ik naar een heilige lama gegaan en heb ik mijn probleem aan deze wijze meester voorgelegd. Hij heeft me het volgende antwoord gegeven: 'Als je de ballen van een godheid weet aan te raken, zul je van je ziekte genezen!' Hoe moest ik dat voor elkaar krijgen? Toen ik daar voortdurend over tobde en piekerde, bedacht ik dat u, heer vorst, buiten de hemel uw gelijke niet kent, en dat ik daar om mijn leven te redden mijn voordeel mee moest doen, wat het me ook uiteindelijk zou kosten. Daarom heb ik u, hoogverheven vorst, bij de ballen gegrepen!"

    De vorst voelde zich buitengewoon gevleid. "Zeg, hebben jullie dat gehoord?" vroeg hij aan zijn hoogwaardigheidsbekleders. Hij schudde van het lachen. "Je hebt je godheid mooi gevonden, jij, ha, ha, ha! Ik ben dus een god voor jou, en zo moet het ook zijn!"

    Zo legde hij zich bij de zaak neer en omdat hij straf nu niet meer nodig vond, kwam de pientere Tasi ongedeerd uit de vorstelijke tent te voorschijn.

    Zijn kameraden kwamen vol vreugde naar hem toe. De koopman wist niet wat hij moest zeggen, maar hij hield zich aan de weddenschap. Hij liet een schaap slachten voor Tasi en zijn kameraden en hield de jongens vrij.

    Toen ze aan het feesten waren en brandewijn dronken, zei de pientere Tasi plotseling: "Ach, wat stelde dat eigenlijk voor! Morgen zal ik een manier vinden om de grote vorst als een hond te laten blaffen!"

    Onmiddellijk riepen ze allemaal: "Je bent vandaag al ver genoeg gegaan! De vorst nu ook nog te laten blaffen als een hond kun je werkelijk niet maken. Denk je nu heus dat hij je dan niet laat afranselen?"

    Daarop antwoordde de pientere Tasi: "Hoe het ook zij, ik wil toch proberen of ik die onaantastbare vorst niet zo gek kan krijgen." Prompt sloot de koopman een nieuwe weddenschap af, want hij dacht: De ballen van de vorst heeft hij aangeraakt, maar hem laten blaffen als een hond, dat lukt hem nooit!


                                  * * * wordt vervolgd * * *
    Bron : "Mongoolse sprookjes" verzameld door Walther Heissig.
                Uitgeverij Elmar, Rijswijk, 2000.
                Oorspronkelijke uitgave: Mongolische Märchen. ISBN: 90-389-1111-4

    18-05-2010 om 00:35 geschreven door saagje

    0 1 2 3 4 5 - Gemiddelde waardering: 0/5 - (0 Stemmen)
    Categorie:sprookjes
    » Reageer (4)
    17-05-2010
    nieuwsgierig héHoe de koning hondendrollen at(1/3)
    Hoe de koning hondendrollen at (1/3)
    Een Mongools sprookje over een jongen die de koning voor de gek houdt
    Lang geleden leefde er een verschrikkelijke koning met de naam Ayultai noyan. Deze hoogmoedige man placht te zeggen: "Ik ben slim. Ik ben wijs. Ik ben heel wat beter dan andere mensen!" Bovendien beweerde hij: "Mijn onderdanen zijn alleen bang voor mij."

    Omdat deze vorst iedereen die hem ontmoette en daarbij het lef had hem aan te kijken, liet slaan, zorgden alle mensen ervoor dat ze in zijn nabijheid hun hoofd lieten hangen en hun ogen neersloegen. Zo zagen ze alleen de punten van zijn laarzen en de zoom van zijn kleed. Daar verheugde de vorst zich zeer over en hij zei vol trots: "Alle levende wezens zijn bang voor mijn heerlijkheid!"

    In de herfst van een zeker jaar ging hij naar het obo-feest met al zijn verwanten, vrouwen, kinderen, hoogwaardigheidsbekleders en soldaten, zoals het gebruik het wilde.

    Onder de in groten getale naar het obo-feest gekomen onderdanen bevond zich een pientere jongen met de naam Tasi. Het was de zoon van Batubeuge, een man die in het noorden op vruchtbaar bergland woonde, waar hij uitzicht had op de wijde steppe, een rivier, en een woud.

    Tasi had van jongs af over de boze, oppermachtige vorst gehoord en hij wilde hem een keer zien. Zijn vader en moeder hadden daar een stokje voor gestoken, want ze waren altijd bang geweest dat hun zoon ergens in betrokken zou raken.

    Maar de pientere Tasi was dit jaar achttien geworden. Hij behoorde nu tot de weerbare mannen, hij had de leeftijd van een man bereikt en daarom hadden zijn vader en moeder hem toestemming gegeven om naar dit feest te gaan. De pientere schaapherdersjongen was hier heel blij om. Voordat hij in zijn beste kleren vertrok, waarschuwden zijn ouders hem beiden: "Gedraag je vreedzaam en eerlijk! Zoek geen ruzie. Eerbiedig de gebruiken en ken je grenzen! Denk aan de woorden van de ouderen. Ga niet in discussie met de vorst of met hoge heren. Ze worden de dienaren des hemels genoemd! Als je je met de hoge heren en de vorst inlaat, ben je een leeghoofd. Je bent onze enige zoon. Pas goed op jezelf!"

    Na deze woorden lieten ze hem gaan.

    De pientere Tasi trof op het obo-feest kameraden van zijn eigen leeftijd aan en ze maakten plezier. Ze zongen en dansten, ze stoeiden en ravotten, stootten elkaar aan met hun schouders, dronken melkbrandewijn en wijn en gaven elkaar raadsels op. Terwijl ze zich op deze manier uitstekend amuseerden, verlieten plotseling veel mensen de plek waar ze zich bevonden. "De vorst komt!" schreeuwden ze opgewonden en er was een zenuwachtig gedrang. Toen de pientere Tasi dat zag, zei hij tegen zijn kameraden: "Ik kan voor de ogen van iedereen het onderlichaam van de vorst aanraken zonder in moeilijkheden te komen!"

    Zijn kameraden sloegen hun hand voor hun neus en mond van verbazing. "Zeg, ben je gek geworden? Heeft dat zwarte hoofd van jou te veel gezien? Misschien lukt het je wel de ballen van de vorst aan te raken, maar hij zal je laten afranselen tot er niet veel meer van je over is!" zeiden ze. En stilletjes vertelde de een het aan de ander, zodat het van mond tot mond ging. Iedereen waarschuwde de pientere jongen, maar hij zei lachend: "En wat doen jullie wanneer het me meezit?" Een rijke koopman ving dat op en antwoordde: "Als jij de ballen van de vorst aanraakt en er overkomt je iets, dan zal ik je een goed rijpaard met zadel en tuig geven. Laten we erom wedden!" Daarop antwoordde de jonge Tasi: "En als ik nu helemaal niet in moeilijkheden kom en gewoon doe wat ik heb gezegd, wat zet je dan in?"

    "Dan zal ik honderd goudstukken voor je neertellen!" beloofde de koopman, maar Tasi zei: "Je geld zal ik niet aannemen. Dat heb ik niet nodig. Het is genoeg als je een schaap slacht en mij en mijn vrienden vrijhoudt met eten en drinken!" Met die voorwaarden ging de koopman akkoord en daarmee was de weddenschap gesloten.


                                  * * * wordt vervolgd * * *
    Bron : "Mongoolse sprookjes" verzameld door Walther Heissig.
                Uitgeverij Elmar, Rijswijk, 2000.
                Oorspronkelijke uitgave: Mongolische Märchen. ISBN: 90-389-1111-4

    17-05-2010 om 00:05 geschreven door saagje

    0 1 2 3 4 5 - Gemiddelde waardering: 4/5 - (2 Stemmen)
    Categorie:sprookjes
    » Reageer (10)
    29-04-2010
    nieuwsgierig héDe mooiste roos van de wereld
    De mooiste roos van de wereld
    - Een sprookje van Hans Christian Andersen -
    Er was eens een machtige koningin die in haar tuin de mooiste bloemen van alle jaargetijden en van alle landen van de wereld had, maar ze hield het meest van de rozen en daarom had ze daar de meest verschillende soorten van, van de wilde klimrozen met groene blaadjes die naar appeltjes roken tot de mooiste rozen uit de Provence, en die groeiden tegen de muren van het kasteel op, slingerden zich rond de pilaren en langs de vensterbanken, door de gangen langs de plafonds in de zalen; en de rozen waren verschillend van geur, vorm en kleur. Maar binnen heerste verdriet en droefheid.

    De koningin lag op haar ziekbed en de artsen zeiden dat ze moest sterven. "Maar er is een oplossing voor haar!" zei de wijste onder hen. "Breng haar de mooiste roos van de wereld, de roos die de uitdrukking van de hoogste en zuiverste liefde is; als ze die onder ogen krijgt, voordat ze breken, dan sterft ze niet." Jong en oud kwamen overal vandaan rozen brengen, de mooiste die er in tuinen bloeiden, maar die rozen waren het niet; uit de tuin van de liefde moest de bloem komen. Maar welke roos was nu de uitdrukking van de hoogste, de zuiverste liefde? De dichters zongen over de mooiste roos van de wereld, ieder had het over een andere.

    De boodschap ging door het hele land, naar ieder hart dat sloeg van liefde; boodschappen gingen naar mensen van alle standen en alle leeftijden. "Niemand heeft het nog over de bloem gehad," zei het lied. "Niemand heeft nog de plaats aangewezen waar die bloem in al haar heerlijkheid is ontsprongen. Het zijn niet de rozen op de kist van Romeo en Julia of van het graf van Valborg, hoewel die rozen altijd in sagen en verhalen hun geur zullen verspreiden. Het zijn ook niet de rozen uit de bloedige lansen van Winkelried, uit het bloed dat stroomt uit de gewijde borst van de held die stierf voor zijn vaderland, hoewel geen dood mooier kan zijn, geen roos roder dan het bloed dat daar vloeide. Het is ook niet de wonderbaarlijke bloem die een man ertoe brengt om maanden- en jarenlang, in lange, slapeloze nachten, in zijn eenzame kamer zijn jonge leven op te geven, de magische roos van de wetenschap!"

    "Ik weet wel waar ze bloeit," zei een gelukkige moeder, die met haar zuigeling aan het ziekbed van de koningin kwam. "Ik weet waar de mooiste roos te vinden is. Die bloeit op de blozende wangen van mijn lieve kind, als het, gesterkt door de slaap, zijn oogjes opent en mij met zijn hele liefde toelacht!"

    "Mooi is die roos, maar er is er één die nog mooier is!" zei het lied. "Veel mooier!" zei één van de vrouwen. "Ik heb haar gezien, er bestaat geen verhevener, gewijder roos, maar ze was bleek, als de bladeren van de theeroos. Op de wangen van de koningin heb ik die gezien. Ze had haar koningskroon afgezet en ze liep zelf die lange, droevige nacht met haar zieke kind rond, huilde erom, kuste het en bad tot God voor haar kind, zoals een moeder in het uur van angst bidt."

    "Heilig en wonderbaarlijk in haar macht is de witte roos van het verdriet, maar ook die is het niet! Nee, de mooiste roos heb ik voor Gods altaar gezien," zei de vrome, oude bisschop. "Ik zag haar stralen als het gezicht van een engel. De jonge meisjes gingen naar het Avondmaal, vernieuwden het verbond van hun doop en er bloeiden rozen en er verbleekten rozen op die frisse wangen. Een jong meisje stond er. Ze keek met de volle zuiverheid en liefde van een ziel op naar haar God. Dat was de uitdrukking van de zuiverste en hoogste liefde!"

    "Gezegend is die liefde," zei het lied, "maar niemand van jullie heeft de mooiste roos van de wereld nog genoemd."

    Toen kwam er een kind het vertrek binnen, het zoontje van de koningin. Hij had tranen in zijn ogen en op zijn wangen. Hij droeg een groot opengeslagen boek, ingebonden in fluweel en met grote zilveren sloten. "Moeder!" zei het kleintje. "Moet je horen wat ik heb gelezen!"

    Het kind ging bij het bed zitten en las voor uit het boek over degene die zichzelf aan de dood op het kruis overleverde om de mensen, ook de ongeboren geslachten, te verlossen. "Grotere liefde bestaat er niet!" En er ging een gloed van rozen over de wangen van de koningin, haar ogen werden heel groot en helder, want ze zag uit de bladzijden van het boek de mooiste roos van de wereld opstijgen, het beeld van die roos die ontsprong aan het bloed van Christus aan het kruishout. "Ik zie haar!" zei ze. "Nooit zal hij sterven die die roos heeft gezien, de mooiste van de wereld."


                                          * * * EINDE * * *
    Bron : "Hans Christian Andersen - Sprookjes en vertellingen" uitgegeven door Van Holkema & Warendorf /
               Unieboek, Bussum, 1975.
               Correctie voor de Wereld Volksverhalen Almanak: Sanne Burger.
               Oorspronkelijke titel : Verdens deiligste Rose
               Engelse tekst : The Loveliest Rose In The World

    29-04-2010 om 02:45 geschreven door saagje

    0 1 2 3 4 5 - Gemiddelde waardering: 5/5 - (1 Stemmen)
    Categorie:sprookjes
    » Reageer (7)
    20-04-2010
    nieuwsgierig héKripta en de staart van het Duivelsopperhoofd
    Kripta en de staart van het Duivelsopperhoofd
    - Een Creools sprookje over het nakomen van beloftes -
    In de oude tijd leefde er een man die gezegend was met drie zoons. De jongste, genaamd Kripta, was zijn lieveling. Op zekere dag vroeg de vader aan zijn zoons: "Zeg mij eens, wat jullie laatste giften zullen zijn, wanneer ik heenga naar de plaats waar wij allen heen moeten?" - "Hmm!" zuchtte de twaalfjarige Kripta, "papa, wat bedoelt u precies. Zeg het zo dat wij u kunnen begrijpen." - "Wel jongens, als papa morgen eens kwam te sterven, hoe zouden jullie hem dan begraven?"

    De oudste zoon zei: "Ik begraaf u in een gouden kist."

    De tweede zoon zei: "Ik begraaf u in een zilveren kist."

    Kripta antwoordde: "Ik leg de staart van het Grootste Duivelsopperhoofd op uw kist."

    Papa keek Kripta lachend aan. "Wel jongen, ben je gek of wat scheelt je!" - "Mijn zintuigen zijn normaal; ik heb eerst nagedacht en daarna mijn antwoord gegeven." - "Als Kripta wel is, ben ik gek," zei de oudste. "Ik ook," viel de tweede de oudste bij. "Ach jongens, kijk nooit neer op je vijand," zei de vader. "De tijd zal het leren."

    Toen de engel des doods de vader kwam bezoeken en hem naar zijn rijk vervoerde, vertrok Kripta onmiddellijk naar het land van de duivels. Daar aangekomen zag hij een vrouw, die bezig was tovermiddelen te koken. Toen de inhoud van de pot begon te koken, riep ze hem toe: "Wat kom je hier doen?" - "Ik heb mijn woord gegeven aan een dode en kan het niet verbreken, daar het gehoord is door de Engel des Levens." Kripta vertelde haar alles en zij beloofde hem haar medewerking. "Als de duivels hier komen, zullen ze je doden, je blijft hier stil zitten, wat er ook gebeuren mag, al valt de hemel neer, laat geen ademhaling horen, want als de duivels komen dan verstijf je van angst. Daarna, als ze slapen zal ik je in hetzelfde vertrek brengen. De kleine duivels dragen allemaal een rode muts; ik zal er jou ook een geven, opdat je niet gesnapt wordt, begrijp je?"

    "Ja tante."

    "Als ze snurken, moet je niets doen, want dat is hun list; dan slapen ze nog niet. Maar als je niets meer hoort, dan zijn ze in diepe slaap. Het Opperhoofd heeft een rode staart en slaapt met een witte muts. Hier heb je drie eieren. Mocht hij je achtervolgen, gooi dan een ei neer; loopt hij nog door, gooi dan het tweede en wordt hij te gevaarlijk, sla dan ook het derde neer."

    De vrouw leerde hem ook een wijsje, dat hij daarbij moest zingen. Ze had het hem net een paar keer voorgezongen toen de duivels thuiskwamen.

    "Verberg je jongen, op de plaats die ik je wees," zei ze, en Kripta verborg zich zo gauw mogelijk en beefde van schrik, toen hij de duivels tegen de vrouw hoorden razen. "Er zijn mensen hier!" - "Ben ik dan geen mens?" antwoordde de vrouw. Ze gingen naar binnen en de vrouw maakte het vertrek waar de duivels sliepen nat. Om zes uur gingen ze al slapen. Kripta werd binnengebracht met zijn muts op en nam plaats tussen de duivels. Het Opperhoofd snurkte als een os. Kripta begreep, dat de tijd nog niet was gekomen. Maar omstreeks het stille middernachtelijk uur heerste een diepe stilte. Toen stond hij op, sneed de staart van de oude heer af en zette het op een lopen.

    Na verloop van een kwartier sprong de oude duivel op en volgde de reuk van Kripta. Amper stak hij zijn hand uit of de jongen gooide het eerste ei neer onder het zingen van het lied:

    De duivelsstaart doodde zijn vader

    De duivelsstaart doodde zijn moeder

    Sembe way, sembe way.

    Toen verrees tussen hen een echt oerwoud. De duivel haalde hem weer in, waarop Kripta het tweede ei neergooide.

    Toen ontstond tussen hen een vuur, groter dan de hel. De duivel stoorde zich er niet aan en ging erdoor heen. Toen hij weer op het punt stond Kripta te grijpen, gooide hij zijn derde ei voor de hoeven van het Duivelsopperhoofd. Toen ontstond tussen beiden een oceaan. Kripta liep door, maar de duivel, die niet kon zwemmen, moest aan de andere kant blijven staan.

    Kripta kwam thuis.

    "Nou opschepper, waar is de staart van het Duivelsopperhoofd?" riepen zijn broers. Kripta antwoordde: "Ik heb gezocht en gevonden. Ik breng hem hier voor wijlen mijn vader. Maar ik zie geen gouden, en ook geen zilveren kist, die jullie beloofd hebben. Ik heb mijn taak volbracht, maar jullie twee niet. Bezint eer ge begint. Jullie waren te vlug met je antwoord."

    Papa werd in een houten kist begraven, maar had toch op het deksel de staart van het Duivelsopperhoofd Mephistofoles, die Kripta hem had geschonken.


                                          * * * EINDE * * *
    Bron : "Westindische sprookjes"
                uitgegeven door Elmar, Rijswijk, 1994. ISBN: 90389-02719

    20-04-2010 om 06:54 geschreven door saagje

    0 1 2 3 4 5 - Gemiddelde waardering: 5/5 - (1 Stemmen)
    Categorie:sprookjes
    » Reageer (7)
    18-04-2010
    nieuwsgierig héEen goede raad in drieën
    Een goede raad in drieën
    - Een Nederlands sprookje -
    Er was eens een arme man die nergens werk kon vinden. Er zat niets anders op dan vrouw en zoon te verlaten en zijn geluk in een vreemd land te beproeven. Hij trok weken en maanden verder tot hij een boer vond die hem kon gebruiken. Hij werkte hard en verdiende veel geld. Maar na een tijd begon hij naar huis te verlangen. En op een dag begon hij aan de terugtocht.

    Eerst ging hij langs een waarzegster om te vragen hoe hij het beste kon reizen. De vrouw vroeg hem een stuiver en gaf hem een raad in drieën. In de eerste plaats moest hij dezelfde weg nemen die hij gekomen was; in de tweede plaats moest hij zich niet met andermans zaken bemoeien; en in de derde plaats moest hij, als hij kwaad werd, vierentwintig uur zijn geduld bewaren. Hij vertrok in de richting vanwaar hij was gekomen. Na een poosje kwam hij twee mannen tegen die dezelfde kant uit gingen. Met zijn drieën gingen ze verder.

    Toen ze bij een splitsing kwamen, zeiden de mannen: "Laten we deze weg nemen, want die is korter." Maar hij wilde de andere weg volgen, omdat hij daar op de heenreis ook langs was gekomen.

    Toen was hij weer alleen. ‘s Avonds bereikte hij een dorp waar de twee wegen weer bij elkaar kwamen. Daar hoorde hij dat zijn twee reisgenoten onderweg waren vermoord. "Als ik bij hen was gebleven, had ik ook het loodje gelegd," dacht hij. "De waarzegster had gelijk." Een paar dagen later kwam hij bij een kasteel. Het was donker geworden en hij vroeg aan een knecht of hij kon overnachten. Die vroeg het zijn heer en de heer vond het goed. De reiziger werd in de kamer van de heer gelaten. Even later werd een grote vogelkooi binnengebracht, waar een vrouw in zat. Haar eten werd haar door de tralies aangereikt. "Wat denk je ervan?" vroeg de heer. "Ik bemoei me niet met andermans zaken," zei de reiziger. "Dat is je geluk," zei de heer, "als je je neus in mijn zaken had gestoken, had ik je een kopje kleiner moeten maken." "Dat pakt weer goed uit," dacht de reiziger. "De waarzegster heeft het wel bij het rechte eind gehad." Zonder verdere ongelukken bereikte hij zijn dorp.

    Toen hij aankwam, werd er juist iemand terechtgesteld. Hij stapte af bij de herberg, die aan het plein lag waar de man zou worden opgehangen, en bleef staan kijken. Aan de overkant van het plein stond zijn eigen huis. Zijn vrouw stond voor het raam en opeens zag hij een jongeman naast haar staan die haar een kus gaf. Hij werd kwaad en wilde dadelijk het plein oversteken om zijn woede op die twee te koelen, maar toen herinnerde hij zich de derde raad van de waarzegster. Pas nadat hij vierentwintig uur zijn geduld had bewaard, ging hij naar huis. Zijn vrouw was blij hem te zien. Maar hij was nog steeds kwaad en riep wie die vreemde man in zijn huis was die haar de vorige dag had gekust. "Windje niet op," zei zijn vrouw. "Dat was je eigen zoon, die naar school ging en zijn moeder altijd een kus geeft voor hij de deur uit gaat." Zijn zoon was zo hard gegroeid dat hij hem niet had herkend.

    Toen vertelde de man aan zijn vrouw de goede raad die hij van de waarzegster had gekregen. "Alleen al die laatste raad was een stuiver waard," zei ze.


                                          * * * EINDE * * *
    Bron : "Alle sprookjes van de Lage Landen" door Eelke de Jong en Hans Sleutelaar.
                Rebo, Sassenheim, 1985.

    18-04-2010 om 23:34 geschreven door saagje

    0 1 2 3 4 5 - Gemiddelde waardering: 0/5 - (0 Stemmen)
    Categorie:sprookjes
    » Reageer (11)
    14-04-2010
    nieuwsgierig héDe prinses op de erwt
    De prinses op de erwt
    - Het kortste sprookje van Hans Christian Andersen -
    Er was eens een prins die zo graag een prinses wilde hebben, maar het moest een echte prinses zijn. Hij reisde de hele wereld rond om er één te vinden, maar overal kwam er iets tussen. Prinsessen waren er genoeg, maar of het échte prinsessen waren, daar kon hij nooit helemaal achter komen, altijd was er iets dat niet helemaal in de haak was. Toen kwam hij weer thuis en was erg bedroefd, want hij wilde graag een heuse prinses hebben.

    Op een avond brak er een verschrikkelijk onweer los; het bliksemde en donderde, de regen stroomde neer: het was vreselijk!

    Toen werd er aan de stadspoort geklopt en de oude koning ging opendoen.

    Het was een prinses die buiten stond. Maar, lieve hemel, wat zag ze eruit door de regen en het noodweer! Het water liep uit haar kleren en haren, bij de punt van haar schoen liep het erin en bij de hiel er weer uit; zij zei dat ze een echte prinses was.

    "Ja, daar zullen we wel achter komen!" dacht de oude koningin, maar ze zei niets. Ze ging haar slaapkamer binnen, nam al het beddengoed weg en legde een erwt op de bodem van het bed, nam toen twintig matrassen, legde die boven op de erwt en toen opnieuw twintig veren bedden boven op de matrassen. Daar moest de prinses nu 's nachts op liggen.

    's Morgens vroegen ze haar hoe ze had geslapen. "O, verschrikkelijk slecht!" zei de prinses, "ik heb de hele nacht bijna geen oog dicht gedaan! De hemel weet wat er in mijn bed lag. Ik heb op iets hards gelegen en ik ben over mijn hele lichaam bont en blauw! Het is afschuwelijk!"

    Toen konden ze zien dat het een echte prinses was omdat ze dóór de twintig matrassen en de twintig veren bedden heen de erwt gevoeld had. Zó teer van huid kon alleen maar een heuse prinses zijn.

    De prins nam haar toen tot vrouw, want nu wist hij dat hij een echte prinses had, en de erwt kwam in het museum waar ze nu nog is te zien, als tenminste niemand haar weggenomen heeft.

    Kijk, dit was nu een echte vertelling!


                                          * * * EINDE * * *
    Bron : "Hans Christian Andersen. Sprookjes en verhalen" opnieuw uit het Deens vertaald
               door Dr. Annelies van Hees.
               Uitgeverij Lemniscaat, Rotterdam, 1997.
               Oorspronkelijke titel: Prindsessen paa Ærten

    14-04-2010 om 21:36 geschreven door saagje

    0 1 2 3 4 5 - Gemiddelde waardering: 0/5 - (0 Stemmen)
    Categorie:sprookjes
    » Reageer (5)
    10-04-2010
    nieuwsgierig héDe meloen
    De meloen
    - Een Perzisch sprookje over de oorsprong van de meloen -
    Men vertelt, dat er eens een machtige sjah was die werd geteisterd door een verschrikkelijk monster. Voor de poort van zijn paleis stond een afschuwelijke draak uit de bergen die toegang tot het paleis wilde hebben. De machtige sjah schrok, hij riep zijn ministers bij zich en vroeg: "Geef eens raad ministers, wat moet ik doen? Vertel me, ministers, waarmee kan ik die afschuwelijke draak verjagen?"

    Maar de ministers konden hem geen raad geven, ze bogen hun hoofd en zwegen. Slechts één van hen, de oudste en slimste boog zijn hoofd niet. Hij keek de machtige sjah aan en sprak: "Laat alle handarbeiders bij u komen en geef ze opdracht hun gereedschap mee te brengen. U zult zien dat het helpt."

    De oude minister had goede raad gegeven. De machtige sjah liet alle handarbeiders uit de stad bij zich komen en toen de mannen allemaal voor zijn paleis stonden, staakte de draak zijn gebonk tegen de poort en hield hij op met brullen. Hij keek de handarbeiders aan, pakte één van hen, de meubelmaker, zette hem op zijn rug en rende naar zijn hol in de bergen.

    De arme meubelmaker was half dood van angst, maar toen de draak hem in zijn hol op de grond zette, begreep hij waarom de draak hem had meegenomen. In het hol lag de vrouw van de draak die nauwelijks kon ademhalen. Ze had 's avonds een geit verslonden, maar de geit was met de horens in haar keel blijven steken en ze stikte bijna. De meubelmaker hielp de vrouw van de draak. Hij zaagde de horens van de geit eraf en toen kon de vrouw van de draak zonder moeilijkheden de geit naar binnen werken. De draak brulde van vreugde, gaf de meubelmaker een zak vol dukaten en voor de sjah gaf hij een mand vol wonderlijke korreltjes mee.

    Toen de meubelmaker de mand aan de sjah gaf, was deze zeer verbaasd. Hij riep zijn ministers bij zich en vroeg: "Geef me raad, ministers, wat moet ik met deze zaadjes doen?"

    Maar de ministers konden hem geen raad geven. Ook deze keer bogen ze hun hoofd en zwegen. Slechts één van hen, de oudste en slimste boog zijn hoofd niet en sprak: "Laat de zaadjes op het land strooien, sjah, dan zult u zien wat er uit komt."

    De oude minister had goede raad gegeven. De machtige sjah liet de zaadjes in de tuin zaaien en binnen een jaar groeiden er plantjes met grote bladeren en lange dunne stelen. De stelen kregen later bloemen en uit die bloemen kwamen na korte tijd grote eivormige vruchten. Toen men ze afbrak en opensneed, waren de vruchten van binnen prachtig rood en vol sap.

    De machtige vorst was zeer verbaasd en riep zijn ministers weer bij elkaar en vroeg: "Zeg me, ministers, wat moeten we met die vruchten doen, hoe kunnen we weten of ze wel of niet giftig zijn?"

    Maar de ministers wisten ook dit keer geen raad, ze bogen hun hoofd en zwegen. Alleen de oudste en slimste zweeg niet en sprak: "Geef een stuk van de vrucht aan een hond en een ander stuk aan een geit, sjah. Dan zult u merken of ze giftig zijn. En laat voor de zekerheid ook iemand die ter dood veroordeeld is, er van proeven."

    En de oude minister had ook deze keer goede raad gegeven. De hond at een stuk van de vrucht en er gebeurde niets. De geit at een stuk van de vrucht en ging niet dood. En ook de ter dood veroordeelde at er van en wilde er meteen nog wel een hebben. Toen waren de machtige sjah en zijn verstandige ministers niet meer bang voor de vruchten, die de draak aan de machtige sjah gegeven had.

    Hij genoot er van, zolang hij leefde en vanaf die tijd eten wij meloenen, hoewel we nooit geweten hebben dat een draak ze aan de mensen gegeven heeft.


                                          * * * EINDE * * *
    Bron : "De betoverde tuin" door Marie Mrstikova.
               Nederlandse vertaling van Els Nuijen.
               Uitgeversmaatschappij Holland, Haarlem, 1978. ISBN: 90-251-0297-2

    10-04-2010 om 01:53 geschreven door saagje

    0 1 2 3 4 5 - Gemiddelde waardering: 0/5 - (0 Stemmen)
    Categorie:sprookjes
    » Reageer (7)
    31-03-2010
    nieuwsgierig héDe waternimf
    De waternimf
    - Een Duits sprookje over een nimf die op de bodem van een bron woont -
    Een broertje en zusje speelden eens bij een bron, en terwijl ze zo speelden, plompten ze er allebei in. Beneden was een waternimf, en die zei: "Nou heb ik jullie, nou kun je mooi voor me werken," en ze sleurde hen mee. Het meisje gaf ze verward, lelijk vlas te spinnen, en ze moest water scheppen in een hol vat, en de jongen moest een boom kappen met een stompe bijl, en ze kregen niets te eten dan keiharde meelballen.

    Toen werden de kinderen tenslotte zo ongeduldig, dat ze wachtten tot op een zondag de nimf naar de kerk was en toen liepen ze weg. De kerk was uit en nu zag de nimf dat de vogels gevlogen waren en ze zetten hen na met grote sprongen. De kinderen zagen haar al uit de verte, en het meisje gooide een borstel achter zich, en dat werd een grote borstelberg, met duizenden en nog eens duizenden stekels, waar de nimf met grote woede overheen moest klimmen, maar eindelijk kwam ze toch aan de andere kant.

    Toen de kinderen dat zagen, gooide de jongen een kam achter zich, dat werd een grote kamberg met duizendmaal duizend tanden, maar de nimf wist er zich aan vast te houden en kwam er tenslotte toch overheen.

    Eindelijk gooide het meisje een spiegel naar achteren, en die werd een spiegelberg, zo glad, zo glad, dat ze er onmogelijk over kon. Toen dacht ze: "Ik zal gauw naar huis gaan en mijn bijl halen en de spiegelberg in stukken hakken." Maar terwijl ze terug kwam en de spiegelberg in stukken hakte, waren de kinderen al lang ver weg, en de waternimf moest haar toevlucht weer tot de bron zoeken.


                                          * * * EINDE * * *
    Bron : "De sprookjes van Grimm; volledige uitgave" vertaald door M.M. de Vries-Vogel.
               Unieboek BV - Van Holkema & Warendorf, Weesp, 1984.
               Oorspronkelijke titel: Die Wassernixe
               Engelse tekst: The Water Nixie

    31-03-2010 om 22:56 geschreven door saagje

    0 1 2 3 4 5 - Gemiddelde waardering: 5/5 - (1 Stemmen)
    Categorie:sprookjes
    » Reageer (7)
    16-03-2010
    nieuwsgierig héZo kwamen de vruchten op de wereld
    Zo kwamen de vruchten op de wereld
    - Een Zuid-Amerikaans sprookje over een tapir en een toverboom -
    Toen de aarde nog niet zo lang bestond, waren er geen vruchten. De mensen wisten niet wat een banaan was en kenden geen ananas, cassave of aardappelen. De mensen hadden honger en ook de dieren hadden niets te eten, alleen de tapir zag er goed doorvoed uit. Iedere morgen ging hij ergens heen en iedere avond kwam hij met een volle maag terug. Al gauw hadden mensen en dieren dit in de gaten en ze zeiden:

    "De tapir heeft zeker een plekje gevonden, waar genoeg te eten is. We zullen hem volgen. Het beste kan er een muis achter hem aanlopen, die is klein en slim. Dat zal de tapir niet merken."

    De volgende dag ging de muis stilletjes de tapir achterna. Ze achtervolgde hem tot midden in het oerwoud. Daar was een heuvel en op die heuvel stond een grote boom. Het was een toverboom. Aan zijn takken hingen allerlei soorten vruchten. Bananen, ananas, cassave en aardappelen, maïs, suikerriet en meloenen, kortom: alles, wat mensen en dieren tegenwoordig graag eten.

    De tapir ging onder de boom staan en verzamelde alles wat er naar beneden viel. Hij at, tot hij zijn buik vol had. Toen ging hij liggen en viel in slaap.

    Hij had niet gemerkt dat de muis hem was gevolgd en hij hoorde ook niet dat de muis begon te eten. De muis at, tot haar buikje kogelrond was. Toen ze helemaal vol zat haastte ze zich naar de andere dieren en de mensen om te vertellen, waar de tapir naar toe was gegaan om zich vol te eten. Als bewijs had ze een maïskorreltje meegenomen. De mensen en dieren waren dolblij. De volgende dag gingen ze allemaal met het muisje mee. Ze moesten een heel eind lopen, tot de muis midden in het oerwoud bij een hoge boom stilstond. De boom stond boven op een heuvel en aan zijn takken hingen alle soorten vruchten. En wat rijp geworden was, viel naar beneden. De mensen en dieren aten tot ze niet meer konden. Toen probeerden ze in de boom te klimmen. Ze wilden er allemaal een tak afbreken om die in hun eigen dorp te planten. Maar de boom was te hoog, te dik en te glad. De mensen en dieren konden er niet in klimmen en ze zeiden: "We moeten de boom omhakken."

    Tien dagen lang probeerden ze de boom te vellen, maar hij bleef overeind staan. Twintig dagen hanteerden de mensen en dieren de bijl, maar de boom bewoog niet één keer. Er waren dertig dagen voor nodig om de boom eindelijk om te krijgen. Toen kon een ieder nemen, wat hij wilde. De één nam bananen, de ander ananas, een derde de cassave, de vierde aardappelen en weer een ander nam suikerriet en meloenen. En ze namen ieder hun deel mee naar hun eigen dorp. Daar plantten ze het in vruchtbare aarde. En zo zijn de vruchten op de wereld gekomen.


                                          * * * EINDE * * *
    Bron : "De betoverde tuin" door Marie Mrstikova.
               Nederlandse vertaling van Els Nuijen.
               Uitgeversmaatschappij Holland, Haarlem, 1978. ISBN: 90-251-0297-2

    16-03-2010 om 00:00 geschreven door saagje

    0 1 2 3 4 5 - Gemiddelde waardering: 0/5 - (0 Stemmen)
    Categorie:sprookjes
    » Reageer (2)
    15-03-2010
    nieuwsgierig héDe verboden toren
    De verboden toren
    - Een Italiaans cultuursprookje over het geheim van de zon -
    In een land ver van hier, ligt een diep dal. In dat dal hangt altijd een dichte mist. De mensen die er wonen hebben nog nooit de stralende zon gezien. Ook naar de maan en de sterren kunnen ze nooit kijken. Geen mens is ooit de berg opgeklommen. Niemand heeft ooit gezien wat er aan de andere kant is. De oude grote mensen zeggen tegen de jonge grote mensen: "Ons dal is het mooiste van de hele wereld. Ons dal is de hele wereld."

    De jonge grote mensen zeggen tegen hun kinderen: "Alles wat we nodig hebben, is in ons dal te vinden. En het is de mooiste plek die er bestaat."

    De kinderen geloven dat. Als ze zelf groot zijn, vertellen ze het door aan hun kinderen.

    Zo gaan er jaren en eeuwen voorbij.

    In het dal ligt een nevelstad, die Bruma heet. Buiten de stad wonen een jongen en zijn opa in een huisje. Altijd als er mensen langs dat huisje komen, wijzen ze ernaar. Dan zeggen ze: "Daar wonen Stefan en zijn opa, de Grapjas."

    Opa beweert namelijk dat er achter de bergen een andere wereld is, vol zonlicht en kleuren. Je bent gek als je zoiets denkt, zeggen de mensen. Daarom hebben ze Stefan en zijn opa uit de stad verjaagd. Maar Stefan weet zeker dat zijn opa de waarheid vertelt.

    Hij zou graag laten zien dat de oude man gelijk heeft. Op een dag zegt opa: "Luister Stefan. Ik ben te oud om de berg te beklimmen. Misschien zul jij dat later ooit eens doen. Dan zul je de weg naar het licht vinden. Nu kun je dat nog niet. Je moet wachten tot je groot en sterk bent. Dan kan niemand je tegenhouden."

    's Nachts ligt Stefan wakker. Hij denkt: Ik wou dat opa het zonlicht een keer kon zien voor hij sterft. En hij besluit om in het geheim op pad te gaan. Het is erg donker, maar Stefan loopt dapper door. Hij hoort de ruisende rivier die zegt: "Ga niet, je verdoet je tijd!" Een uil krast: "Ga niet, buiten dit dal bestaat er niets moois." De wolven huilen: "Ga niet verder, want dan zul je sterven."

    Stefan is bang. Toch loopt hij verder en verder, tot de ochtend aanbreekt.

    De mist in het dal is nu erg dicht. Stefan staat op de top van een berg. Voor het eerst van zijn leven ziet hij hoe de zon opkomt. Aan de bleke hemel schijnen nog wat sterren. Stefan ziet de wolken in het dal hangen. Alleen de torens van het stadhuis steken er bovenuit.

    Stefan rent naar de stad terug. Hij praat daar met de Raad van Oude Mensen. "Ik heb een wereld vol kleuren gezien," zegt hij.

    "Aan de andere kant van de berg is die wereld." - "Dat kan niet," zeggen de Oude Mensen. "Onze stad is het enige dat bestaat. Wie ben jij trouwens?" Iemand zegt: "Het is Stefan. Hij is gek aan het worden, net als zijn opa." En iedereen lacht.

    Stefan wordt erg boos. "Maar ik heb het gezien!" zegt hij. "Iedereen kan het zelf zien. De torens van het stadhuis steken boven de mist uit. Ga maar mee naar de torens." - "Het is verboden een toren in te gaan!" schreeuwen de Oude Mensen. "Het is gevaarlijk. Niemand heeft dat ooit gedaan en zo moet het blijven." - "Nee! Het moet veranderen!" zegt Stefan. Meteen rent hij een steile torentrap op. De Oude Mensen gaan hem achterna. "Halt! Niet verder, of we roepen de wachters!"

    Stefan schrikt daarvan. Vlug klimt hij verder. De Oude Mensen komen schreeuwend achter hem aan. Er is zelfs een wachter bij. Maar Stefan is al bijna boven. "Kom terug, of we gooien je in de kerker!" Stefan ziet dat ze hem niet kunnen inhalen en hij klimt verder. De een na de ander klimt de toren in. En iedereen die boven komt, roept: "Ah! Oh! Het is waar! Stefan en zijn opa hebben gelijk."

    Stefan laat de mensen alleen en gaat naar zijn opa. Hij vertelt hem alles.

    Daarna gaat hij slapen, want hij is moe van zijn reis. Opa dekt hem toe. Blij en trots kijkt hij naar zijn kleinzoon.

    Dit alles is lang geleden gebeurd. Er is sindsdien veel tijd voorbij gegaan. Heel wat mensen uit het dal zijn op reis gegaan. Zo leerden ze de zon kennen. Maar er kwamen ook mensen van buiten naar het dal. Zij wilden die bijzondere nevelstad ook wel eens zien.

    Boven op de berg is de plek waar de mist en het licht elkaar kussen. Daar staat het huisje waar Stefan en zijn opa wonen. Altijd als er mensen langs dat huisje lopen, wijzen ze ernaar. Dan zeggen ze: "Daar wonen Stefan en zijn opa, de Wijze!"


                                          * * * EINDE * * *
    Bron : La torre proibita?

    15-03-2010 om 09:07 geschreven door saagje

    0 1 2 3 4 5 - Gemiddelde waardering: 0/5 - (0 Stemmen)
    Categorie:sprookjes
    » Reageer (4)
    12-03-2010
    nieuwsgierig héDe boze kabouter
    De boze kabouter
    - Een Spaans sprookje over een gemene kabouter en een heldin -
    Er was eens een student. Hij hield van een mooi meisje, maar haar ouders verboden haar om met hem om te gaan, omdat hij zo arm was. Toen besloot het meisje het huis van haar ouders te verlaten en zij sprak met haar vriend af, dat hij haar 's nachts zou komen halen om samen met haar te vluchten. Dan zou ze met hem trouwen in een kleine kapel boven op de berg.

    Op de afgesproken tijd ging het meisje naar het balkon en zij zag buiten in de duisternis een jongeman aankomen, die een paard aan de teugels hield. Ze dacht dat het haar geliefde was en ze zei: "Kom eens dichterbij en pak mijn koffer aan."

    De jongeman nam zwijgend de koffer aan en het meisje liet zich langs een touw naar beneden glijden, steeg op het paard en reed samen met de jongeling weg. Het verwonderde haar wel, dat haar vriend geen woord tegen haar zei. Toen het licht werd, zag ze dat de jongeman haar vriend helemaal niet was, maar een onbekende jongen. Hij was toevallig voorbijgekomen toen zij op het balkon stond. Toen zei ze tegen hem: "Breng mij in godsnaam niet verder, laat mij maar hier!" De jongen hield stil en het meisje steeg van het paard en ging op haar koffer zitten en de onbekende jongen reed verder.

    Spoedig daarna kwamen er herders langs. "Wat een wondermooi meisje! Zo mooi als jonkvrouw Maria!" zeiden ze, en zij namen haar met zich mee.

    In het dorp waar de herders woonden, leefden een man en een vrouw, die geen kinderen hadden. Zij namen het meisje bij zich in huis en zorgden goed voor haar. Zij zeiden dat zij niet eens hoefde te werken. Maar zij stond erop om samen met de herderinnen uit de buurt de schapen te hoeden en liet zich daar niet vanaf brengen. Zo bracht zij de dagen bij de schaapskudde door.

    Toch beviel het haar niet in het dorp, want alle mensen leefden in grote angst om wat er zich op het nabijgelegen paleis afspeelde. Iedere dag werd er namelijk iemand uit het volk door het lot aangewezen, die dan 's nachts bij de zieke prinses in de kamer moest gaan slapen. Maar nooit was iemand levend uit het koninklijk paleis vandaan gekomen. Op een dag viel het lot op de familie bij wie het meisje woonde, en toen zij dat vernam zei zij: "Ik wil niet dat er iemand uit dit huis in de kamer van de prinses gaat slapen. Ik zal er zelf naar toe gaan." En zij ging naar het paleis.

    Toen de koning haar zag, zei hij: "Ik kan niet toestaan, dat zo'n mooi meisje zal sterven! Degene die door het lot was aangewezen, moet in de kamer van de prinses gaan slapen." Het meisje smeekte er echter zo dringend om, dat de koning tenslotte toegaf.

    's Avonds ging zij in de kamer van de zieke prinses op een bed liggen. Hoewel ze al spoedig heel moe werd, lukte het haar toch om wakker te blijven. Kort na middernacht kwam er een kabouter de kamer binnen en stak een naald in het hoofd van de prinses, achter haar oor. De prinses begon te jammeren: "O wee, ze verschroeien me; o wee, ze verbranden me!"

    Toen zweeg zij een ogenblik en daarna zei zij tegen de kabouter: "Ik smeek je in godsnaam om het meisje dat daar ligt niet te doden."

    "Er blijft me niets anders over dan haar te doden," zei het boze wezen.

    "In godsnaam, dood haar niet, want zij is zo mooi!"

    De boze kabouter keek naar het meisje, dat deed alsof zij sliep, en hij zei: "Ja, zij is inderdaad heel mooi. Daarom zal ik haar pas doden als het dag wordt!" Daarop verliet hij de kamer.

    Het meisje was nog steeds wakker gebleven en stond nu op en liep stilletjes achter de kabouter aan. Hij ging een andere kamer binnen en begon te schrijven. Steeds las hij wat hij had opgeschreven en gooide het velletje papier daarna in een ketel die boven het vuur hing. En iedere keer als hij het papiertje in de ketel wierp, sloegen er blauwe vlammen omhoog, en dan riep de arme prinses: "O wee, ze verschroeien me! O wee, ze verbranden me!" Tenslotte hield de dwerg op met schrijven en sliep in.

    Toen pakte het meisje de ketel en goot de inhoud over hem heen, zodat hij verbrandde. Daarna ging ze naar de prinses, trok de naald uit haar hoofd en meteen was de prinses helemaal gezond. De volgende morgen kwamen de dienaren van de koning om het dode lichaam van het jonge meisje te halen. Tot hun verbazing zagen zij, dat zij leefde.

    Het duurde niet lang, of iedereen in het hele koninkrijk wist, dat het meisje de boze kabouter had gedood, en dat de prinses weer gezond was geworden.

    Intussen had de student in het hele land naar het meisje gezocht. Nu kwam hem het bericht ter ore dat zijn meisje de prinses had gered. Spoorslags reed hij naar haar toe en na een paar dagen trouwden zij met elkaar. Op de dag van de bruiloft schonk de koning het meisje vele rijkdommen en hij bewees haar grote eer. En samen met haar man leefde zij haar leven lang heel gelukkig.


                                          * * * EINDE * * *
    Bron : "Kaboutersprookjes"
               vert. en samenstelling Els Boekelaar en Ineke Verschuren;
               ill. Frantisek Chochola.
               Uitgeverij Christofoor, Zeist, 1985, p. 48-50.

    12-03-2010 om 00:00 geschreven door saagje

    0 1 2 3 4 5 - Gemiddelde waardering: 5/5 - (1 Stemmen)
    Categorie:sprookjes
    » Reageer (14)
    03-03-2010
    nieuwsgierig héDe oude vrouw in het bos
    De oude vrouw in het bos
    - Een sprookje van Grimm over een in een boom betoverde prins -
    Er was eens een arm dienstmeisje, dat met haar meester en meesteres door een groot bos reisde, en toen ze daar middenin was, kwamen er opeens rovers uit het struikgewas te voorschijn, en ze vermoordden iedereen die ze tegenkwamen. Allen kwamen erbij om, behalve het meisje, zij was in haar angst uit de wagen gesprongen en had zich achter een boom verborgen.

    Toen de rovers met hun buit weg waren, kwam ze op de plaats waar het gebeurd was en zag het ongeluk. Ze begon bitter te schreien en zei: "Wat zal ik arme nu beginnen, ik weet niet hoe ik uit het bos kom, er woont geen levende ziel in, ik zal zeker van honger omkomen."

    Ze liep heen en weer, zocht een uitweg, maar kon niets vinden.

    Het werd avond, ze ging onder een boom zitten, vroeg God om hulp, wilde daar blijven zitten en niet weggaan, wat er ook gebeurde. Maar toen zij daar een poos gezeten had, kwam er een wit duifje aangevlogen, met een klein, gouden sleuteltje in zijn snavel. Hij legde haar het sleuteltje in de hand en zei: "Zie je daar in de verte die grote boom? Daar hangt een klein slotje aan, dat kun je met het sleuteltje opendoen, daar zul je eten genoeg vinden en je hoeft geen honger meer te lijden."

    Toen ging ze naar de boom, ze deed het slot open en ze vond er melk in een schoteltje en wittebrood erbij om erin te brokkelen, zodat ze lekker kon eten. Toen ze genoeg had, zei ze: "Nu is het de tijd waarop de kippen thuis op stok gaan, ik ben zo moe, kon ik maar in mijn bed gaan liggen."

    Het duifje kwam dan ook weer aangevlogen, bracht een tweede gouden sleuteltje in z'n snavel en zei: "Doe de boom, die daar staat, maar open, dan zul je een bed vinden." Zij maakte ook dit slot open en vond een mooi, wit bedje: ze bad God, dat hij voor haar die nacht zou zorgen, ze ging liggen en sliep in.

    De volgende morgen kwam het duifje voor de derde keer, bracht weer een sleuteltje en sprak: "Maak nu die boom daar eens open, daar zul je kleren vinden." En toen ze het slot openmaakte, vond ze daar kleren met goud en edelstenen, zo heerlijk als geen koningskind er had. Zo leefde ze daar een poos, het duifje kwam elke dag en zorgde voor alles, wat ze nodig had, en 't was een rustig, goed leven.

    Eens echter kwam het duifje en zei: "Wil je iets doen om mij een plezier te doen?"

    "Graag," zei 't meisje.

    Het duifje zei: "Ik zal je naar een klein huisje brengen. Ga daar in, middenin, bij de haard, zit een oude vrouw; ze zal, 'goedendag' zeggen. Maar geef haar vooral geen antwoord, al begint ze nog zo vaak. Ga de kamer door aan haar rechterhand. Daar is een deur. Maak die open. Dan kom je in een kamer, waar een hoop ringen in allerlei soorten op een tafel liggen. Daar zijn prachtige bij, met fonkelende stenen. Maar laat ze liggen! Zoek er een heel eenvoudige uit; die is er ook wel bij, en breng die dan bij me, zo gauw als je kunt."

    Het meisje ging naar het huisje toe en ging de deur door. Ze zag er een oud mens zitten, dat grote ogen opzette en zei: "Goedendag, kindlief." Ze gaf haar geen antwoord en ging naar de deur toe. "Waarnaar toe?" riep ze en pakte haar bij haar rok en wilde haar vasthouden. "Het is mijn huis, daar mag niemand binnenkomen, als ik het niet hebben wil." Maar het meisje zweeg, maakte zich uit haar greep los en ging meteen de kamer in. Daar lag nu op tafel een massa ringen, ze glinsterden en schitterden haar in de ogen; ze wierp ze door elkaar en zocht de eenvoudige, maar ze kon hem niet vinden.

    Terwijl ze zo aan het zoeken was, zag ze het oude mens rondsluipen en een vogelkooi ter hand nemen waar ze mee weg wilde. Ze ging nu op haar toe, nam haar de kooi uit de hand, en toen ze hem ophief en erin keek, zat er een vogel in, die een eenvoudige ring in zijn snavel had. Ze nam die ring en liep er heel blij mee naar huis en dacht dat het witte duifje dadelijk komen zou om de ring te halen: maar het kwam niet.

    Ze leunde tegen de boom om op het duifje te wachten, maar terwijl ze daar stond, leek het of de boom zacht was, en buigzaam, en de takken zonken neer. En opeens bogen zich de takken om haar heen, en dat waren twee armen, en toen ze omkeek, was de boom een man geworden, die haar omvatte, haar kuste en zei: "Jij bent het, die me verlost hebt en uit de macht van het oude mens bevrijd. Ze is een boze heks. Ze had me betoverd in een boom, maar een paar uur lang was ik iedere dag een duif, en zolang ze de ring bezat, kon ik mijn mensengedaante niet meer terugkrijgen."

    Nu waren ook zijn bedienden en zijn paarden van de toverij verlost; ze had hen ook in bomen veranderd. Ze stonden nu naast hem. En zij reden weg naar zijn rijk, want hij was een prins; en ze trouwden en leefden gelukkig met elkaar.


                                          * * * EINDE * * *
    Bron : "De sprookjes van Grimm; volledige uitgave" vertaald door M.M. de Vries-Vogel.
               Unieboek BV - Van Holkema & Warendorf, Weesp, 1984.
               Oorspronkelijke titel: Die Alte im Wald
               Engelse tekst: The Old Woman in the Woods

    03-03-2010 om 00:00 geschreven door saagje

    0 1 2 3 4 5 - Gemiddelde waardering: 5/5 - (1 Stemmen)
    Categorie:sprookjes
    » Reageer (12)
    21-02-2010
    nieuwsgierig héDe lelie en de alsem
    De lelie en de alsem
    - Een Chinees sprookje over het ontstaan van kamille -
    In het rode keizerrijk woonde de rode keizer en omdat hij een keizer was had hij een keizerin tot vrouw. Al vele jaren hadden ze een goed leven. Aan hun geluk ontbrak nog één ding, ze hadden geen kinderen. En ze zouden er ook nooit een gehad hebben, als er op een dag niet twee grijsaards bij de paleispoort gestopt waren.

    De eerste vroeg: "Weet je wel, wie er in dit paleis woont?"

    En de tweede grijsaard antwoordde: "Ik weet het, broeder, hier woont de keizer met zijn keizerin en ze hebben geen kinderen."

    "Maar ze zouden best een kind kunnen hebben," zei de eerste grijsaard. "Als de keizerin 's morgens vroeg de dauw van de lelie en de alsem zou afhalen en daar een glas van op zou drinken, dan zou ze een beeldschone dochter op de wereld brengen en eindelijk volmaakt gelukkig zijn."

    "Ja, maar het geluk zou van korte duur zijn," sprak de tweede grijsaard. "Want wie uit een bloem ontstaat, zal ook weer tot bloem terugkeren. Als haar tijd gekomen is, zal het dochtertje weer in een bloem veranderen."

    "En daarom is het beter als niemand daar iets van weet en niemand het de keizerin vertelt," sprak de eerste grijsaard. "Ze zou er veel verdriet van hebben."

    "Je hebt gelijk, broeder," knikte de tweede grijsaard en ze vervolgden hun weg.

    De grijsaards dachten dat niemand het gehoord had. Maar bij de poort zat een oude bedelaarster die niet lang aarzelde. Ze ging naar het paleis om aan de keizerin te vertellen, wat ze gehoord had. "Als u een glas dauw van de lelie en de alsem opdrinkt, zult u een beeldschoon dochtertje krijgen."

    Maar van wat het prinsesje in het leven te wachten stond, zei de oude vrouw geen woord. De keizerin overlaadde de oude bedelaarster met goud en gaf haar de opdracht om haar de volgende morgen de dauw van de lelie en de alsem te brengen. Na negen maanden bracht de keizerin een beeldschone dochter ter wereld. En omdat ze door de dauw van de lelie en de alsem geboren was, was het prinsesje zo blank als een lelie en roken haar haren naar alsem. Zo'n schoonheid had niemand ooit gezien. Ze werd elke dag mooier, maar het prinsesje werd er niet hoogmoedig door, integendeel, hoe ouder ze werd, des te meer ontweek ze de mensen; ze was veel liever in de tuin. Daar voelde ze zich op haar gemak, ze liep tussen de bloemen door en praatte met hen en de bloemen gaven haar antwoord.

    Zo gingen er jaren voorbij en de keizer en de keizerin gingen op zoek naar een bruidegom voor de prinses. Dat was niet eenvoudig. Bewonderaars waren er genoeg. Ze kwamen uit alle landen, daar haar schoonheid over de hele wereld bekend was.

    Maar de prinses wilde van geen trouwen weten. Iedere bewonderaar ontving ze vriendelijk, praatte gezellig met hem, maar zodra hij over een huwelijk begon zei de prinses: "Ik kan niet met je trouwen, prins, je zou niet gelukkig met me worden." En ze zei het altijd zo treurig en geloofwaardig dat iedereen het geloofde.

    Het aantal bewonderaars werd minder en al gauw kwam er niet één meer. De prinses werd weer vrolijk, maar de keizer en de keizerin waren er erg verdrietig over. "Wat moet er van je worden, als wij sterven en jij alleen blijft, zonder man?"

    Maar op een dag verscheen er toch weer een nieuwe bewonderaar. Hij was de zoon van een koning uit een ver land. Ook hij had van de mooie prinses gehoord en kwam zijn geluk beproeven.

    De lieve prinses ontving hem als alle anderen, praatte vrolijk met hem, maar toen de prins over een huwelijk begon werd ze meteen treurig en zei: "Nee prins, ik kan niet met je trouwen. Met mij zul je niet gelukkig worden!"

    En ze zei het zo oprecht, dat ieder ander het geloofd zou hebben. Maar deze prins wilde daar niets van horen: "Waarom zou ik met jou niet gelukkig worden?"

    En de prinses antwoordde: "Omdat de lelie in de tuin tegen me zei: 'Als jij je bruidsjapon aantrekt, dan is je tijd gekomen.' En de alsem zei: 'Als men jou de huwelijkskrans op het hoofd zet, zul je bij ons terugkeren.'"

    Maar de goede prins lachte: "Dat geloof ik niet, lieve prinses."

    En toen boog de prinses haar hoofd en zei: "Als je het niet gelooft, trouw me dan, maar beklaag je later niet. Er zal gebeuren, wat moet gebeuren!"

    En zo begon men tot grote vreugde van de oude keizer en de oude keizerin met de voorbereidingen van het huwelijk. De naaisters naaiden haar bruidsjapon, de tuinmannen vlochten haar huwelijkskrans. Heersers uit alle landen waren gekomen om het huwelijk bij te wonen. En toen alle gasten er waren en de bruidsjapon en de krans klaar waren, werd de bruid mooi gemaakt voor haar huwelijk.

    Toen men haar de bruidsjapon aantrok werd de prinses bleek en begon ze te huilen. Toen men haar de huwelijkskrans op het hoofd zette, sloot ze haar ogen, alsof de dood haar aanraakte. En toen de prins haar omhelsde en kuste hield hij een gewone veldbloem in zijn armen. De prins huilde om zijn verloren geluk, in plaats van de mooie prinses had hij nu een witte geurende bloem.

    Deze bloem groeit nu overal. De mensen noemen haar 'kamille'. Maar het is een prinses met een witte huwelijkskrans op haar gouden hoofd.


                                          * * * EINDE * * *
    Bron : "De betoverde tuin" door Marie Mrstikova.
               Nederlandse vertaling van Els Nuijen.
               Uitgeversmaatschappij Holland, Haarlem, 1978. ISBN: 90-251-0297-2

    21-02-2010 om 00:00 geschreven door saagje

    0 1 2 3 4 5 - Gemiddelde waardering: 0/5 - (0 Stemmen)
    Categorie:sprookjes
    » Reageer (4)
    18-02-2010
    nieuwsgierig héAlexander en de kikkerprins
    Alexander de kikkerprins
    - Een grappig sprookje vanuit het perspectief van een kikkerkoning -
    Het was een mooie dag in juni. Mensen wandelden door het park en in de grote vijver zaten de kikkers tevreden op de leliebladeren. Helemaal aan de rand van de vijver zaten drie kikkervrienden op een groot lelieblad. Ze hadden elkaar net rond de hele vijver achterna gezeten en zaten nu loom mugjes te vangen.

    Na een tijdje en veertien mugjes raakte de jongste kikker, Ido, afgeleid. Hij stootte zijn buurman aan. "Hendrik, die kikker daar hè?" Ido wees op een hele oude en gerimpelde kikker met een ongelukkig gezicht. "Wat is er met hem aan de hand?"

    Hendrik keek hem aan en begon te grijnzen. "Ken je het verhaal van Alexander niet? Louis, vertel Ido het verhaal van Alexander de kikkerprins eens!"

    De derde kikker opende loom zijn ogen. "Het verhaal van Alexander de kikkerprins? Goed, goed..." Hij gaapte luidruchtig. "Nou luister goed.

    Toen Alexander net zijn vissenstaart verloren had, kwam er eens een mensenvrouw met een heleboel mensenkinderen bij de vijver. De mensenvrouw vertelde het verhaal van een kikker die door de kus van een prinses in een prins veranderde. Walgelijk natuurlijk, wie wil er nou een prins zijn. Maar goed, een van die mensenkoters vraagt aan die vrouw of die kikker (en hij wees hierbij naar Alexander) ook een prins was. Dat rare mens zegt dan: "Ik denk het wel. Maar dan moet er wel een echte prinses komen om hem te zoenen."

    De woorden hadden haar mond nog niet verlaten of het sloeg Alexander al in zijn bol. Hij wist zeker dat hij een prins was, die vrouw had het immers gezegd.

    Nu moest hij alleen nog een prinses vinden die hem tot prins zou kussen. Elke dag ging hij op de loer liggen, hij het bankje, wachtend op zijn prinses.

    Er kwamen heel wat mensen langs. Dikke, dunne, jonge en oude mensen. Maar geen prinses. Alexander wilde de moed al opgeven toen er een verliefd koppel op het bankje kwam zitten. Ze zoenden (dat is zo'n smerige mensengewoonte, Ido) en... tja... frunnikten wat (dat, Ido, is nog veel ranziger) en ineens zegt die jongen: "Oh, mijn prinses!"

    Alexander door het dolle natuurlijk, hier was zijn prinses! Zij moest hem kussen, dan zou hij in een prins veranderen en zouden ze samen gelukkig worden op het kasteel. Die jongen, die zou kunnen helpen met schoonmaken of zo. Ze zouden wel iets bedenken om hem kwijt te raken.

    Maar goed. Dat eerste gedeelte, het kus gedeelte zeg maar, was lastig. Alexander was vlak voor het vrijende paar gaan zitten. Maar ze zagen hem niet. Dus klom hij op het hek dat rond de vijver stond. Het meisje zag hem en kirde: "Ach wat een lief kikkertje!" Maar hem kussen deed ze niet... Nee, in plaats daarvan kuste ze die puisterige puber! Bah!

    Alexander vond dat het tijd werd voor harde maatregelen. Ze moest en zou hem kussen, hij was immers al lang genoeg kikker geweest. Hij spande zijn achterpoten en met en enorme sprong.... belande hij in het bloesje van het meisje."

    Hendrik hield het op dit punt niet meer en rolde van het lelieblad van het lachen. Louis keek hem geïrriteerd aan en schraapte toen zijn keel. "Goed, Alexander zat daar dus. Tussen die twee... dingen... Speciaal bij mensenvrouwen. Eh... van die..."

    "Borsten," hielp Hendrik hem.

    "Daar zat hij dus. En die griet gillen: "Haal hem eruit!". Dus die jongen grijpt Alexander en gooit hem richting de vijver. In plaats van in het water, knalt Alexander tegen een boom, valt naar beneden en ik heb gehoord dat hij daar drie dagen buiten westen heeft gelegen.

    Goed, toen Alexander bij kwam had hij een enorme buil en liefdesverdriet. Hij was ook boos op die jongen. Immers, als hij hem niet uit dat bloesje had gehaald, had het meisje hem wel gekust.

    En sinds die dag zit hij daar. Doet niets anders dan wachten tot het meisje terugkomt om hem te kussen." Ido keek Louis met grote ogen aan. "Hoe lang zit hij daar al?" vroeg hij. "Sinds vorige week vrijdag," antwoordde Louis hem.

    Hendrik sprong in het water. "Kom!" riep hij. "Laten we kikkervisjes pesten!" Louis sprong achter hem aan. Ido wierp nog een blik op Alexander de kikkerprins en sprong toen in het water. Hij was maar wat blij dat hij zeker wist dat hij een kikker was, en geen prins.


                                          * * * EINDE * * *
    Bron : "stichting beleven"

    18-02-2010 om 00:00 geschreven door saagje

    0 1 2 3 4 5 - Gemiddelde waardering: 0/5 - (0 Stemmen)
    Categorie:sprookjes
    » Reageer (5)
    16-02-2010
    nieuwsgierig héHoe de verhuizing toch nog doorging
    Hoe de verhuizing toch nog doorging
    - Een Noord-Siberisch dierensprookje over Bruintje de Beer -
    Op een dag besloten de beren uit Berenland te vertrekken en in het Paddestoelenland te gaan wonen. Zo gezegd, zo gedaan. De grote beren liepen voorop, de kleintjes huppelden achter hen aan: berenouders en berenkinderen.

    Ze zwierven al maar door. Kwamen ze bij een beek, dan waadden ze er door, kwamen ze bij een rivier, dan zwommen ze er over, kwamen ze bij een berg, dan klommen ze er over heen.

    Het kleinste beertje liep helemaal achteraan. Het was moe en kon zijn ene pootje maar nauwelijks voorbij het andere krijgen.

    Hij jammerde zachtjes, maar zijn moeder hoorde hem niet. Hij begon harder te jammeren, maar de moeder bleef niet staan. Zij liep vooraan en keek recht voor zich uit. Bruintje probeerde haar in te halen, maar hij kon niet zo hard lopen. Zijn pootjes deden pijn.

    Opeens ontdekte het beertje rijpe bramen. Hij bleef staan en begon te smikkelen. Hij snoepte en snoepte van de zoete vruchten tot hij niet meer kon. Hij richtte zijn kopje op en keek in het rond. In geen velden of wegen was een beer te zien. Ze waren allang achter de hoge berg verdwenen.

    Nu werd Bruintje bang, zo helemaal alleen in de toendra. Hij ging op de achterpootjes zitten en huilde hartverscheurend. Ergens gaf een dier antwoord met een angstaanjagend: "Jak, jak!" Bruintje schrok en rende weg. Hij liep en liep, stootte zijn pootje aan een steen, haalde zijn vel open aan het struikgewas. Daar viel hij ook nog van een helling naar beneden, middenin de beek. Drijfnat klauterde hij moeizaam op de wal.

    Het begon al donker te worden. Bruintje kroop tussen de struiken en sliep in. Toen hij de volgende morgen wakker werd, zat er een vreemd dier naast hem. Het had lange oren, een kort staartje en een snuffelneusje. Bruintje vond het een grappig dier.

    "Wie ben je?" vroeg hij.

    "Ik ben een haas. En hoe ben jij hier zo terechtgekomen?"

    "De grote beren zijn doorgelopen. Ik kon ze niet bijhouden en nu hebben ze mij achtergelaten."

    De haas vond het zielig voor het beertje en nam hem mee naar zijn hol. En voortaan leefden ze samen, werden dikke vrienden en waren altijd bij elkaar. De haas knabbelde op blaadjes, het beertje snoepte bessen. De haas klopte het stof uit de vacht van Bruintje en de beer kamde het haar van de haas met zijn scherpe klauwtjes. Ze hadden het best samen - beter kon het niet.

    Op een keer ging de haas naar de rivier om te drinken. Daar zag hij op de oever een berenmoeder staan, die met haar poot vissen aan het vangen was in het ondiepe water.

    De haas wilde het hazenpad kiezen, maar dacht: "Wat heb ik van haar te vrezen. Weglopen kan ik altijd nog!"

    En hij riep de berenmoeder toe: "Hé, domme berin, alle beren zijn allang uit deze buurt vertrokken. Wat doe je hier?"

    "Ik zoek mijn kleine zoontje. Ik ben hem kwijtgeraakt toen wij naar het Paddestoelenland verhuisd zijn. Alle berenkinderen zijn er, alleen mijn zoontje niet. Hij is vast verdwaald."

    "Dat moet mijn vriendje wel zijn. Kom, ik zal je naar hem toebrengen. Als u hem herkent, dan is hij van u, herkent u hem niet, dan kan hij bij mij blijven."

    Bij het hazenhol aangekomen, zag Bruintje zijn moeder direct. Blij liep hij haar tegemoet. De moeder was dolgelukkig. Ze likte haar zoontje van zijn kop tot zijn voetzolen. "Ach mijn lief zoontje, wat ben ik blij, dat ik je weer teruggevonden heb! Kom maar gauw mee!"

    En Bruintje ging mee. Na een klein stukje lopen, keerde het beertje zich om. Hij zag, dat de haas op zijn achterpoten voor het hol zat en jammerlijk huilde. Nu begon Bruintje ook te snikken: "Laten we teruggaan! Ik wil niet verhuizen!" Maar zijn moeder zei: "Kom nu maar kind. Het is daar heel mooi en er zijn erg veel paddestoelen. Je zult zien, datje het er heerlijk vindt!"

    De berin bracht haar zoontje door het woud naar het hol. Hij huilde aan een stuk door. Het beviel hem helemaal niet. Zijn moeder gaf hem te eten, maar hij at niets. De moeder deed spelletjes met hem, maar hij bleef huilen. "Ik vind het hier niet leuk! In het woud is het donker, in de toendra licht. De paddestoelen hier zijn bitter en de bessen daar zijn zoet. Ik wil terug naar de toendra!"

    Nu werd de berin erg bedroefd. "Goed," sprak zij, "we blijven hier één nacht en morgen gaan we terug naar de toendra."

    Ze gingen slapen. Bruintje deed niets dan woelen en snikte nog in zijn slaap. Heel vroeg was hij wakker en hoorde - hup, hup - iemand voorbijspringen en toen om het hol heen. Bruintje holde naar buiten en daar zag hij zijn kleine vriendje, de haas! Ze gingen heerlijk spelen: verstoppertje, hardloopwedstrijden en ga zo maar door.

    Nu werd de berin wakker en zij ging aan het pakken voor de terugreis. "Wat ben jij nu aan het doen, mamma?" vroeg Bruintje. "Waar wil je heen?"

    "Hoe kun je me dat nu vragen? We gaan naar de toendra terug. Dat wil je toch? Je vindt het hier toch niet leuk?"

    "Nu vind ik het wel leuk hier," zei het beertje. "Het is hier mooi en er zijn paddestoelen. Ik wil hier niet meer weg!"

    En dus bleven ze in het woud, de berin, haar kleine zoontje en zijn vriend, de haas.


                                          * * * EINDE * * *
    Bron : "De veer van de kraanvogel. Sprookjes uit het hoge noorden van Rusland en Siberië"
               voor kinderen naverteld door N. Gesse en S. Sadunaiskaja.
               Omniboek, Den Haag, 1978. ISBN: 90-620-70-52-3

    16-02-2010 om 00:00 geschreven door saagje

    0 1 2 3 4 5 - Gemiddelde waardering: 5/5 - (1 Stemmen)
    Categorie:sprookjes
    » Reageer (8)
    07-02-2010
    nieuwsgierig héDe spaghettischotel
    De spaghettischotel
    - Een Italiaans dierensprookje over een wolf, drie ganzen en spaghetti -
    Een wolf maakte eens jacht op drie vette ganzen. Elk van hen had een hutje gebouwd om zich in te verschuilen. Het eerste was van stro, het tweede van hooi en het derde van steen. Het was voor de wolf een peulenschil om de eerste twee hutjes te vernielen. Toen hij de twee ganzen had verslonden, ging hij achter de derde aan.

    Hij kwam bij het stenen huisje en klopte. "Zuster gans, laat me binnen. Ik wil je een bezoek brengen."

    "Ik peins er niet over."

    "Dan trap ik de deur in."

    "Je doet je best maar!"

    De wolf trapte tegen de deur, maar die zat stevig op slot. Toen klom hij op het dak om van boven af het huisje binnen te dringen, maar helaas, ook dat lukte niet.

    Plotseling kreeg hij een nieuw idee. "Zuster gans, laten we morgenmiddag samen spaghetti koken. Ik zal boter en kaas meebrengen, als jij voor het meel zorgt."

    Dit voorstel beviel de gans wel. De volgende ochtend stond ze heel vroeg op en haalde het meel. Enige tijd later kwam de wolf er al aan.

    "Ik heb boter en kaas bij me. Maak nu de deur open!"

    "Veel koks bederven de brij," antwoordde de gans vanuit het huis. "Geef me alles maar aan door het raam. Als het eten klaar is, zal ik je wel roepen." En zo moest de wolf met een knorrende maag buiten blijven ronddraaien.

    Ondertussen zette de gans een grote pan water op het vuur. Al snel hield de wolf het niet meer uit. "Wanneer ben je nu eindelijk eens klaar? Ik rammel van de honger."

    "Zet je bek maar tegen het afvoergat," riep de gans. "Ik zal er een paar spaghettislierten doorgooien, dan kun je proeven of ze al zacht zijn."

    De wolf legde zijn muil tegen het gat. De slimme gans goot er echter met een zwaai de hele pan kokend water doorheen, zodat alles in zijn bek terechtkwam. Het gloeiend hete vocht verbrandde zijn ingewanden en hij viel ter plekke dood neer.

    Toen pakte de gans een schaar en knipte zijn buik open. Daar glipten haar beide zusjes in levende lijve naar buiten. De wolf had hen in zijn gulzigheid zonder te kauwen opgeslokt.

    De drie ganzen aten met smaak de verse spaghettischotel op en leefden voortaan ongestoord in het huisje.


                                          * * * EINDE * * *
    Bron : "Venetiaanse sprookjes" verzameld door Herbert Boltz.
               Uitgeverij Elmar, Rijswijk. ISBN: 90-389-0855-5

    07-02-2010 om 00:00 geschreven door saagje

    0 1 2 3 4 5 - Gemiddelde waardering: 5/5 - (1 Stemmen)
    Categorie:sprookjes
    » Reageer (8)
    06-02-2010
    nieuwsgierig héHet geluk kan in een stukje hout liggen
    Het geluk kan in een stukje hout liggen
    - cultuursprookje -
    Nu ga ik een verhaaltje over het geluk vertellen. Het geluk kennen we allemaal. Sommigen zien het jaar in, jaar uit, anderen alleen in sommige jaren, of maar één dag. Er zijn zelfs mensen die het maar één keer in hun leven zien, maar het tegenkomen doen we allemaal.

    Ik hoef natuurlijk niet te vertellen, want dat weet iedereen, dat Onze-Lieve-Heer de kleine kindertjes stuurt en ze in hun moeders schoot legt - of dat nou in een rijk kasteel of in een behaaglijke kamer is, of op een open veld waar de koude wind blaast. Maar niet iedereen weet, terwijl het toch vaststaat, dat Onze-Lieve-Heer als Hij een kindje brengt, ook een geschenk van het geluk meebrengt. Maar dat legt Hij er niet open en bloot naast.

    Dat legt Hij ergens in de wereld waar je het minst op het idee komt om het te zoeken. Toch wordt het altijd gevonden en dat is ook het prettige er van. Het kan wel in een appel zijn gestopt. Dat was het geval voor een geleerd man die Newton heette. De appel viel van de boom en zo vond hij zijn geluk. Ken je dat verhaal niet, vraag dan iemand die het kent, het je te vertellen. Ik heb een ander verhaal te vertellen en dat is een verhaal over een peer.

    Er was eens een arme man, die in armoede was geboren en in armoede was opgegroeid, en met die achtergrond was hij getrouwd. Hij was trouwens bankwerker van beroep en hij maakte vooral paraplustokken en parapluringen, maar hij had nauwelijks genoeg om van te leven. "Ik vind het geluk nooit," zei hij.

    Dit is een waar gebeurd verhaal en ik kan je het land en de plaats noemen waar die man woonde, maar dat doet er niet toe. Er groeiden zure, rode bessen als een kostbare versiering voor zijn huis en in zijn tuin, waar ook een perenboom in stond. Er groeide niet één peer aan en toch zat het geluk in die perenboom, in de onzichtbare peren aan die boom.

    Op een nacht stormde het echt vreselijk. In de krant stond dat de grote diligence door de storm van de weg werd getild en als een vod weer neergegooid. Dus hoeft het je niet te verbazen dat er een grote tak van de perenboom afbrak. De tak werd in de werkplaats gelegd en de man maakte er voor de grap een grote peer van, en toen nog een grote, daarop een kleinere en toen een paar hele kleintjes. "De boom moest toch één keer peren krijgen," zei de man, en hij gaf ze aan zijn kinderen om er mee te spelen.

    Aan de levensbehoeften in een nat land mag een paraplu niet ontbreken. Het hele huis bezat er maar één, voor gemeenschappelijk gebruik. Als de wind te hard blies, dan klapte de paraplu binnenste buiten. Hij brak zelfs een paar keer, maar de man maakte hem meteen weer in orde. Maar het vervelende was dat het knopje dat de paraplu bij elkaar moest houden als hij dichtgeklapt was, er veel te vaak af sprong of dat de ring die eromheen werd geschoven, stuk ging.

    Op een dag brak het knopje af. De man zocht het op de grond, maar vond daar een van de allerkleinste peertjes die hij had gemaakt en die de kinderen hadden gekregen om mee te spelen. "Dat knopje is niet te vinden," zei de man, "maar dit dingetje kan ook wel dienen." Toen boorde hij er een gaatje in, trok daar een lusje door en het kleine peertje paste precies in de gebroken ring. Eigenlijk was het de beste sluiting die de paraplu ooit had gehad.

    Toen de man het volgend jaar paraplustokken naar de hoofdstad moest sturen, waar hij dat soort dingen leverde, stuurde hij ook een paar van zijn zelfgemaakte houten peertjes met een halve ring eraan, met het verzoek ze eens te proberen. En zo kwamen ze in Amerika terecht. Daar merkten ze al gauw dat het kleine peertje veel beter hield dan andere knopjes, dus toen verlangden ze van de koopman dat alle volgende paraplu's een klein peertje als sluiting kregen.

    Nou, toen kwam er werk aan de winkel! Duizenden peren! Houten peren aan alle paraplu's. De man moest aan de slag. Hij stond maar aan zijn draaibank. De hele perenboom ging op aan kleine peertjes. Dat leverde een aardig centje op, of liever een bom duiten.

    "In die perenboom zat mijn geluk!" zei de man. Hij kreeg een grote werkplaats met knechts en leerlingen. Hij had altijd een goed humeur en zei: "Het geluk kan in een stukje hout liggen!" Dat zeg ik, die dit verhaal vertel, ook.

    Er bestaat een gezegde: "Neem een wit stokje in je mond, dan ben je onzichtbaar," maar dat moet dan wel uit het juiste hout zijn gesneden, dat ons door Onze-Lieve-Heer als geluksgeschenk wordt gegeven. Dat heb ik gekregen en ik kan net als die man ergens klinkende munt uit slaan, blinkend goud, het allermooiste goud, dat je uit kinderogen tegemoet straalt, dat je uit de kindermond hoort en ook van vader en moeder. Zij lezen mijn verhalen en ik sta midden in de kamer bij hen, maar onzichtbaar, want ik heb dat witte stokje in mijn mond. En wanneer ik dan het gevoel heb dat ze blij zijn met wat ik ze te vertellen heb, dan zeg ik ook: "Het geluk kan in een stukje hout liggen."


                                          * * * EINDE * * *
    Bron : "Hans Christian Andersen - Sprookjes en verhalen"
               opnieuw uit het Deens vertaald door Dr. Annelies van Hees.
               Uitgeverij Lemniscaat, Rotterdam, 1997.

    06-02-2010 om 00:00 geschreven door saagje

    0 1 2 3 4 5 - Gemiddelde waardering: 0/5 - (0 Stemmen)
    Categorie:sprookjes
    » Reageer (7)


    Welkom bij saagje !
    Foto


    Laatste commentaren
  • Harden vol 1 (Rodolfo)
        op De mythe van Stinsterloo
  • Cheap Jerseys From China (Anthony)
        op De mythe van Stinsterloo
  • Lieve groetjes vanwege DEWESTHOEK (Annie & Rogier)
        op De boer en de duivel
  • Hallo Saagje,heel mooie story, (paolo)
        op De boer en de duivel
  • Piepelou Saagje (Jeske)
        op De boer en de duivel
  • Blog als favoriet !

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto


    Kribbelboekboek
  • Fijne midweek toegewenst
  • Lieve midweekgroetjes blogmaatje
  • Het blijft hier stil
  • Een fijne Donderdag gewenst
  • Voor alle Papa's en Opa's een fijne vaderdag gewenst

    bedankt voor de trouwe bezoekjes
    saagje


    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    E-mail mij


    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Archief per week
  • 08/07-14/07 2013
  • 01/07-07/07 2013
  • 24/06-30/06 2013
  • 07/05-13/05 2012
  • 30/04-06/05 2012
  • 05/12-11/12 2011
  • 31/10-06/11 2011
  • 24/10-30/10 2011
  • 10/10-16/10 2011
  • 03/10-09/10 2011
  • 26/09-02/10 2011
  • 19/09-25/09 2011
  • 12/09-18/09 2011
  • 05/09-11/09 2011
  • 29/08-04/09 2011
  • 22/08-28/08 2011
  • 15/08-21/08 2011
  • 08/08-14/08 2011
  • 01/08-07/08 2011
  • 25/07-31/07 2011
  • 18/07-24/07 2011
  • 11/07-17/07 2011
  • 04/07-10/07 2011
  • 27/06-03/07 2011
  • 20/06-26/06 2011
  • 13/06-19/06 2011
  • 06/06-12/06 2011
  • 30/05-05/06 2011
  • 23/05-29/05 2011
  • 16/05-22/05 2011
  • 09/05-15/05 2011
  • 02/05-08/05 2011
  • 25/04-01/05 2011
  • 18/04-24/04 2011
  • 11/04-17/04 2011
  • 04/04-10/04 2011
  • 28/03-03/04 2011
  • 21/03-27/03 2011
  • 14/03-20/03 2011
  • 07/03-13/03 2011
  • 28/02-06/03 2011
  • 21/02-27/02 2011
  • 14/02-20/02 2011
  • 07/02-13/02 2011
  • 31/01-06/02 2011
  • 24/01-30/01 2011
  • 17/01-23/01 2011
  • 10/01-16/01 2011
  • 03/01-09/01 2011
  • 26/12-01/01 2012
  • 20/12-26/12 2010
  • 13/12-19/12 2010
  • 06/12-12/12 2010
  • 29/11-05/12 2010
  • 22/11-28/11 2010
  • 15/11-21/11 2010
  • 08/11-14/11 2010
  • 01/11-07/11 2010
  • 25/10-31/10 2010
  • 18/10-24/10 2010
  • 11/10-17/10 2010
  • 04/10-10/10 2010
  • 27/09-03/10 2010
  • 20/09-26/09 2010
  • 13/09-19/09 2010
  • 06/09-12/09 2010
  • 30/08-05/09 2010
  • 23/08-29/08 2010
  • 16/08-22/08 2010
  • 09/08-15/08 2010
  • 02/08-08/08 2010
  • 26/07-01/08 2010
  • 19/07-25/07 2010
  • 12/07-18/07 2010
  • 05/07-11/07 2010
  • 28/06-04/07 2010
  • 21/06-27/06 2010
  • 14/06-20/06 2010
  • 07/06-13/06 2010
  • 31/05-06/06 2010
  • 24/05-30/05 2010
  • 17/05-23/05 2010
  • 10/05-16/05 2010
  • 03/05-09/05 2010
  • 26/04-02/05 2010
  • 19/04-25/04 2010
  • 12/04-18/04 2010
  • 05/04-11/04 2010
  • 29/03-04/04 2010
  • 22/03-28/03 2010
  • 15/03-21/03 2010
  • 08/03-14/03 2010
  • 01/03-07/03 2010
  • 22/02-28/02 2010
  • 15/02-21/02 2010
  • 08/02-14/02 2010
  • 01/02-07/02 2010
  • 25/01-31/01 2010
  • 18/01-24/01 2010
  • 11/01-17/01 2010
  • 04/01-10/01 2010
  • 28/12-03/01 2016
  • 21/12-27/12 2009
  • 14/12-20/12 2009
  • 07/12-13/12 2009
  • 30/11-06/12 2009
  • 23/11-29/11 2009
  • 16/11-22/11 2009
  • 09/11-15/11 2009
  • 02/11-08/11 2009
  • 26/10-01/11 2009
  • 19/10-25/10 2009
  • 12/10-18/10 2009
  • 05/10-11/10 2009
  • 28/09-04/10 2009
  • 21/09-27/09 2009
  • 14/09-20/09 2009
  • 07/09-13/09 2009
  • 31/08-06/09 2009
  • 24/08-30/08 2009
  • 17/08-23/08 2009
  • 10/08-16/08 2009
  • 03/08-09/08 2009
  • 27/07-02/08 2009
  • 29/06-05/07 2009
  • 22/06-28/06 2009
  • 15/06-21/06 2009
  • 08/06-14/06 2009
  • 01/06-07/06 2009

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Welkom bij
    Foto

    Foto


    Blog tegen de regels? Meld het ons!
    Gratis blog op http://blog.seniorennet.be - SeniorenNet Blogs, eenvoudig, gratis en snel jouw eigen blog!