Welkom bij saagje!
Foto
Inhoud blog
  • Het oude moedertje
  • De legende van de maïs
  • Mans van de Maone
  • De boer en de duivel
  • De twee advocaten(slot)
  • De twee advocaten
  • Het geitje Pak-me-dan
  • De natgeregende kabouter
  • De zeven heksen
  • Het aardmannetje van de Röhrerbühel 2
  • Het aardmannetje van de Röhrerbühel
  • Nikola staat borg
  • De vurige man van de Geute
  • De geschiedenis van de boerendochter Ketilrídur 2
  • De geschiedenis van de boerendochter Ketilrídur
  • Op reis gaan
  • De luie hasjverslaafde en zijn verstandige vrouw(vervolg)
  • De luie hasjverslaafde en zijn verstandige vrouw
  • Het toverfluitje en het toverhoedje (vervolg)
  • Het toverfluitje en het toverhoedje
  • Waarom de bomen in de herfst geel worden
  • Tijl Uilenspiegel en de paardenkoopman
  • De nimf Daphne
  • De geschiedenis van de reuzenkreeft
  • De toren van Medemblik
  • Theseus en Hippolytus
  • Duimedik
  • De vuurman van Soest
  • Maan, Djabu en de dood
  • De jakhals en de patrijs
  • Goudsbloempje
  • Afspraak is afspraak
  • Het spook van de Zeedijk
  • Rata's wonderbaarlijke reis-einde
  • Rata's wonderbaarlijke reis-vervolg
  • Rata's wonderbaarlijke reis
  • Waarom de hyacint maar zo kort bloeit
  • De citerspeler
  • Van een opgeverfde haan
  • Het land van moeder Soemba
  • Het zwanennest
  • De engel
  • De gebarsten emmer
  • De hondenmarkt van Boedapest (slot)
  • De hondenmarkt van Boedapest
  • Billy de coyote (slot)
  • Billy de coyote(vervolg)
  • Billy de coyote
  • Garuda
  • De dood van de sprookjesverteller
    Foto
    Zoeken in blog

    Beoordeel dit blog
      Zeer goed
      Goed
      Voldoende
      Nog wat bijwerken
      Nog veel werk aan
     
    Hoofdpunten blog waaroemni
  • Kerstgroet
  • Luchtballonvaart
  • Paulus Potter
  • Sint-Elisabethsvloed
  • Willem Tell
    Foto
    Foto
    Foto
    Foto
    Foto
    Foto
    Foto
    Foto
    Foto
    Foto
    Foto
    Foto
    Foto
    Categorieën
  • aardgeest (21)
  • avonturenverhaal (6)
  • dierenverhaal (5)
  • duivels (46)
  • fabels (57)
  • gedichten (1)
  • geesten (griezellen) (12)
  • heksen (52)
  • historisch verhaal (13)
  • historische sagen (35)
  • legende (42)
  • Luchtgeest (30)
  • Mythe (24)
  • parabel (7)
  • Plaaggeest (10)
  • sagen (87)
  • Sinterklaasverhalen (4)
  • sprookjes (118)
  • Tovenaars (38)
  • toverboeken (13)
  • volkssprookje (40)
  • volksverhalen (140)
  • vuurgeest (26)
  • watergeest (19)
  • weerwolven (15)
  • Foto
    Foto
    Foto
    Foto
    Foto
    Foto
    Foto
    Foto
    Foto
    Foto
    Foto
    Foto
    Foto
    'VOLKSVERHALEN'

    problemen
    Verhalen, sprookjes, fabels, mythen, sagen en legenden
    welkom!
    Problemen
    Er zijn nogal wat problemen met het lezen van de teksten, daarom volgende tip :
    Met de muis links klikken en over de tekst schuiven.
    De tekst verschijnt duidelijk leesbaar.
    02-03-2011
    nieuwsgierig héHet meisje in de groene japon
    Het meisje in de groene japon
    - Een oud Chinees verhaal over een vrouwelijke geest -
    Een jongeman, Yu Djing genaamd, had zich in een huisje bij de tempel 'De Groene Bron' teruggetrokken om zich geheel aan de studie te wijden. Hij studeerde van de vroege ochtend tot de late avond tot hij eindelijk met pijnlijke ogen op zijn rieten mat in slaap viel.

    Op een avond toen hij weer als gewoonlijk over zijn boeken gebogen zat, hoorde hij buiten een meisjesstem roepen: "Ei, ei! Die geleerde Yu kan er maar niet genoeg van krijgen!" Verbluft keek hij op en ontdekte voor de open deur een lieftallig meisje in een groene japon. Zij zag er zo betoverend uit dat de student meteen wist dat zij geen gewone sterveling was. Maar hij liet niets merken.

    "Waar kom je vandaan, lief kind?" vroeg hij.

    "Zie ik er soms uit of ik je op zal eten, of vind je mij niet knap genoeg?" plaagde zij hem.

    "Ik vind je zo mooi als ik nog nooit iemand gezien heb," antwoordde hij. Met een handgebaar nodigde hij haar uit binnen te komen. Zij gingen samen op de mat zitten en Yu maakte haar haar los dat geurde als een lotusbloem en daarna ontdeed hij haar van haar groene japon. Haar middel was zo slank dat hij het bijna tussen duim en pink kon omvatten. Hij bracht de nacht met haar door, en toen het wateruurwerk het begin van de dag aankondigde, was zij ineens verdwenen.

    Vanaf die tijd kwam het meisje elke avond terug, maar Yu had wel moeite om overdag zijn hoofd bij de studie te houden.

    Toen zij op een avond weer bij elkaar zaten en aten, dronken en vrolijk praatten en lachten, zei Yu ineens: "Je stem klinkt zo fijn en licht. Ik geloof dat je ook erg mooi moet kunnen zingen."

    "Ik zou wel iets voor je willen zingen," zei het meisje, "maar eigenlijk is ons dit niet toegestaan. Ik kan je niet uitleggen waarom."

    "Kom, zing iets voor me, al is het maar een klein liedje," hield Yu aan, maar het meisje wilde niet toegeven. Toen hij bleef aandringen, zei zij eindelijk: "Ik zal zo zacht zingen dat jij alleen het kunt horen." Met een stem die klonk als zilveren klokjes zong zij, terwijl haar sierlijke voetjes op de maat bewogen:
    "Een vogel zong 's nachts in een boom,
    Ik ontwaakte 's morgens uit mijn droom.
    Ik denk aan jou in het halfduister,
    terwijl ik telkens je lieve naam fluister."
    Haar stem was zo teer als de morgendauw, zo fijn als zijde en zo buigzaam als riet. Geen wonder dat Yu haar smeekte om nog meer te zingen. Maar het leek net of zij angstig was toen zij zong:
    "De kaars flikkert onrustig in de nacht,
    net of zij op ons afscheid wacht.
    Wanneer zij verspreidt haar laatste stralen,
    moet ik heengaan zonder dralen."
    "Waarom ben je toch zo angstig?" vroeg Yu haar.

    Zij antwoordde: "Ik denk aan het gezegde: Geesten die met mensen verkeren, roepen de wraak des hemels op."

    Even later tuurde zij door het raam en terwijl zij rusteloos heen en weer liep, zei zij: "Ik kan het je niet verklaren. Mijn hart klopt zo onstuimig. Ik voel dat mijn einde nadert."

    Yu trachtte haar op alle mogelijke manieren gerust te stellen, maar nog voor de morgenschemering was aangebroken, en terwijl de kaars langzaam uitdoofde, stond zij op, kleedde zich aan en wilde weggaan. Voor de deur draaide zij zich om en zei met bevende stem: "Ik heb zo'n angstig voorgevoel, ik weet niet waarom. Maar ik smeek je, ga met mij mee naar buiten." En toen zij buiten waren, zei zij: "Blijf hier staan en kijk me na tot ik weg ben."

    Yu wachtte tot zij verdwenen was en wilde juist weer naar binnen gaan, toen hij om hulp hoorde roepen. Hij vloog naar de andere kant van het huisje, maar zag niets. Een zacht geweeklaag scheen van boven te komen. Onder het dak ontdekte hij een spinnenweb met een kolossale grote spin. Het dier hield een insect in zijn greep gevangen, dat klagelijke kreten uitstootte. Yu vernielde het web en bevrijdde het slachtoffer. Het bleek een groene bij te zijn die nog maar amper leefde. De student pakte het diertje op en zette het neer op zijn tafel. Langzaam begon de bij weer te lopen. Hij stak zijn angel uit en schreef op het papier dat er onder lag: "Heb dank..." Daarna spreidde hij zijn vleugels uit en vloog door het raam de morgen tegemoet.


                                              * * * einde * * *
    Bron : - "Chinese sagen en verhalen" door M.A. Prick van Wely.
               Fibula-Van Dishoeck, Haarlem, 1978. ISBN: 90-228-33445
               - www.beleven.org

    02-03-2011 om 00:33 geschreven door saagje

    0 1 2 3 4 5 - Gemiddelde waardering: 0/5 - (0 Stemmen)
    Categorie:volkssprookje
    » Reageer (6)
    27-02-2011
    nieuwsgierig héOmbaq en Oemboel (vervolg)
    Ombaq en Oemboel (vervolg)
    - Een Javaans volkssprookje over een koninklijke tweeling -
    De twee jongens haastten zich verder. Toen ze bij hun moeder aangekomen waren, bogen ze zich tot haar voorover en bevrijdden haar van de marteling. De beide jongens vertelden haar alles wat er gebeurd was. Ze gingen weg met hun moeder en vestigden zich in het bos. Op den duur werd dit een groot rijk, omdat er veel mensen kwamen wonen.

    Nu willen we het hebben over Raden Poetra, die op een dag in het bos ging jagen. Hij zag dat er een dorp was, zo uitgestrekt als een koninkrijk. Hij zei tegen zijn patih: "Broeder! Hier is een nieuw groot dorp in het bos gekomen. Je moet eens onderzoeken of ik daar kan verblijven."

    "Om u te dienen heer!"

    De patih ging naar het grootste huis, en daar trof hij Limaran met haar twee zoons.

    Patih Prasanta sprak: "Duizendmaal vergiffenis, mag ik ook vragen van wie dit huis is?"

    Limaran zei: "Broeder, ken je me niet meer?"

    "O hemel, het is mijn meesteresse, die ik hier voor me zie! En die twee krijgshaftige jongemannen daar, wie zijn dat?"

    Dat zijn mijn zoons, broeder, met wie Wadal Werdi bedrog heeft gepleegd, en die ze met twee jonge hondjes verruild heeft, zodat ik veel geleden heb. Mag u hier wel komen, broeder?"

    "Ja zeker, Raden Poetra heeft me gestuurd, om het dorp hier eens te bekijken omdat hier altijd vroeger een uitgestrekt groot bos geweest is."

    "Ja, broeder. Ik heb dit dorp gesticht, met mijn twee jongens hier."

    De twee jongemannen vielen haar in de rede: "Praat eens met vader. Want moeder heeft veel te lijden gehad in Wesi Asad; wij willen alleen maar dat haar recht gedaan wordt. Als vader uit eigen beweging geen gerechtigheid wil doen, dan dagen we hem uit, om het tegen ons op te nemen in toverkrachtige middelen."

    "Goed, broeder, kom, laten we op weg gaan." De patih, Ombaq, Oemboel en hun moeder gingen naar Raden Poetra, en ze vertelden hem wat er allemaal gebeurd was. Raden Poetra wilde Limaran meenemen naar de rijkszetel. Ombaq zei echter: "Ik verzoek u, dat u moeder meeneemt naar Djenggala, maar ik smeek u Wadal Werdi naar de nederzetting te zenden, met een zadel op de rug, dan zal ik op haar rijden en haar mond op en neer doen gaan met de breidel, en dan zal ik ervoor zorgen, dat ze moeder begeleidt op haar tocht naar de rijkszetel."

    Raden Poetra sprak tot zijn patih: "Roep die Wadal Werdi hierheen, en zeg, dat het mijn uitdrukkelijke wens is dat ze, wanneer ze hier gekomen is, terstond gegrepen zal worden en gebreideld en gezadeld. Geef haar aan mijn zoon Ombaq."

    Al gauw was de patih te Djenggala gekomen, ging de vrouwenvertrekken in, en sprak tot Wadal Werdi: "Ik ben door Zijne Majesteit gezonden, met een halster. U moet nu mee naar het bos; zo wenst het Zijne Majesteit."

    Toen vertrokken ze meteen. In de nederzetting van Limaran aangekomen, werd Wadal Werdi gegrepen, gebreideld, en gezadeld. Ze jammerde hartroerend.

    Patih Prasanta zei: "Nou zul je je straf moeten ondergaan, omdat je de twee jongetjes voor jonge hondjes verruild hebt."

    Om de beurt reden Ombaq en Oemboel op haar, zodat het een schouwspel werd voor de bevolking van het hele land. Toen ze aan het paleis van Djenggala gekomen waren, moest men Wadal Werdi begraven op de vroegere plaats van Limaran, tot aan de borst, en ze werd bewaakt door lijfwachten tot aan haar dood toe.

    Verder wordt verteld, dat Raden Poetra en zijn vrouw Limaran weer vreedzaam leefden als voorheen


                                              * * * einde * * *
    Bron : - "Nieuwe Indonesische Sprookjes" samengesteld door Bert Oosterhout.
               Uitgeverij Elmar, Rijswijk, 1993. ISBN: 90-389-01461
               - www.beleven.org

    27-02-2011 om 00:02 geschreven door saagje

    0 1 2 3 4 5 - Gemiddelde waardering: 0/5 - (0 Stemmen)
    Categorie:volkssprookje
    » Reageer (5)
    26-02-2011
    nieuwsgierig héOmbaq en Oemboel
    Ombaq en Oemboel
    - Een Javaans volkssprookje over een koninklijke tweeling -
    De prins van Djenggala, die Raden Poetra heette, had twee echtgenoten, waarvan de ene Wadal Werdi heette en de andere Limaran. Op een dag kreeg Limaran een tweeling, twee jongens. Wadal Werdi was jaloers, dat Limaran kinderen had en zij niet. Uit afgunst stopte ze de tweeling in een kistje en verving ze door twee jonge hondjes. De tweeling liet ze de rivier afdrijven. Wadal Werdi speldde Raden Poetra op de mouw, dat de kinderen van Limaran er niet als jongetjes uitzagen, maar als jonge hondjes...

    En inderdaad, toen Raden Poetra er naar kwam kijken, zag hij, dat het wel jonge hondjes leken. Aan zijn patih droeg hij op Limaran te verwijderen; te Wesi Asad moest ze tot haar hoofd begraven worden op een viersprong. De patih moest bekend maken dat de voorbijgangers haar mochten kwellen zoveel zij wilden, en als ze dat niet deden, ten minste hardop haar fout moesten verkondigen.

    Nu willen we het hebben over het kistje met de tweeling. De vrouw van de Groene Reus was net naar de rivier gegaan om de was te doen. Daar zag ze een kistje de stroom afdrijven; ze ving het op, opende het en zag tot haar verbazing, dat er twee kleine jongetjes in lagen. Ze nam ze mee naar huis en stopte ze weg. Toen de Groene Reus thuiskwam, vertelde ze hem: "Man. ik heb een kistje in de rivier gevonden. Toen ik het deksel oplichtte, bleken er twee jongetjes in te zitten. Dit zijn ze!"

    "Goed, wat wil je met ze doen, vrouw?"

    "Ik wou ze grootbrengen, omdat ik zelf geen kinderen heb. Later pluk ik daar de vruchten van."

    Toen er geruime tijd verstreken was en de jongens al groot geworden waren, werd de een Ombaq en de ander Oemboel genoemd. Op een dag moesten de jongens de Groene Reus luizen. Toen ze zijn haar losmaakten, zagen ze drie dingen. In de eerste plaats een vuurvlieg. Ombaq vroeg: "Wat is dat, grootvader, een vuurvlieg?"

    "Dat is een tovermiddel: als ik met een vijand te doen krijg en ik haar laat vliegen, wordt het vuur."

    Daarna vroeg Ombaq: "Wel, wat is dit, grootvader, een steentje?"

    "Als je dat weggooit, kan het een berg worden."

    En daarna: "Hé, dit is net een ranti vrucht."

    "Als je dat weggooit, kan het een zee worden."

    Ombaq nam de drie tovermiddelen weg.

    De twee jongens kregen een influistering van de goden om weg te gaan en hun moeder bij te staan, die door rampspoed gekweld werd. Toen grootvader en grootmoeder Groene Reus sliepen, liepen de beide jongens weg. Grootvader Groene Reus werd wakker en riep Ombaq en Oemboel, maar ze kwamen niet. Om ze te krijgen liep hij hen door het bos achterna. De Groene Reus riep ze toe om stil te staan, maar zij namen het eerste tovermiddel, de vuurvlieg, die ze loslieten met de opdracht: "Vuurvlieg, pak de Groene Reus met je vuur en zorg dat hij doodgaat!"

    De vuurvlieg veranderde in een mantel en viel de Groene Reus onhoorbaar op het lijf, zodat hij helemaal verbrandde.

    Ombaq zei: "Broertje, laten we deze drie tovermiddelen vooral meenemen naar Raden Poetra van Djenggala."

    "Goed, broer. Als Raden Poetra jou of mij mishandelen wil, dan zullen we het hem betaald zetten."

    "Als je ze bij je hebt, kunnen ze ons geen kwaad doen."

    "Kom broertje, laten we nu snel verder gaan om onze moeder uit haar ongeluk te verlossen."

    De beide jongens gingen meteen op weg, en het duurde niet lang of ze waren in Djenggala gekomen. Ze kwamen nu bewoners van het rijk tegen. Ombaq vroeg aan een voorbijganger of het waar was, dat de echtgenote van Raden Poetra te Wesi Asad, midden op een viersprong begraven was.

    De ander antwoordde: "Ja, het is me wat moois. Ik heb juist een omweg gemaakt, omdat nu eenmaal bepaald is, dat iedereen die daar komt en de koningin niet wil mishandelen, toch zeker haar fout hardop moet verkondigen."


                                      * * * morgen het vervolg * * *
    Bron : - "Nieuwe Indonesische Sprookjes" samengesteld door Bert Oosterhout.
               Uitgeverij Elmar, Rijswijk, 1993. ISBN: 90-389-01461
               - www.beleven.org

    26-02-2011 om 00:20 geschreven door saagje

    0 1 2 3 4 5 - Gemiddelde waardering: 0/5 - (0 Stemmen)
    Categorie:volkssprookje
    » Reageer (4)
    22-02-2011
    nieuwsgierig héDe drie kleine biggetjes
    De drie kleine biggetjes
    - Het bekende Engelse sprookje "The three little pigs" -
    Lang geleden was er eens een oude zeug en die had drie biggetjes. En omdat ze niet genoeg had om hun te eten te geven, stuurde ze hen de wereld in om hun geluk te zoeken.

    De eerste die wegging, ontmoette een man met een bos stro en zei tegen hem: "Alsjeblieft man, geef mij dat stro om er een huisje van te bouwen." Dat deed de man en het varkentje bouwde er een huisje van.

    Niet lang daarna kwam er een wolf aanlopen die aan de deur klopte en zei: "Varkentje, varkentje, laat mij erin." Waarop het varkentje antwoordde: "Nee, daarin heb ik geen zin, je komt er niet in!" De wolf antwoordde daarop: "Dan blaas ik maar en dan proest ik maar, en zo blaas ik je huisje uit elkaar." En toen blies en proestte hij, blies het huisje uit elkaar en at het kleine varkentje op.

    Het tweede varkentje kwam een man met een bos takken tegen en zei: "Alsjeblieft man, geef me die takken om er een huisje van te bouwen." Dat deed de man en het varkentje bouwde zijn huisje. Toen kwam de wolf eraan, die zei: "Varkentje, varkentje, laat mij erin."

    "Nee, daarin heb ik geen zin, je komt er niet in."

    "Dan blaas ik maar en dan proest ik maar, en zo blaas ik je huisje uit elkaar," antwoordde de wolf ook deze keer. En toen blies en proestte de wolf, en hij proestte en hij blies, en tenslotte blies hij het huisje omver en at het varkentje op.

    Het derde varkentje kwam een man tegen met een vracht stenen en zei: "Alsjeblieft man, geef mij die stenen om er een huisje van te bouwen." De man gaf hem de stenen en het varkentje bouwde er zijn huisje mee. Toen kwam, net als bij de andere varkentjes, de wolf, die zei: "Varkentje, varkentje, laat mij erin."

    "Nee, daarin heb ik geen zin, je komt er niet in.""Dan blaas ik maar en dan proest ik maar, en zo blaas ik je huisje uit elkaar."

    En de wolf blies en proestte, en blies en proestte, en hij proestte nog eens, maar hij kon het huisje niet omver krijgen. Toen hij merkte dat hij met al zijn blazen en proesten het huisje niet omver kon blazen, zei hij: "Varkentje, ik weet een mooi veldje met knollen."

    "Waar?" vroeg het varkentje.

    "In de tuin bij het huis van meneer Smit. En als je morgenochtend klaar bent, kom ik je afhalen en gaan we er samen een paar halen."

    "Heel goed," zei het varkentje. "Ik zal klaar staan. Hoe laat wil je gaan?"

    "O, om zes uur."

    Het varkentje stond om vijf uur op en haalde de knollen vóór de wolf kwam. Die kwam om ongeveer zes uur en zei: "Varkentje, ben je klaar?" Het varkentje zei: "Klaar? Ik ben alweer terug en ik heb een mooie pot vol gehaald voor het eten." De wolf werd hier erg boos over, maar hij dacht dat hij het varkentje toch wel op de een of andere manier te pakken zou krijgen. Daarom zei hij: "Varkentje, ik weet een mooie appelboom te staan."

    "Waar?" vroeg het varkentje.

    "In het grote park," antwoordde de wolf, "en als je wilt, haal ik je morgen om vijf uur af om wat appels te gaan halen."

    Het kleine varkentje nu repte zich de volgende morgen om vier uur het huis uit en hoopte terug te zijn voordat de wolf kwam. Maar hij moest nu verder lopen en ook nog in de boom klimmen. Zo kwam het dat hij de wolf aan zag komen toen hij net bezig was weer naar beneden te klimmen. En je kunt je voorstellen dat hij erg bang werd. Toen de wolf eraan kwam, zei hij: "Hé, varkentje, was je hier al vóór mij? En zijn het lekkere appeltjes?"

    "Ja, erg lekker," zei het varkentje. "Ik zal er eentje omlaag gooien." En hij gooide hem zover weg dat, toen de wolf weg was om hem op te halen, het varkentje naar beneden sprong en hard naar huis liep.

    De volgende dag kwam de wolf weer en zei tegen het varkentje: "Vanmiddag is er jaarmarkt in de stad. Ga je mee er naar toe?"

    "O ja," zei het varkentje, "ik ga mee. Hoe laat sta jij klaar?"

    "Om drie uur," zei de wolf.

    Het varkentje ging zoals gewoonlijk eerder weg en kwam op de markt aan. Hij kocht een regenton, waarmee hij op weg naar huis was toen hij de wolf zag aankomen. Toen wist hij niet meer wat hij moest doen. Hij kroop in de regenton om zich te verbergen, maar toen begon de ton rond te draaien en rolde de heuvel af met het varkentje erin. Hierdoor werd de wolf zó bang, dat hij naar huis holde zonder naar de markt te gaan. Hij ging naar het huis van het varkentje en vertelde hem, hoe bang hij was geweest voor een groot rond ding dat langs hem heen de heuvel was afgerold.

    Toen zei het varkentje: "Ha, ha, ik heb je bang gemaakt! Ik ben naar de jaarmarkt geweest en heb daar een regenton gekocht, en toen ik jou zag, ben ik erin gekropen en ermee de heuvel afgerold."

    Toen werd de wolf toch zó vreselijk boos! Hij kondigde aan dat hij het varkentje op zou eten en door de schoorsteen zou komen om hem te pakken. Toen het varkentje begreep wat de wolf van plan was, hing hij een pot vol water op en stak er een groot vuur onder aan. En net toen de wolf door de schoorsteen kwam, nam hij het deksel van de pot en de wolf viel erin. Toen deed het varkentje ogenblikkelijk het deksel er weer op, kookte de wolf en at hem op als avondeten. En hij leefde nog lang en gelukkig in zijn stenen huisje.


                                              * * * einde * * *
    Bron : - "Sprookjesboek, 60 sprookjes en volksverhalen"
               uitgegeven door Reader's Digest, Amsterdam, 1987.
               - www.beleven.org

    22-02-2011 om 00:14 geschreven door saagje

    0 1 2 3 4 5 - Gemiddelde waardering: 0/5 - (0 Stemmen)
    Categorie:volkssprookje
    » Reageer (5)
    21-02-2011
    nieuwsgierig héDe oude grootvader en zijn kleinzoon
    De oude grootvader en zijn kleinzoon
    - Een moraalsprookje van de gebroeders Grimm -
    Er was eens een stokoude man; zijn ogen waren troebel geworden, zijn oren doof, en zijn knieën knikten. Als hij aan tafel zat en zijn lepel nauwelijks kon vasthouden, morste hij de soep op het tafellaken en hij liet ook weer wat uit zijn mond lopen. Zijn zoon en diens vrouw gruwden daarvan en daarom moest de oude grootvader tenslotte in de hoek achter de kachel gaan zitten, en ze gaven het eten in een aarden schotel en bovendien niet eens genoeg; dan keek hij bedroefd naar de tafel en zijn ogen werden vochtig. Tenslotte konden zijn bevende handen het schoteltje niet meer vasthouden, het viel op de grond en brak.

    De jonge vrouw werd boos, maar zij zei niets en zuchtte alleen maar. Toen kocht ze voor hem een houten bakje voor een paar stuivers en daar moest hij uit eten. Terwijl ze zo bij elkaar zitten, zien ze dat het kleinzoontje van vier jaar kleine plankjes bij elkaar raapt. "Wat doe je daar?" vraagt de vader. "Ik ga een houten bakje maken," antwoordde het kind, "daar moeten vader en moeder uit eten als ik groot ben." Man en vrouw keken elkaar een poos aan en begonnen beiden te huilen. Meteen haalden zij de oude grootvader weer aan tafel en lieten hem voortaan altijd meeëten en zeiden niets als hij een beetje morste.


                                              * * * einde * * *
    Bron : - "De sprookjes van Grimm; volledige uitgave" vertaald door M.M. de Vries-Vogel.
               Unieboek BV - Van Holkema & Warendorf, Weesp, 1984.
               - www.beleven.org

    21-02-2011 om 00:00 geschreven door saagje

    0 1 2 3 4 5 - Gemiddelde waardering: 0/5 - (0 Stemmen)
    Categorie:volkssprookje
    » Reageer (7)
    07-02-2011
    nieuwsgierig héHet levende beeld
    Het levende beeld
    - Een volkssprookje uit Indonesië over mannen die strijden om één vrouw -
    Er waren eens een asceet, een timmerman, een goudsmid en een wever, die met z'n vieren naar een stad gingen. Het werd avond en zij hielden ergens halt. Een van de vier zei: "Welaan, laten wij elk om de beurt twee uur waken, want er is hier veel slecht volk."

    Die het eerst de wacht hield was de timmerman; hij zag een stuk hout liggen, zo groot als een mens. Hij maakte er het beeld, van een bijzonder mooie vrouw van en toen de twee uur om waren, was het beeld klaar.

    Hij wekte de wever, en deze ontwaakte uit zijn slaap. De wever zag het beeld van een mooie vrouw, maar het had geen kleren aan. De wever dacht: "Draad heb ik, welaan, laat ik een kleed voor dat beeld maken," en hij weelde er een kleed voor. Toen hij er twee uur mee bezig was geweest, was het af. Hij kleedde het beeld aan en daarna wekte hij de goudsmid. Deze zag het beeld van een vrouw staan, voorzien van kleren, en van een bijzonder mooi voorkomen. Hij dacht bij zichzelf: "Jammer, dat ze geen sieraden draagt; het zou dus goed zijn als ik een sieraad voor haar maakte." Dit deed hij, en toen het klaar was deed hij het het beeld aan, waardoor haar gezicht nog mooier werd.

    De twee uur waren om, en hij wekte de asceet. Toen die zag. dat er een bijzonder mooi beeld was, voorzien van kleren en waaraan alleen de adem ontbrak, dacht hik "Voorwaar, dit beeld is door mijn drie makkers gemaakt; in dit geval wil ik het door een of ander werk vervolmaken; welaan, ik zal tot de Verheven Allah smeken om het leven voor dit beeld; misschien verhoort Allah zijn dienaar."

    Toen nam hij bidwater, en hij bad twee rakat's terwijl hij om de adem voor dat beeld smeekte. Door de genade van de Verheven Allah werd het beeld volkomen levend.

    De dag brak aan en de andere drie werden wakker. De timmerman zei: "Mij komt ze toe, want ik heb haar gemaakt." Maar de wever zei: "Ik heb recht op haar, want ik ben het. die haar kleren heeft gegeven."En de goudsmid zei: "ïk ben haar eigenaar, want ik heb haar een gouden sieraad gegeven." En de asceet zei: "Wie het ook zij, niemand heeft zeker meer recht op haar dan ik, omdat ik voor haar om het leven heb gesmeekt tot de Verheven Allah." Ze begonnen ruzie te maken. De monnik sprak: "Wat heeft het voor zin dat wij hier zo twisten? Laten we de stad in gaan, naar de rechter." Zo gingen ze op weg, en ze namen de vrouw mee.

    Onderweg ontmoetten ze een jongeman en ze vertelden hem wat er gebeurd was. "Wacht even, deze vrouw is mijn echtgenote," zei de jongeman. "Een tijd geleden is ze uit mijn huis verdwenen en heeft veel van mijn goederen meegenomen."

    Op dat ogenblik kwam de hoofdman van de wacht voorbij, en ze vertelden hem de hele geschiedenis. Toen de hoofdman van de wacht gezien had, dat die vrouw bijzonder mooi was, zei hij: "Ik zweer je, deze vrouw is de echtgenote van een koopman die gestorven is. 2e komt mij toe, want die koopman was mijn broer. Deze vrouw is lang geleden uit mijn huis weggegaan, en nu zal ik haar van u terug nemen. Komaan, laten we naar de rechter gaan."

    Ze gingen met z'n allen de rechtbank binnen, en elk droeg zijn eigen zaak aan de rechter voor. Nadat de rechter gezien had, dat die vrouw een bijzonder mooi gezicht had. zei hij: "Deze vrouw is een van mijn bijzitten; geruime tijd geleden is ze uit mijn huis verdwenen." Daarop wilde hij haar meenemen, zodat er een enorme ruzie uitbrak, omdat zij allemaal die vrouw begeerden.

    En door de beschikking van Allah de Allerhoogste kwam er plotseling iemand, die niemand kende, en van wie men niet wist, waar hij vandaan kwam. Deze zei: "Ruzie niet langer, maar ga naar de grote boom, die midden op het veld staat, en daar zal jullie zaak zeker beslist worden."

    Daarop gingen ze naar die boom en namen de vrouw mee.

    Nadat ze bij die boom gekomen waren, vertelde elk daar hoe het volgens hem zat. Daarna spleet de boom in tweeën en de vrouw ging er in. Vanuit die boom kwam de stem van de vrouw, en ze sprak: "Alles keert terug naar zijn oorsprong."

    Daarop sloot de boom zich en was weer als vroeger.

    Alle zeven waren zij wanhopig en elk van hen keerde naar zijn eigen plaats terug.


                                              * * * einde * * *
    Bron : - "Nieuwe Indonesische Sprookjes" samengesteld door Bert Oosterhout.
               Uitgeverij Elmar, Rijswijk, 1993. ISBN: 90-389-01461
               - www.beleven.org

    07-02-2011 om 00:00 geschreven door saagje

    0 1 2 3 4 5 - Gemiddelde waardering: 0/5 - (0 Stemmen)
    Categorie:volkssprookje
    » Reageer (17)
    17-01-2011
    nieuwsgierig héDe Geertruivogel
    De Geertruivogel
    - Een religieus getint Noors volksverhaal over een gierige vrouw -
    In de goede, oude tijd toen Onze-Lieve-Heer en Petrus nog op aarde wandelden, kwamen ze ook eens bij een vrouw, die zat te bakken. Zij heette Geertrui, en had een rode muts op haar hoofd.

    Daar zij al een eind hadden afgelegd en honger hadden, vroeg Onze-Lieve-Heer haar vriendelijk om een lefse* te mogen proeven. Ja, dat mocht. Ze nam een beetje deeg en rolde het uit. Toch werd het nog zo groot, dat het het hele ronde bakblik besloeg. Nee, die lefse werd te groot; die kreeg hij niet. Ze nam nu wat minder deeg; maar toen ze dat uitgerold en op het bakblik had gedaan, was die lefse ook te groot, ook die mocht hij met hebben. De derde maal nam ze nog minder deeg, een heel, heel klein stukje; maar ook deze keer werd de lefse te groot. "Ja, dan heb ik jullie niets te geven," zei Geertrui. "Jullie moeten maar weggaan, want de lefsen worden allemaal te groot."

    Toen werd Onze-Lieve-Heer toornig en zei: "Omdat je mij zo weinig hebt gegund, zul je een vogel worden en je droge voedsel tussen schors en hout vandaan halen, en alleen maar te drinken krijgen wanneer het regent."

    En meteen nadat hij de laatste woorden had gezegd, veranderde ze in de Geertruivogel**, en vloog van de deegplank door de schoorsteen weg. En nog heden ten dage kun je haar met haar rode mutsje en pikzwarte lijfje - omdat de pijp haar zwart had gemaakt - zien rondvliegen. Ze hakt en pikt maar in de bomen naar voedsel, en fluit als het gaat regenen: want ze heeft altijd dorst, en dan weet ze, dat ze drinken krijgt.


                                              * * * einde * * *

    * Een lefse is een schilferachtig dunne, zachte, ronde plak ongegist brood van grof meel, die twee aan twee worden gegeten met stroop of boter en suiker er tussen. Min of meer een lekkernij
    ** Gjertrudsfuglen, Geertruivogel is de zwarte specht.
    Bron : - "Noorse volkssprookjes uit de verzameling van Asbjørnsen en Moe" gekozen en vertaald door
               Greta Baars-Jelgersma.
               Uitgeversmaatschappij W. de Haan, Utrecht, 1944
               - oorspronkelijke titel : Gjertrudsfuglen
               - www.beleven.org

    17-01-2011 om 00:39 geschreven door saagje

    0 1 2 3 4 5 - Gemiddelde waardering: 0/5 - (0 Stemmen)
    Categorie:volkssprookje
    » Reageer (7)
    13-01-2011
    nieuwsgierig héDe aap Lawaaischopper en de maïskolven
    De aap Lawaaischopper en de maïskolven
    - Een Mexicaans kettingsprookje over de ontdekking van de maïs -
    We hebben ons laten vertellen dat de nieuwsgierige aap Lawaaischopper de maïskolven gevonden heeft. Hij bekeek en besnuffelde ze net zo lang tot hij de gele korrels vond. Oh, dat was heerlijk! De aap keek voorzichtig naar alle kanten of iemand hem ook gezien had, maar alleen de oude palmboom groeide stakerig naast hem in de grond. "Een paar van deze heerlijke dingen verstop ik voor mijn avondeten!" riep de aap plotseling en hij gooide zand over de maïskolven. Toen rende hij het oerwoud in en nog voor iemand tot drie had kunnen tellen was er niets meer van hem te zien.

    De oude palm was niet zo slaperig als hij er uit zag. Toen de aap verdwenen was trok hij met zijn wortels, die net vangarmen waren, de maïskolven naar zich toe en verstopte ze achter zijn stam.

    's Avonds stormde de aap Lawaaischopper uit het oerwoud en groef naar zijn maïskolven. Hij groef en groef - maar tevergeefs! Driftig schudde hij de palmboom: "Je hebt mijn maïskolven gestolen! Waar heb je ze verstopt?" De palm zweeg. "Wacht maar!" dreigde de aap. "Ik zal je wel leren praten!" En hij rende naar het vuur: "Vuur, alsjeblieft help me en verbrand de palm. Hij heeft mijn maïskolven gestolen!"

    Maar het vuur zweeg en stak zelfs niet eens zijn gloeiende tong naar hem uit. "Ik ga naar het water en vraag het om je te blussen," riep de aap. "Wacht maar, ik zal je wel laten praten!" En hij ging naar het water.

    Maar ook het water luisterde niet naar de aap Lawaaischopper en daarom rende hij naar de tapir, die het water moest opdrinken. De tapir was zo slaperig, dat hij voor de opgewonden bezoeker helemaal geen aandacht had.

    "Ik zal de hond op je afsturen! Wacht maar, ik krijg je wel aan het praten!"

    En de aap Lawaaischopper ging naar de hond: "Ga gauw mee, dan doden we de tapir, maar we hebben geen tijd te verliezen. Hij ligt hier vlak bij en hij zal je goed smaken."

    "Maak je geen zorgen om mijn volle maag," mopperde de hond en trok de schouders op.

    "Wacht maar, daar zal je voor boeten," riep de aap en rende naar een jaguar.

    Hij bleef op een afstand staan, want helemaal veilig voelde hij zich niet bij de jaguar en hij riep: "Ik weet een vette buit, die je goed zal smaken. Kom vlug mee, ik loop wel voor je uit, de vette buit ligt maar een klein eindje verder op!"

    "Ho-ho - een aap wil mij goede raad geven!" gromde de jaguar.

    "Dat is jouw stommiteit! Wacht maar, als je niet wilt luisteren, stuur ik de jagers achter je aan!"

    En de aap Lawaaischopper rende naar het dorp. "Een jaguar, een jaguar!" riep hij al van verre, "kom vlug, ik breng jullie wel bij hem!" De Indianen gingen hun hutten in en haalden pijl en boog. De beste schutter spande zijn boog alvast en allemaal liepen ze met de aap Lawaaischopper mee.

    Nauwelijks had de jaguar de jagers gezien of hij gehoorzaamde de aap en rende naar de hond en de hond rende naar de tapir en de tapir rende naar het water en het water liep naar het vuur en het vuur rolde met zijn gloeiende tong naar de oude palm. De palm slaakte een kreet van pijn: "Laat dat, laat dat, je doet me pijn! Ik zal de aap zijn maïskolven teruggeven."

    En met zijn wortels trok hij de kolven te voorschijn en gaf ze aan de aap.

    De aap nam de maïskolven en deelde ze met de jagers. Zo kwamen de Indianen aan hun maïs.


                                              * * * einde * * *
    Bron : - "Sprookjes van de Indio's. Mythen, sprookjes en legenden van de Indianen uit Midden- en Zuid-Amerika"
               door Vladimir Hulpach, vertaald door Anke Eggink.
               Uitgeverij Ankh-Hermes, Deventer, 1979. ISBN: 90-202-0044-5
               - www.beleven.org

    13-01-2011 om 00:21 geschreven door saagje

    0 1 2 3 4 5 - Gemiddelde waardering: 1/5 - (1 Stemmen)
    Categorie:volkssprookje
    » Reageer (17)
    10-01-2011
    nieuwsgierig héDe stoute jongen
    De stoute jongen
    - Een vertelling van Hans Christian Andersen over Amor -
    Er was eens een oude dichter, zo'n echte, brave, oude dichter. Op een avond toen hij thuis zat brak er een vreselijk onweer los; het stortregende, maar de oude dichter zat warmpjes en wel bij zijn kachel waar het vuur brandde en de appels sisten.

    "De arme stakkers die in dit weer buiten zijn, houden geen droge draad aan hun lijf," zei hij, want hij was een brave dichter.

    "Help, doe open! Ik bibber van de kou en ik ben zo nat!" riep een kind buiten. Het huilde en klopte op de deur. En de regen viel bij stromen neer en de wind rukte aan alle ramen.

    "Jij arme stakker!" zei de oude dichter en hij deed open. Daar stond een kleine jongen; hij was helemaal naakt en het water droop uit zijn lange, blonde haren. Hij bibberde van de kou; als hij niet binnen had kunnen komen was hij in dit slechte weer zeker doodgegaan.

    "Jij kleine stakker!" zei de oude dichter en hij nam hem bij de hand. "Kom jij maar bij mij, dan zal ik je wel warm krijgen. Wijn en een appel zul je hebben, want jij bent een schat van een jongen!"

    En dat was hij ook. Zijn ogen waren helder als sterren en al stroomde het water uit zijn blonde haar, het krulde toch zo aardig. Hij zag eruit als een klein engeltje, maar hij was bleek van de kou en hij beefde over zijn hele lijfje. In zijn hand had hij een prachtige boog, maar die was helemaal bedorven door de regen; alle kleuren op de mooie pijlen waren door elkaar gelopen van de nattigheid.

    De oude dichter ging bij de kachel zitten, nam de jongen op zijn schoot, wrong het water uit zijn haar, warmde zijn handen in de zijne en gaf hem zoete wijn. Zo kwam hij wat bij. Hij kreeg weer rode wangen, sprong op de grond en danste om de oude dichter heen.

    "Jij bent een vrolijke jongen!" zei de oude. "Hoe heet je?"

    "Ik heet Amor!" antwoordde hij. "Kent u mij niet? Daar ligt mijn boog, daar kan ik mee schieten, pas maar op! Kijk, nu wordt 't goed weer buiten; de maan schijnt!"

    "Maar je boog is helemaal bedorven!" zei de oude dichter.

    "Dat is lelijk!" zei de kleine jongen, nam hem op en keek ernaar. "Och wat, hij is helemaal droog, er mankeert niets aan. De pees is goed strak. Nu zal ik hem eens proberen!" Toen spande hij hem, legde er een pijl op, mikte en schoot de brave oude dichter midden in zijn hart: "Merkt u nu dat mijn boog niet bedorven was?" zei hij, en toen lachte hij luid en verdween! Die ondeugende jongen! Zo op de oude dichter te schieten, die hem in zijn warme kamer had binnengelaten, zo goed voor hem geweest was en hem die heerlijke wijn en de lekkerste appel had gegeven.

    De brave dichter lag op de grond en huilde, hij was werkelijk precies in zijn hart geraakt. En toen zei hij: "Foei, wat is die Amor toch een stoute jongen! Dat zal ik alle lieve kinderen vertellen, dan kunnen ze oppassen dat ze nooit met hem spelen, want hij doet hun verdriet!"

    Alle lieve kinderen, jongens en meisjes, aan wie hij het vertelde, pasten op voor die slechte Amor, maar toch hield hij hen voor de gek, want hij was zo slim. Wanneer studenten van college komen loopt hij naast hen met een boek onder zijn arm en een zwarte jas aan. Zij herkennen hem absoluut niet, geven hem een arm en denken, dat hij ook een student is; maar dan steekt hij hun een pijl in de borst. Wanneer meisjes in de kerk staan om aangenomen te worden komt hij ook achter hen aan. Ja, hij zit altijd mensen achterna! Hij zit in de grote lichtkroon in de schouwburg en brandt stralend, zodat de mensen denken dat het een lamp is, maar later merken zij wel wat anders. Hij loopt in het park van de koning en op de wallen. Ja, hij heeft eens je vader en moeder in hun hart geschoten! Vraag het hun maar, dan zul je horen wat ze zeggen! Ja, het is een stoute jongen, die Amor, zorg maar dat je nooit met hem te maken krijgt. Hij zit iedereen achterna. Stel je voor, hij schoot zelfs eens een pijl naar onze oude grootmoeder, maar dat is lang geleden, dat is nu over; maar ze vergeet zo iets nooit. Foei! Die stoute Amor! Maar nu ken je hem en weet je wat een stoute jongen het is!


                                              * * * einde * * *
    Bron : - "Sprookjes en vertellingen" door Hans Christian Andersen.
               Van Holkema & Warendorf, Bussum, 1975. ISBN: 90-269-0924-1
               - www.beleven.org

    10-01-2011 om 00:15 geschreven door saagje

    0 1 2 3 4 5 - Gemiddelde waardering: 0/5 - (0 Stemmen)
    Categorie:volkssprookje
    » Reageer (12)
    20-12-2010
    nieuwsgierig héSukra en Kaca
    Sukra en Kaca
    - Een verhaal over het geheim om mensen uit de dood te laten herrijzen -
    Lang geleden voerden goden en demonen oorlog om de heerschappij van de wereld. De goden wilden graag winnen en vroegen Brihaspati, de ziener, of hij hun opperpriester wilde zijn.

    De ziener Sukra was de opperpriester van de demonen. Tussen deze zieners had altijd grote rivaliteit geheerst. De goden versloegen de demonen, maar Sukra bracht ze weer tot leven met de kracht van zijn magische kennis.

    Telkens stonden ze weer op om met hernieuwde energie de strijd tegen de goden te hervatten. Wanneer daarentegen een god in de strijd sneuvelde, stond Brihaspati machteloos. Hij kende het geheim van Sukra niet en de goden bleven dood op het slagveld liggen. De goden waren ten einde raad en bevend van angst gingen ze naar Kaca, de oudste zoon van Brihaspati. "Als jij ons helpt om achter het geheim van Sukra te komen, dan zal een deel van de offergaven die wij dagelijks ontvangen aan jou ten goede komen. Sukra leeft in het land van de demonen. Zijn dochter heet Devajani, alleen jij kunt bij haar in de gunst komen. Door jouw deugdzaamheid, devotie en zachtmoedigheid zul je in staat zijn Sukra het geheim te ontfutselen." Kaca besloot de goden te helpen en vertrok meteen naar het huis waar Sukra met zijn dochter woonde.

    Toen hij daar arriveerde, maakte hij een diepe buiging en sprak: "Ik ben Kaca, de zoon van Brihaspati. Ik wil bij u in de leer. Ik zal een voortreffelijk student zijn. Voor een periode van duizend jaren zal ik mij geheel wijden aan de studie en elke begeerte en hartstocht vermijden." "Ik heet je welkom," sprak Sukra. "Ik geloof je, jij verdient het om gerespecteerd te worden." Na een aantal geloften te hebben afgelegd werd Kaca de volgeling van Sukra. Hij hield zich aan al de regels die zijn leermeester hem oplegde.

    Groot was zijn eerbied, niet alleen voor Sukra, maar ook voor diens dochter Devajani. Zij was een mooi meisje in de bloei van haar jeugd en Kaca deed al het mogelijke om haar te behagen. Hij ging naar het bos om bloemen en vruchten voor haar te plukken. Hij deed boodschappen en hielp haar met het huishouden. Devajani had een speels karakter. Zij liep voortdurend achter Kaca aan en op haar beurt hielp zij hem, maar zonder dat iemand er iets van merkte. Op deze wijze gingen vijfhonderd jaren voorbij. Op een dag zagen enige demonen tot hun woede dat Kaca in het bos koeien aan het hoeden was. Ze brachten hem heimelijk om het leven, sneden hem in stukken en voerden zijn vlees aan de jakhalzen.

    Toen Devajani de koeien zonder Kaca uit het bos zag komen, zei ze tegen haar vader: "O vader, u heeft het vuuroffer reeds gedaan, de zon is al onder, maar de koeien zijn zonder Kaca teruggekeerd. Hij is nergens te vinden, wellicht is hij ontvoerd of is hij door iemand vermoord. Werkelijk, zonder hem kan ik niet leven." Sukra antwoordde: "Ik zal hem weer levend maken." En nadat hij een toverformule had uitgesproken, kwam Kaca op enige afstand aangehold. Hij boog voor Sukra en riep: "Ik was door demonen vermoord." Niet lang daarna was Kaca in het bos om bloemen voor Devajani te plukken. Weer werd hij door de demonen opgemerkt en gedood.

    Dit keer maalden ze hem tot poeder en mengden het door de wijn die ze aan Sukra te drinken gaven. Voor de tweede maal sprak Devajani tot haar vader: "Ik heb Kaca het bos in gestuurd om bloemen voor mij te plukken en nu is hij nergens te vinden. Ik ben bang dat hij dood is. Zonder hem is het leven mij niets waard." "Lieve dochter," sprak Sukra, "Kaca, de zoon van Brihaspati, leeft inderdaad niet meer. Hij is wederom vermoord, ook al had ik hem eerder uit de dood doen opstaan. Wat moet ik nu doen? Treur niet om hem, Devajani, een vrouw zoals jij zou niet moeten huilen om een gewone sterveling. Dankzij mijn meditatie leef jij in een omgeving van goden en demonen."

    Devajani antwoordde: "Waarom zou ik niet treuren om de zoon van een ziener? Ik hou van deze schone Kaca. Ik zal zijn weg volgen, ik zal vasten tot de dood erop volgt." Nadat Sukra zo hartstochtelijk was toegesproken, besloot hij om Kaca te roepen.

    Tot zijn ontsteltenis kwam er zachtjes vanuit zijn maag antwoord. "Je bent in mijn maag!" riep hij. "Vertel op, wie heeft je daar gezet?"

    "Ik weet nog precies wat er is gebeurd," antwoordde Kaca. "De demonen hebben me vermoord. Daarna werd ik verbrand, mijn as hebben ze tot poeder vermalen en vervolgens werd ik door de wijn gemengd die u hebt opgedronken."

    "Wat wil je nu dat ik doe?" sprak Sukra tot Devajani. "Kaca kan alleen leven als ik sterf. Pas wanneer mijn maag is opengereten, zul je Kaca weer zien."

    Devajani antwoordde: "Ik word verteerd door een dubbel verdriet dat brandt als vuur; uw dood en die van Kaca. Als Kaca sterft, zal ik geen troost vinden, maar zonder u wens ik ook niet verder te leven."

    "Jij bent een slimmerik, zoon van Brihaspati, aan wie mijn dochter zo verknocht is," zei Sukra tegen Kaca. "Ik zal je nu het geheim leren waarmee je een dode kunt opwekken. Wanneer je door mijn maag open te splijten te voorschijn komt, zul je mijn zoon zijn. Daarna moet je mij met de toverformule weer levend maken."

    Kaca deed wat Sukra hem had opgedragen, kwam zodoende achter het geheim van zijn leraar en keerde na nog eens vijfhonderd jaar weer terug onder de goden.


                                              * * * einde * * *
    Bron : - "Volksverhalen uit kleurrijk Nederland. Betoverd. Verhalen over mensen die in dieren veranderen (en omgekeerd)
               uit de Chinese, Joodse, Nederlandse, Indiase, Turkse, Surinaamse, Marokkaanse en Indonesische verteltraditie"
               uitgegeven door Lemniscaat, Rotterdam, 1991. ISBN: 9060697219
               - www.beleven.org

    20-12-2010 om 00:00 geschreven door saagje

    0 1 2 3 4 5 - Gemiddelde waardering: 0/5 - (0 Stemmen)
    Categorie:volkssprookje
    » Reageer (8)
    02-12-2010
    nieuwsgierig héDe aap die de mensen benijdde (vervolg)
    De aap die de mensen benijdde (vervolg)
    - Een Egyptisch moraalsprookje over trots en ijdelheid -
    De wijze man antwoordde vriendelijk: "Aapje, er zal een tijd komen dat alle dieren in dit woud mensen zijn. Wees niet zo ongeduldig. Als je tijd gekomen is zul je je apenfamilie verlaten en de eenzaamheid van de mens leren kennen. Probeer nu liever alles te weten te komen wat een aap moet weten. Dat is de vlugste manier om een beetje wijzer te worden. En draag toch niet je staart over je arm! Als je niet gebruikt wat de goede god je gegeven heelt, dan zul je binnenkort huilen van ellende dat je hem niet meer hebt."

    Het aapje werd heel boos. Hij dacht nog steeds dat mensen een bijzonder soort apen waren, die zich alleen te trots voelden om met hem te spelen. Precies zoals hij zich te groot voelde om met zijn zusjes om te gaan. En hij gaf de man een heel eigenwijs antwoord en rende het bos in.

    Op een goede dag wandelde hij langs de rivier (nog altijd met zijn staart over zijn arm) en zag daar een man die een vlot voortpeddelde. Opgetogen riep hij: "Dat ga ik ook doen, dan zullen zij eindelijk geloven dat ik net zo'n aap ben als zij." Hij klom in een boom, keek naar beneden, zag een mooie dikke boomstam drijven en... hup! hij sprong er bovenop. Maar de stam begon plotseling te bewegen en werd groter en groter... Plotseling opende hij twee felle ogen die het aapje strak aankeken. En toen wist hij dat het een reusachtige krokodil was! Hij schrok zo hevig dat hij in het water sprong en wegzwom, zo vlug hij kon. Maar net toen hij de oever bereikte beet de krokodil zijn hele staart eraf! Jankend liep hij naar huis, naar zijn moeder. En alle aapjes (met wie hij in zijn domme trots nooit had willen spelen) wezen hem na en bespotten hem. Niemand had medelijden met hem behalve zijn moeder die, ondanks zijn ijdelheid, natuurlijk toch veel van hem hield.

    Kort daarna woedde er een vreselijke storm en de boom waarin de apenfamilie huisde zwaaide zo hevig heen en weer, dat het arme aapje, dat geen staart meer had om zich stevig aan een tak vast te houden, met een plof naar beneden viel. Hij kwam op zijn kleine apenkop terecht en was dood.

    Maar ziet, voordat een jaar was voorbijgegaan werd hij opnieuw geboren, in dezelfde moeder. Al heel jong kon hij aan zijn staart schommelen, sneller en hoger dan zijn moeder ooit bij haar kinderen had beleefd. En het kleintje luisterde heel goed naar alles wat zij hem vertelde. Zo werd hij al gauw de flinkste en aardigste aap van het hele bos.

    Hij wist nu voorgoed dat wijsheid en geluk alleen verkregen kunnen worden wanneer je als kind goed naar je moeder luistert en later precies wilt doen wat de lieve god voor je heeft bepaald.

                                            * * * einde * * *
    Bron : - "De scharlaken vis. Egyptische sprookjes" door Joan Grant. Nederlandse bewerking door Marijke van Raephorst.
               Oorspronkelijke titel: 'The Scarlet Fish and other stories' verschenen bij Methuen & Co. London (1942).
               Uitgeverij Ankh-Hermes, Deventer, 1973. ISBN: 90202-45-414
               - www.beleven.org

    02-12-2010 om 00:18 geschreven door saagje

    0 1 2 3 4 5 - Gemiddelde waardering: 0/5 - (0 Stemmen)
    Categorie:volkssprookje
    » Reageer (9)
    01-12-2010
    nieuwsgierig héDe aap die de mensen benijdde
    De aap die de mensen benijdde
    - Een Egyptisch moraalsprookje over trots en ijdelheid -
    Lang, lang geleden leefde in de kruin van een hoge boom, midden in een donker woud, een apenfamilie. Vader en moeder aap bezaten twee dochters en een kleine zoon. De meisjes waren lieve kinderen die goed naar alles luisterden wat hun moeder vertelde: hoe ze aan hun staart konden schommelen, hoe ze altijd op de dunne takken moesten blijven, die nooit het gewicht zouden kunnen dragen van een of ander gevaarlijk beest dat hen kwaad zou willen doen. Zij vertelde haar kinderen ook welke vruchten ze mochten eten en van welke soorten ze ziek zouden worden. En vooral: hoe zij met duim en vinger hun vacht zó goed konden afzoeken naar vlooien en andere boosdoeners, dat ze altijd schoon en glanzend zou zijn.

    Maar het jongensaapje luisterde nooit naar haar. Het vond zichzelf de knapste aap in het hele bos en het voelde zich ook te groot om met zijn zusjes te spelen. Meestal maakte hij helemaal alleen tochtjes over de toppen van de bomen.

    Eens vond hij op een grote open plek in het bos een paar menselijke wezens. Hij dacht dat het een bijzonder soort apen was, waarvan hij nooit eerder had gehoord en hij zei tot zichzelf: zij zijn mijn eigen soortgenoten en ik wil mij net zo gedragen als zij. Hij merkte wel dat ze geen staart hadden en daarom nam hij zijn eigen staart losjes over zijn arm, alsof hij een pakje droeg. Maar omdat hij net bezig was naar boven te klimmen, viel hij telkens uit de boom en bezeerde zich lelijk. Vreemd is dat, dacht hij alleen. Ook zag hij dat die bijzondere apen geen haar op hun lichaam hadden, dus probeerde hij zijn eigen mooie, bruine haren uit te trekken, om zo meer op hen te lijken. Maar met die onbehaarde huid ging hij er zó kaal en ziekelijk uitzien en hij kreeg het zó koud, dat hij er maar mee ophield.

    Op een dag zag hij een van de menselijke wezens alleen in het bos. Vlug liep hij naar hem toe en zei: "O, wat zou ik graag bij uw apenfamilie horen!"

    Toevallig zei hij dit tegen een wijze man die de taal der apen verstond.

    "Wij zijn geen apen," antwoordde hij, "wij zijn mensen."

    "Wel," zei het aapje brutaal, "dan wil ik ook een mens zijn!"


                                        * * * wordt vervolgd * * *
    Bron : - "De scharlaken vis. Egyptische sprookjes" door Joan Grant. Nederlandse bewerking door Marijke van Raephorst.
               Oorspronkelijke titel: 'The Scarlet Fish and other stories' verschenen bij Methuen & Co. London (1942).
               Uitgeverij Ankh-Hermes, Deventer, 1973. ISBN: 90202-45-414
               - www.beleven.org

    01-12-2010 om 00:13 geschreven door saagje

    0 1 2 3 4 5 - Gemiddelde waardering: 0/5 - (0 Stemmen)
    Categorie:volkssprookje
    » Reageer (15)
    28-11-2010
    nieuwsgierig héDe stopnaald (vervolg)
    De stopnaald (vervolg)
    - Andersen geeft zelfs de nietigste dingen menselijke eigenschappen -
    Op zekere dag was er iets prachtig-blinkends vlakbij, en toen dacht de stopnaald dat het een diamant was, maar het was een flessenscherf en omdat zij glinsterde begon de stopnaald een gesprek en stelde zich voor als broche. "U bent zeker een diamant?"

    "Ja, zo iets ben ik!" En toen dachten zij van elkaar dat ze echte kostbaarheden waren en ze vertelden elkaar hoe de wereld vol hoogmoed was.

    "Ja, ik heb in een doosje gewoond bij een juffrouw!" zei de stopnaald, "en die juffrouw was keukenmeid; aan iedere hand had ze vijf vingers, maar zo iets ijdels als die vijf vingers heb ik nog nooit gezien, en ze waren er toch voor niets anders dan om mij vast te houden, mij uit het doosje te nemen en mij er weer in te leggen."

    "Glinsterden ze ook?" vroeg de scherf.

    "Glinsteren!" riep de stopnaald, "nee, hoogmoed was het! Ze waren met zijn vijven, broers, allen geboren Vingers; ofschoon ze van verschillende lengte waren stonden zij toch stevig naast elkaar in de rij: aan het eind Duim, die was kort en dik, hij viel iets uit het gelid en ook had hij maar één knik in de rug, hij kon maar éénmaal bukken, maar hij zei dat als hij werd afgehouwen de hele man ongeschikt werd voor de krijgs-dienst; Likkepot kwam zowel in zoet als in zuur, wees naar de zon en naar de maan, en hij was het die op de penhouder drukte; Langelot keek de anderen over het hoofd; Ringeling had een gouden ring om zijn buik en het kleine ding voerde niets uit en daar was het trots op. Aanstellerij was het en bleef het, en toen viel ik in het waswater!"

    "Kijk, nu komt ze vooruit!" zei de stopnaald toen er meer water in de goot kwam, die overstroomde en de scherf meesleepte. "Kijk, nu komt ze vooruit!" zei de stop-naald, "ik blijf zitten, ik ben te fijn maar dat is mijn trots en dat is achtenswaardig!" En toen zat zij recht overeind en in diepe gedachten.

    "Tk zou bijna geloven dat ik van een zonnestraal afstam, zo fijn ben ik! Zoekt soms de.ïn mij niet altijd onder het water. Ach, ik ben zo fijn dat mijn moeder mij niet kan vinden; als ik mijn oude oog dat brak nog had, dan geloof ik dat ik zou kunnen huilen. Maar ik zou het toch niet doen, huilen is niet netjes!"

    Op zekere dag lagen er een paar straatjongens in de goot te wroeten, waar ze oude spijkers, stuivertjes en dergelijke dingen vonden. Het was een vreselijk geknoei, maar daar hadden zij plezier in.

    "Au!" zei de een, hij prikte zich aan de stopnaald. "Dat is een hele kerel!"

    "Ik ben geen kerel, ik ben een jonkvrouwe!" zei de stopnaald, maar niemand luisterde ernaar, het lak was eraf gegaan en zij was zwart geworden, maar zwart maakt dunner en toen dacht zij dat zij nog fijner was dan vroeger.

    "Daar komt een eierdop aanvaren!" zeiden de jongens, en toen staken zij de stop-naald in de dop vast.

    "Witte muren en zelf zwart!" zei de stopnaald, "dat kleedt! Nu kan men mij goed zien. Als ik nu maar niet zeeziek word, want dan breek ik!" Maar zij werd niet zeeziek en zij brak niet.

    "Het is goed tegen zeeziekte een stalen maag te hebben en er altijd aan te denken dat men toch nog iets meer is dan een mens. Bij mij is het nu over. Hoe fijner men is, hoe meer men kan uithouden!"

    "Krak!" zei de eierdop, er ging een hele wagenlading over hem heen. "Hu, wat drukt dat!" zei de stopnaald, "nu word ik toch zeeziek! Ik breek! Ik breek!" Maar zij brak niet, al ging er ook een wagenlading over haar heen; zij lag in de lengte — en daar mag zij blijven liggen!


                                            * * * einde * * *
    Bron : - "Hans Christian Andersen - Sprookjes en verhalen" opnieuw uit het Deens vertaald door Dr. Annelies van Hees.
               - Uitgeverij Lemniscaat, Rotterdam, 1997.
               - www.beleven.org

    28-11-2010 om 00:05 geschreven door saagje

    0 1 2 3 4 5 - Gemiddelde waardering: 0/5 - (0 Stemmen)
    Categorie:volkssprookje
    » Reageer (7)
    27-11-2010
    nieuwsgierig héDe stopnaald
    De stopnaald
    - Andersen geeft zelfs de nietigste dingen menselijke eigenschappen -
    Er was eens een stopnaald die zich zo verschrikkelijk voelde, dat ze zich verbeeldde een naainaald te zijn.

    "Kijk maar eens goed wat je vasthoudt!" zei de stopnaald tot de vingers die haar te voorschijn haalden. "Verlies me niet! Als ik op de grond val word ik misschien nooit teruggevonden, zo fijn ben ik!"

    "Er zijn grenzen!" zeiden de vingers en toen pakten ze haar stevig beet.

    "Kijk, ik kom met groot gevolg!" zei de stopnaald en zij trok een lange draad achter zich aan, maar er zat geen knoop in.

    De vingers stuurden de naald in de richting van de pantoffel van de keukenmeid, waar het bovenleer van was gebarsten en nu genaaid moest worden.

    "Dat is minderwaardig werk!" zei de stopnaald. "Ik kom er nooit door! Ik breek! Ik breek!" En toen brak ze! "Zei ik het niet!" zei de stopnaald, "ik ben te fijn!"

    Nu deugt zij voor niets meer, meenden de vingers, maar ze moesten haar toch vasthouden, de keukenmeid druppelde lak op haar en stak haar op haar schort.

    "Kijk, nu ben ik een broche geworden!" zei de stopnaald. "Ik wist wel dat ik het tot iets eervols zou brengen; wanneer men iets is, komt er altijd iets van iemand terecht!" En toen lachte zij in haar binnenste, want men kan nooit van buiten aan een stopnaald zien dat zij lacht; daar zat zij nu zo trots of zij in een rijtuig reed en naar alle kanten uitkeek.

    "Mag ik de eer hebben te vragen of u van goud bent!" vroeg zij de speld die haar buur was. "U bent zo mooi en u hebt een eigen hoofd, maar 't is wel wat klein. U moet zien dat 't wat uitgroeit, want niet iedereen kan aan zijn eind verlakt worden!" Toen ging de stopnaald zo op haar tenen staan dat zij uit het schort in het waswater viel, juist toen de keukenmeid het weggooide.

    "Nu gaan we op reis!" zei de stopnaald, "als ik nu maar niet wegraak!" Maar dat gebeurde toch.

    "Ik ben te fijn voor deze wereld!" zei zij, toen zij in de goot zat. "Ik heb een goed geweten en dat is altijd prettig!" De stopnaald hield zich stram en verloor haar goede humeur niet. Er voer van alles over haar heen: houtjes, stro, stukken krant. "Kijk eens wat een vaart ze hebben!" zei de stopnaald, "ze weten niet wat er onder ze steekt! Ik steek hier, ik zit hier, kijk, daar gaat een houtje dat denkt aan niets ter wereld dan aan zichzelf, daar drijft een strootje, kijk eens, wat zwaait het en wat draait het! Denk niet zoveel aan jezelf, je kon je aan de straatstenen stoten! Daar drijft een krant! Wat erin stond is vergeten en hier maakt zij zich breed. Maar ik zit hier geduldig en stil, ik weet wat ik waard ben en ik word nog heel wat!"


                                        * * * wordt vervolgd * * *
    Bron : - "Hans Christian Andersen - Sprookjes en verhalen" opnieuw uit het Deens vertaald door Dr. Annelies van Hees.
               - Uitgeverij Lemniscaat, Rotterdam, 1997.
               - www.beleven.org

    27-11-2010 om 00:09 geschreven door saagje

    0 1 2 3 4 5 - Gemiddelde waardering: 0/5 - (0 Stemmen)
    Categorie:volkssprookje
    » Reageer (10)
    24-11-2010
    nieuwsgierig héStamhoofd Kairé en het doodshoofd
    Stamhoofd Kairé en het doodshoofd
    - Een Colombiaans sprookje over bovennatuurlijke hulp -
    Het jonge stamhoofd Kairé woont dicht bij een rivier. Hij woont in een klein dorp samen met zijn vrouw. Op een dag gaat hij op jacht. Hij wil op een hert jagen, want stamhoofd Kairé en zijn vrouw lusten graag vlees. Hij gaat het bos in om te jagen. En als hij daar zo op de loer ligt, ziet hij, dat er zich iets in het struikgewas beweegt. Hij mikt en schiet zijn pijl af. Hij raakt het: het dier stort neer op de grond. Stamhoofd Kairé gaat erop af. Wat treft hij er aan? Een mens. Een dode.

    Kairé is ontzet. Dan zegt de dode: "Kairé, wees niet bang. Goed, jij hebt mij gedood, maar ik weet dat je het niet met opzet gedaan hebt. Als je doet wat ik je zeg, zal ik niet boos op je zijn." - "En wat wil je dan dat ik doe?" - "Snijd mijn hoofd af en neem het mee naar huis. Maar mijn lichaam moet je in de rivier gooien!" Kairé doet alles wat het hoofd zegt. Hij snijdt het af en gooit het lijk in de rivier, maar het hoofd doet hij in een zak en neemt het mee. Hij loopt en loopt, dan zegt het hoofd: "Laat mij naar buiten kijken!" Kairé neemt het hoofd eruit. "Zo, neem nu een pijl en schiet in die richting!" Kairé doet alles precies zo. De pijl raakt een hert. Kairé wil het hert op zijn schouders nemen. Maar wie moet er dan het hoofd dragen? "Laat maar!" zegt het hoofd. "Ik rol wel achter je aan. Ga jij maar voorop!"

    Als Kairé thuiskomt schrikt zijn vrouw, omdat achter het stamhoofd aan een doodshoofd rolt. "Je hoeft niet bang te zijn!" zegt Kairé. "Het hoofd doet je niets. Hij is als een broer." De vrouw braadt het hertenvlees en maakt de puree klaar. Als alles gaar is, brengt zij het. "Wil je ook eten?" vraagt Kairé aan het doodshoofd. "Ja," zegt het hoofd, "als je vrouw het vlees voor mij voorkauwt, want mijn gebit is niet goed meer. Maar de puree kan ik zo eten."

    Ze leefden zij met z'n drieën in de hut. Kairé neemt het hoofd mee als hij op jacht gaat. Maar na veertien dagen zegt het hoofd: "Nu, lieve vrienden, moet ik een paar dagen weg. Ik heb nog wat te doen. Draag mij het bos in! Leg me op de plek waar je mij neergeschoten hebt! Over een week kun je weer terugkomen om me te halen." Kairé neemt het hoofd, gaat ermee het bos in en legt het weer neer op de plaats waar hij het gevonden heeft. Dan keert hij naar huis terug. Een week lang gaat hij op jacht, een week lang gaat hij uit vissen, maar hij raakt geen wild en vangt geen vis. Als dan het hoofd weer bij hem is, heeft hij weer geluk als de beste jager.

    Zo gaan er vele maanden voorbij. Kairé en zijn vrouw krijgen een zoon. Een mooi kind. Als het hoofd niet met Kairé op jacht gaat of aan het vissen is, dan past het op het kind. Het kind groeit. Kairé en zijn vrouw krijgen ook nog een dochter. Van tijd tot tijd moet Kairé het doodshoofd het bos in dragen, en dan moet hij het na een week weer halen.

    Op een dag gaat Kairé baden, maar zijn vrouw is in de hut. De kinderen spelen in het gras. Dan komt er een giftige slang, die de kinderen wil opeten. Maar het hoofd rolt op haar toe en vecht met haar. Als Kairé thuiskomt, vindt hij naast de kinderen een giftige slang met een verbrijzelde kop.

    Maar het doodshoofd is ziek. Het zegt: "De slang heeft mij gebeten. Ik ben vergiftigd. Luister, en doe alles precies zoals ik het je zeg!" - "Ik luister." - "Goed. Pak mij op en verbrand mij! Laat mij net zo lang branden tot alles tot as is vergaan! Doe de as in een zak. Je zult daarbij een blauwe steen vinden. Neem die eruit en hang die bij je dochter om haar hals als amulet! De as moet je in het bos begraven, waar je mij gevonden hebt!" Kairé doet alles precies zoals het hoofd het bevolen heeft. Hij begraaft de as in het bos. Daar groeit een palm. Bij de palm vindt Kairé iedere week wild. Slechts één week in de maand vindt hij daar niets.

    De kinderen worden groot, ze krijgen de leeftijd om te gaan trouwen. Er zijn veel jongens die met de dochter van Kairé willen trouwen. Eén van hen krijgt haar, de zoon van een stamhoofd. Als hij met haar in de hangmat wil gaan liggen, ziet hij de blauwe steen, die in de duisternis oplicht. "Wat heb je daar om je hals?" vraagt hij. "Dat is een steen," zegt de jonge vrouw. "Nee, dat is geen steen. Dat is een toveroog." En hij loopt van haar weg.

    Na enige tijd komt er weer een jongeman die met het meisje trouwt. En weer als hij bij haar in de hangmat wil gaan liggen, ziet hij de blauwe steen. "Wat heb jij daar om je hals?" - "Een steen." - "Nee, het is een toveroog. Het kijkt mij heel boos aan." En ook de tweede jongen loopt weg. Nu zijn alle jongens bang. Niemand wil meer met het meisje trouwen. Zo gaan er vele maanden voorbij.

    Op een dag komt er een jongeman met maar één oog. Het is in die week dat er geen vlees is. Maar éénoog brengt wild en vis. Hij gaat naar Kairé en zegt: "Jouw dochter bevalt mij." - "Ja," zegt Kairé, "maar ze heeft een boos oog, en daarom wil niemand haar hebben." - "Ik wil haar wel hebben," zegt éénoog.

    Enige tijd later is het feest. 's Avonds gaat éénoog met het meisje naar bed. "Laat mij je steen eens zien!" - "Hier!" Ze laat hem de blauwe steen zien. De jongen neemt de steen en steekt hem in zijn oogkas, waar het oog ontbreekt. De volgende dag zegt Kairé tot zijn vrouw. "Eénoog is beter dan de andere jongens. Hij is niet van haar weggelopen." Even later komt een man uit de hut van zijn dochter. Hij is geen man met één oog, hij heeft twee ogen. Eén ervan is blauw. "Schoonvader," zegt de tweeogige man, "ik zal nu altijd op jacht gaan. Jij hoeft niet meer te werken. Alleen één keer in de maand, dan zal ik naar mijn familie gaan. Dan kun jij hier in de rivier vissen. Je zult dan altijd veel vissen vangen."

    En zo was het.


                                            * * * EINDE * * *
    Bron : - "Zuid-Amerikaanse sprookjes" verzameld door Felix Karlinger, Uitgeverij Elmar, Rijswijk, 1992.
               - Oorspronkelijke titel: "Südamerikanische Märchen". Vertaald door: Geert Redslo.
               - www.beleven.org

    24-11-2010 om 00:09 geschreven door saagje

    0 1 2 3 4 5 - Gemiddelde waardering: 0/5 - (0 Stemmen)
    Categorie:volkssprookje
    » Reageer (8)
    16-11-2010
    nieuwsgierig héHet verstandige meisje
    Het verstandige meisje
    - Een Deens volksverhaal over op de zaken vooruit lopen -
    Er was eens een echtpaar dat maar één dochter had. Op een dag kwam er een vrijer voor haar en de moeder stuurde haar naar de kelder om bier uit het vat te tappen. Toen ze de spon uit het vat had, kwam de gedachte bij haar op: "Als ik hem nou krijg - en ik krijg hem beslist - en we hebben een zoontje, en die heeft hoofdpijn - waar moeten we hem dan in wikkelen?" Ze hield de kruik onder de tap en het bier liep tot het haar aan de enkels kwam.

    Toen kwam de moeder naar beneden en vroeg: "Wat zit jij daar te doen?"

    "Och, ik zit hier na te denken: als ik hem nou krijg - en krijgen doe ik hem - en we hebben een zoontje, en dat heeft hoofdpijn - waarin moet ik hem dan wikkelen?"

    "Tja, waarin moeten we hem dan wikkelen?" En ze hielden de kruik onder de tap en het bier liep tot het hen aan de knieën reikte.

    Toen ging de man naar beneden om te zien waar ze bleven. "Wat zitten jullie hier te doen?" vroeg hij. En de vrouw zei: "We zitten na te denken: als ze hem krijgt - en ze krijgt hem zekeren ze hebben een zoontje, en dat heeft hoofdpijn - waarin moeten we hem dan wikkelen?"

    "Tja, waarin kunnen we hem dan wikkelen?" En ook hij bleef zitten. De kruik hielden ze onder de tap en het bier liep tot ze er tot hun heupen inzaten.

    Toen geen van drieën meer naar boven kwam, ging de vrijer zelf naar beneden en toen hij hen zag vroeg hij: "Waarom zitten jullie hier?" Toen zei de man: "Wij zitten hier en denken erover na dat als ze jou nou krijgt - en krijgen doet ze je - en jullie hebben een zoontje, en dat heeft hoofdpijn: waarin moeten jullie hem dan wikkelen?" Maar toen de vrijer dat hoorde ging hij weg en kwam nooit meer terug.


                                            * * * EINDE * * *
    Bron : - "Deense volkssprookjes" bijeengebracht door Laurits Bødker.
               A.W. Bruna & Zoon, Utrecht/Antwerpen, 1974. ISBN: 90-229-3308-3
               - www.beleven.org

    16-11-2010 om 00:10 geschreven door saagje

    0 1 2 3 4 5 - Gemiddelde waardering: 0/5 - (0 Stemmen)
    Categorie:volkssprookje
    » Reageer (5)
    04-11-2010
    nieuwsgierig héDe twaalf luie knechts
    De twaalf luie knechts
    - Een verhaal over 12 knechts die zich rechtvaardigen voor hun luiheid -
    Twaalf knechts, die de hele dag niets hadden gedaan, wilden zich 's avonds niet vermoeien, maar gingen in het gras liggen en pochten op hun luiheid.

    De eerste zei: "Wat gaat me jullie luiheid aan, ik heb alleen te maken met mijn eigen luiheid. De zorg voor mijn lichaam is hoofdzaak; eten doe ik niet weinig, drinken des te meer. Als ik vier maaltijden heb gehouden, dan vast ik korte tijd. Totdat ik weer honger krijg; zo bevalt het me het beste. Vroeg opstaan ligt niet in mijn aard; en als 't naar de middag loopt, zoek ik me een plekje uit om te rusten. Roept de baas, dan doe ik of ik niets heb gehoord, en roept hij voor de tweede keer, dan wacht ik nog een poos, voor ik opsta, en als ik dan gaan moet, loop ik heel langzaam. Zo laat het leven zich heel goed verdragen."

    De tweede zei: "Ik heb de zorg voor een paard, nu laat ik het bit in zijn bek zitten; en als ik geen zin heb, geef ik hem geen voer, en zeg, dat hij al gehad heeft. Dan ga ik in de haverkast liggen en slaap een uur of vier. En dan steek ik mijn voet eens uit en wrijf ermee over zijn lijf, dan is hij geroskamd en gewreven; wie zal dan veel drukte maken? Toch vind ik het hier een zware dienst."

    De derde zei: "Waarom zou je werken? Je wint er niets mee. Ik ging in de zon liggen slapen. Het begon wat te droppelen. Maar waarom opstaan? Ik liet het regenen, in Godsnaam. Toen ging het stortregenen, en zo hevig, dat hij mijn haren van mijn hoofd spoelde en nog 'n gat in mijn kop bovendien. Een pleister er op: klaar was Kees. Zo'n strop heb ik wel eens meer beleefd."

    De vierde zei: "Als ik het een of ander werk moet doen, dan treuzel ik eerst een uurtje rond, om mijn krachten te sparen. Dan begin ik, heel op mijn gemak, en ga eens vragen of er geen anderen zijn om me te helpen. Die laat ik dan het meeste werk doen, en verder kijk ik maar toe: maar dat is me ook nog te veel."

    De vijfde sprak: "Wat wil dat nog zeggen! Denk nu eens, dat ik de paardenstal uit moet mesten, en die op de kar laden. Ik begin dan heel langzaam, en als ik iets op de vork heb, dan wacht ik nog eens een kwartiertje voor ik hem helemaal opgooi. Het is genoeg als ik per dag één kar mest krui. Denk je dat ik zin heb, me dood te werken?"

    De zesde zei: "Schamen jullie je niet? Ik schrik voor werk niet terug; maar ik ga drie weken liggen en ik kom niet uit de kleren. Waarvoor gespen aan je schoenen? Ze vallen me zó van mijn voeten af, dat hindert niets. Als ik een trap op moet, dan trek ik langzaam de ene voet na de andere op de eerste tree en dan tel ik de andere treden om te weten, waar ik uit moet rusten."

    De zevende zei: "Dat gaat bij mij zo niet; de baas kijkt naar wat ik doe; alleen, hij is nooit thuis. Toch verzuim ik niets; ik loop - zoveel me mogelijk is - maar een ander slentert. Als ik weg moet, dan moeten vier sterke mannen me met alle kracht opzij duwen. Ik kwam ergens, waar er naast elkaar zes op de bank lagen te slapen; ik ging erbij liggen en sliep. Ik was niet meer wakker te krijgen, als ze me weg wilden hebben moesten ze me voortslepen."

    De achtste zei: "Ik zie wel, dat ik alleen een vrolijke kerel ben; als er een steen voor mijn voeten ligt, dan doe ik heus geen moeite om mijn knieën op te tillen om er over heen te stappen: ik ga gewoon op de grond liggen. Word ik nat, en met modder en vuil, dan blijf ik liggen tot de zon me weer gedroogd heeft; ten hoogste draai ik me nog zo, dat de zon erop kan schijnen."

    De negende zei: "'t Is wat moois! Vandaag lag het brood voor me. Maar ik was te lui het beet te pakken, en ik zou haast van honger zijn gestorven. Er stond ook een kruik bij. Maar zo groot, en zo zwaar! Ik had geen zin, hem op te tillen; liever dorst lijden! En om me om te draaien was me ook te veel; liever bleef ik de hele dag stokstijf liggen."

    De tiende zei: "De luiheid heeft mij ongeluk gebracht: een gebroken been en een opgezette dij: We lagen met z'n drieën op een rijweg; en ik had mijn benen uitgestrekt. Daar kwam een man met een kar aan, en de wielen gingen erover heen. Natuurlijk had ik mijn benen wel weg kunnen trekken, maar ik had de kar niet horen aankomen; de muggen zoemden me om m'n oren, kropen in mijn neus en door mijn mond weer weg; wie zou zich nu al die last geven, die beesten weg te jagen."

    De elfde zei: "Gisteren heb ik de dienst opgezegd. Ik had geen zin om voor mijn baas al die zware boeken aan te dragen en weer terug te brengen ook: dat ging de hele dag maar door. Maar om de eerlijke waarheid te zeggen: hij zei mij de dienst op; hij wilde me niet langer houden, omdat ik z'n kleren in 't stof liet liggen en ze werden door de mot opgegeten, en hij had gelijk ook."

    De twaalfde sprak: "Vandaag moest ik met de kar het land in, en ik legde er een bos stro in en sliep heerlijk in. De teugels glipten me uit de hand, en toen ik wakker werd was het paard bijna los, en het tuig was weg: de touwen over de rug, het haam, het toom en 't bit. Er was iemand langsgekomen en die had alles meegenomen. En de wagen was in een kuil terecht gekomen en zat vast. Ik liet 'm staan en ging weer in het stro liggen. Eindelijk kwam de baas zelf, hij haalde de kar uit de kuil; en als hij niet gekomen was, dan lag ik hier niet, maar dan zou ik daar nog liggen en lekker doorslapen."


                                            * * * EINDE * * *
    Bron : - "De sprookjes van Grimm; volledige uitgave" vertaald door M.M. de Vries-Vogel.
               Unieboek BV - Van Holkema & Warendorf, Weesp, 1984.
               - www.beleven.org

    04-11-2010 om 00:00 geschreven door saagje

    0 1 2 3 4 5 - Gemiddelde waardering: 0/5 - (0 Stemmen)
    Categorie:volkssprookje
    » Reageer (10)
    18-10-2010
    nieuwsgierig héDe broodkruimels op tafel
    De broodkruimels op tafel
    - Een volkssprookje van Grimm -
    De haan heeft eens tegen zijn kippetjes gezegd: "Komen jullie allemaal de kamer in, de kamer in, de kamer in, broodkruimels pikken op de tafel, op tafel, op tafel; want de vrouw is uit, op visite." Toen zeiden de kippetjes: "Nee nee nee, kommen niet, kommen niet, weet je de vrouw is altijd zo boos, altijd zo boos, altijd zo boos!"

    En dan zegt de haan weer: "Ze weet er immers niks van, kom toch hier! kom toch hier! kom toch hier! Ze gunt jullie ook nooit niks." Maar de hennetjes riepen: "Nee nee nee, ze is uit en voorbij, uit en voorbij, uit en voorbij, we gaan d'r niet op, gaan d'r niet op, gaan d'r niet op!"

    Maar de haan liet hen geen ogenblik met rust, aldoor en overal joeg hij de kippen op, tot ze eindelijk de kamer zijn binnen gegaan en op tafel de kruimels zijn gaan pikken. Juist komt de vrouw thuis, haalt gauw een stok, slaat ze eraf en knuppelt er hard op los. En als ze dan eindelijk op het erf weer allemaal bij mekaar zijn, zeggen de kippetjes tegen de haan:

    "Och-och-och-och-och ik ben zo akelig! Och-och-och-och-och ik ben zo akelig!"

    En toen heeft de haan gelachen en gezegd: "Ha-ha-ha-ha-had ik het niet gedacht?" En daarmee konden ze gaan.


                                            * * * EINDE * * *
    Bron : - "De sprookjes van Grimm; volledige uitgave" vertaald door M.M. de Vries-Vogel.
               Unieboek BV - Van Holkema & Warendorf, Weesp, 1984.
               - www.beleven.org

    18-10-2010 om 00:22 geschreven door saagje

    0 1 2 3 4 5 - Gemiddelde waardering: 0/5 - (0 Stemmen)
    Categorie:volkssprookje
    » Reageer (11)
    16-10-2010
    nieuwsgierig héDe heer Niets
    De heer Niets
    - Een Hongaars volksverhaal over niets nodig hebben -
    Er leefde eens in een dorp een man die heel arm was en die toch maar net zoveel werkte als hij moest om niet van de honger om te komen. De mensen beschouwden hem als een hele slimme man, een ware duivelskunstenaar die vrijwel elk handwerk verstond. De ene dag werkte hij bij de smid, de andere bij de timmerman en de volgende bij de kleermaker, maar overal slechts net zo lang tot hij een paar gulden had verdiend. Daarvan kocht hij dan etenswaren, at ze op en ging vervolgens naar huis om te slapen. Zijn huis was groot en mooi, maar leeg, want hij kocht niets en leefde van de ene dag in de andere.

    Op een dag lag hij weer thuis te dutten, toen er een dikke, vette man die helemaal naakt was de kamer binnenkwam en zei: "Jij bent mijn beste vriend. Jij hebt niets, ik heb niets. Jij hebt niets nodig en ik heb niets nodig en bovendien heet ik ook nog Niets. Het bevalt me bij jou en ik blijf van nu af aan bij je wonen."

    De man keek intussen de vreemdeling goed aan en zag dat hij zo doorzichtig was als een versterruit. Daarop zei hij: "Als je niet hoeft te eten en te drinken, dan kun je je leven lang hier blijven. Ik zorg echter niet ook voor jouw eten en drinken."

    De vreemdeling antwoordde: "Ik heb je al gezegd dat ik niets heb en niets nodig heb en zo te zien zal ik hier ook niets vinden, anders was ik trouwens ook niet bij jou gekomen. Ik kies mijn woonplaats alleen bij mensen die niets hebben en niets nodig hebben, want mijn naam is Niets." Daarop maakte hij het zich gemakkelijk in de lege kamer en ging slapen.

    Toen ging de man zoals gewoonlijk aan het werk en zodra hij enkele guldens had verdiend, kocht hij etenswaren, at ze op en ging thuis liggen slapen. Zo ging het een tijdlang verder tot het de man uiteindelijk opviel dat de heer Niets dagelijks dikker en vetter werd en dat hij al bijna de hele kamer vulde met zijn lichaam en voor zijn gastheer nog maar nauwelijks een hoekje vrijliet. Dit ergerde de man en op een dag zei hij tegen Niets: "Luister eens, vriend! Jij wordt elke dag dikker en binnenkort zal ik in mijn eigen huis geen plekje meer kunnen vinden om te gaan liggen."

    Niets gaapte en antwoordde: "Daar heb ik niets mee te maken. Dat is mijn probleem niet." Kort daarna werd de heer Niets zo dik, dat de man nog nauwelijks in zijn kamer kon staan en helemaal niet meer kon zitten of liggen.

    Toen gebeurde het dat de man verliefd werd op een mooi meisje en haar als zijn vrouw wilde. De ouders van het meisje zeiden echter: "We zouden je onze dochter graag tot vrouw geven, want je bent slim en je bent een duivelskunstenaar, maar je hebt niets en je wilt ook niets aanschaffen. Je kamer is leeg, je stal is leeg, je kelder is leeg en je zolder is leeg. Schaf eerst al het nodige aan, dan mag je met onze dochter trouwen."

    Daarop begon de man vlijtig te werken. Dag en nacht zag men hem aan het werk en al snel schafte hij het ene stuk huisraad na het andere aan, het ene kledingstuk na het andere en het ene stuk vee na het andere. Hoe meer hij aanschafte, hoe magerder en kleiner werd echter de heer Niets, zodat hij tenslotte genoeg plaats vond in een hoekje van het fornuis. Nu onze man noch in de kamer, noch in de kelder of op zolder, noch in de schuur of in de stal een plekje vond waar hij nog iets neer had kunnen zetten, ging hij naar de ouders van zijn geliefde en kreeg toestemming met haar te trouwen. Toen hij met zijn jonge vrouw na de bruiloft de kamer binnenkwam, was de heer Niets verdwenen en had zich bij iemand anders in huis genesteld.


                                            * * * EINDE * * *
    Bron : - "Hongaarse sprookjes" samengesteld door Leander Petzoldt.
               Uitgeverij Elmar, Rijswijk, 1996. ISBN: 90-389-03839
               - www.beleven.org

    16-10-2010 om 22:14 geschreven door saagje

    0 1 2 3 4 5 - Gemiddelde waardering: 0/5 - (0 Stemmen)
    Categorie:volkssprookje
    » Reageer (8)
    nieuwsgierig héHazekebruid
    Hazekebruid
    - Een volkssprookje van Grimm, Hazekebruid, Hazenbruid -
    Er was eens een vrouw met 'n dochter, in 'n mooie tuin vol kool. Kwam een haasje an en at in de winter alle kool op. Zei de vrouw tegen de dochter: "Ga in de tuin en jaag me dat haasje." Zei 't meiske tegen 't haasje: "Koesj, koesj! haasje, je eet de kool op!" Zei 't haasje: "Kom, meiske, zet je op mijn hazenstaartje en kom naar mijn hazenhutje." Meiske zei nee.

    Volgende dag komt 't haasje weer en eet de kool op; zegt de vrouw tegen 'r dochter: "Ga in de tuin en jaag me dat haasje!" Zegt 't meiske tegen 't haasje: "Koesj, Koesj, haasje, je eet al de kool op!" Zegt 't haasje: "Kom meiske, zet je op m'n hazenstaartje, en kom naar mijn hazenhutje." Meiske wil niet.

    De derde dag komt 't haasje weer en eet al de kool. Zegt de vrouw tegen d'r dochter: "Ga in de tuin en jaag me dat haasje!" Zegt 't meiske tegen 't haasje: "Koesj, koesj, haasje, je eet me al de kool op!" Zegt 't haasje: "Kom meiske, zet je maar op m'n hazenstaartje en kom mee naar m'n hazenhutje." Meiske zet zich op 't hazenstaartje, brengt 't haasje d'r ver weg naar 't hazenhutje; en zei "Kook nu groene kool en gerst, ik zal de bruiloftsgasten vragen." Daar kwamen al de bruiloftsgasten bij mekaar.

    (Wie waren dan al de bruiloftsgasten? Dat kan ik je zeggen, want iemand heeft het me verteld: dat waren al de hazen, en de kraai was de dominee om het bruidspaar in te zegenen, en de vos was koster, en 't altaar? onder de regenboog).

    Maar 't meiske was sip, ze was zo allenig. Komt 't haasje aan en zei: "Opdoen, opdoen, de gasten zijn vrolijk!" De bruid zegt niks en huilt maar. Haasje gaat weg, haasje komt terug en zegt: "Opdoen, opdoen, de bruiloftsgasten zijn hongerig." De bruid zegt niks en huilt maar. Haasje gaat weg, haasje komt terug, maar ze maakt een stropop met haar kleren aan en geeft 'r een pollelepel en zet 'r bij de brijpan met kool en gerst en zij naar d'r moeder. Haasje komt nog eens en zegt: "Opdoen! opdoen!" en slaat de pop om z'n kop, dat de muts d'r af valt.

    Daar ziet haasje dat de bruid weg is, gaat weg en is in de put!


                                            * * * EINDE * * *
    Bron : - "De sprookjes van Grimm; volledige uitgave" vertaald door M.M. de Vries-Vogel.
               Unieboek BV - Van Holkema & Warendorf, Weesp, 1984.
               - www.beleven.org

    16-10-2010 om 00:08 geschreven door saagje

    0 1 2 3 4 5 - Gemiddelde waardering: 0/5 - (0 Stemmen)
    Categorie:volkssprookje
    » Reageer (7)


    Welkom bij saagje !
    Foto


    Laatste commentaren
  • Harden vol 1 (Rodolfo)
        op De mythe van Stinsterloo
  • Cheap Jerseys From China (Anthony)
        op De mythe van Stinsterloo
  • Lieve groetjes vanwege DEWESTHOEK (Annie & Rogier)
        op De boer en de duivel
  • Hallo Saagje,heel mooie story, (paolo)
        op De boer en de duivel
  • Piepelou Saagje (Jeske)
        op De boer en de duivel
  • Blog als favoriet !

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto


    Kribbelboekboek
  • Fijne midweek toegewenst
  • Lieve midweekgroetjes blogmaatje
  • Het blijft hier stil
  • Een fijne Donderdag gewenst
  • Voor alle Papa's en Opa's een fijne vaderdag gewenst

    bedankt voor de trouwe bezoekjes
    saagje


    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    E-mail mij


    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Archief per week
  • 08/07-14/07 2013
  • 01/07-07/07 2013
  • 24/06-30/06 2013
  • 07/05-13/05 2012
  • 30/04-06/05 2012
  • 05/12-11/12 2011
  • 31/10-06/11 2011
  • 24/10-30/10 2011
  • 10/10-16/10 2011
  • 03/10-09/10 2011
  • 26/09-02/10 2011
  • 19/09-25/09 2011
  • 12/09-18/09 2011
  • 05/09-11/09 2011
  • 29/08-04/09 2011
  • 22/08-28/08 2011
  • 15/08-21/08 2011
  • 08/08-14/08 2011
  • 01/08-07/08 2011
  • 25/07-31/07 2011
  • 18/07-24/07 2011
  • 11/07-17/07 2011
  • 04/07-10/07 2011
  • 27/06-03/07 2011
  • 20/06-26/06 2011
  • 13/06-19/06 2011
  • 06/06-12/06 2011
  • 30/05-05/06 2011
  • 23/05-29/05 2011
  • 16/05-22/05 2011
  • 09/05-15/05 2011
  • 02/05-08/05 2011
  • 25/04-01/05 2011
  • 18/04-24/04 2011
  • 11/04-17/04 2011
  • 04/04-10/04 2011
  • 28/03-03/04 2011
  • 21/03-27/03 2011
  • 14/03-20/03 2011
  • 07/03-13/03 2011
  • 28/02-06/03 2011
  • 21/02-27/02 2011
  • 14/02-20/02 2011
  • 07/02-13/02 2011
  • 31/01-06/02 2011
  • 24/01-30/01 2011
  • 17/01-23/01 2011
  • 10/01-16/01 2011
  • 03/01-09/01 2011
  • 26/12-01/01 2012
  • 20/12-26/12 2010
  • 13/12-19/12 2010
  • 06/12-12/12 2010
  • 29/11-05/12 2010
  • 22/11-28/11 2010
  • 15/11-21/11 2010
  • 08/11-14/11 2010
  • 01/11-07/11 2010
  • 25/10-31/10 2010
  • 18/10-24/10 2010
  • 11/10-17/10 2010
  • 04/10-10/10 2010
  • 27/09-03/10 2010
  • 20/09-26/09 2010
  • 13/09-19/09 2010
  • 06/09-12/09 2010
  • 30/08-05/09 2010
  • 23/08-29/08 2010
  • 16/08-22/08 2010
  • 09/08-15/08 2010
  • 02/08-08/08 2010
  • 26/07-01/08 2010
  • 19/07-25/07 2010
  • 12/07-18/07 2010
  • 05/07-11/07 2010
  • 28/06-04/07 2010
  • 21/06-27/06 2010
  • 14/06-20/06 2010
  • 07/06-13/06 2010
  • 31/05-06/06 2010
  • 24/05-30/05 2010
  • 17/05-23/05 2010
  • 10/05-16/05 2010
  • 03/05-09/05 2010
  • 26/04-02/05 2010
  • 19/04-25/04 2010
  • 12/04-18/04 2010
  • 05/04-11/04 2010
  • 29/03-04/04 2010
  • 22/03-28/03 2010
  • 15/03-21/03 2010
  • 08/03-14/03 2010
  • 01/03-07/03 2010
  • 22/02-28/02 2010
  • 15/02-21/02 2010
  • 08/02-14/02 2010
  • 01/02-07/02 2010
  • 25/01-31/01 2010
  • 18/01-24/01 2010
  • 11/01-17/01 2010
  • 04/01-10/01 2010
  • 28/12-03/01 2016
  • 21/12-27/12 2009
  • 14/12-20/12 2009
  • 07/12-13/12 2009
  • 30/11-06/12 2009
  • 23/11-29/11 2009
  • 16/11-22/11 2009
  • 09/11-15/11 2009
  • 02/11-08/11 2009
  • 26/10-01/11 2009
  • 19/10-25/10 2009
  • 12/10-18/10 2009
  • 05/10-11/10 2009
  • 28/09-04/10 2009
  • 21/09-27/09 2009
  • 14/09-20/09 2009
  • 07/09-13/09 2009
  • 31/08-06/09 2009
  • 24/08-30/08 2009
  • 17/08-23/08 2009
  • 10/08-16/08 2009
  • 03/08-09/08 2009
  • 27/07-02/08 2009
  • 29/06-05/07 2009
  • 22/06-28/06 2009
  • 15/06-21/06 2009
  • 08/06-14/06 2009
  • 01/06-07/06 2009

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Welkom bij
    Foto

    Foto


    Blog tegen de regels? Meld het ons!
    Gratis blog op http://blog.seniorennet.be - SeniorenNet Blogs, eenvoudig, gratis en snel jouw eigen blog!