Het grote geschenk (2/3) - Een Sinterklaasverhaal van Nienke van Hichtum - | 
         
        
              "Die boodschap was niet nodig," zei de Noordenwind, "want ik   kom met en voor iets héél liefs. Nooit was ik vreedzamer   gestemd dan op dit ogenblik..."
    "Het spijt me," zei de donkere knecht zacht, "u heeft de Heilige   Meester wel eens een ander beeld van uzelf gegeven... Wilt u mij   volgen?" De Noordenwind klemde de kleine Vlasbloem met een   teder gebaar tegen zich aan, toen hij achter de knecht aan door   het bos liep. Plotseling stonden ze op een open vlakte; het   maanlicht toverde schaduwen op het paleis dat voor hen lag. "Kom   maar, volg me," zei de donkere knecht.
    Even later stond de Noordenwind op de binnenplaats van het   paleis. Een lange, brede trap leidde naar een verblijf dat op een   soort keuken leek. Het zag er gastvrij, gezellig en zindelijk uit.   In de houten schoorsteenrand stond met grote, duidelijke letters   de uitnodiging gesneden: "Welkom zijn de hongerenden." De   stenen vloer was met wit zand bestrooid, en de tafels en stoelen   waren van eikenhout, zwart van ouderdom, evenals de   dwarsbalken van de zolder, waarin allerlei figuren en spreuken   waren uitgesneden.
    In een grote zetel bij de haard zat een oude man in een   donkerrode fluwelen mantel. Zijn volle witte baard hing golvend   naar beneden. Zijn ogen fonkelden in zijn vriendelijke gezicht.
    "Dag Noordenwind," zei hij glimlachend, terwijl hij zijn mantel   wat dichter om zich heen trok. "Wat brengt jou ertoe om mijn   vreedzame woning te betreden? Kom je namens Koning Winter of   namens jezelf? Ach, het doet er ook niet toe, je bent welkom...!"   Hij draaide zich half om naar zijn knecht. "Zeg, Piet, leg nog eens   wat hout op het vuur en pook het maar flink op... 't Is altijd zo   koud als de Noordenwind in de buurt is..."
    Zwarte Piet deed snel wat hem bevolen was, terwijl de   Noordenwind verontschuldigend zijn schouders ophaalde. Sint   Nicolaas knikte vriendelijk naar hem. Dit gaf de Noordenwind   moed om zijn pakje los te maken, en Vlasbloem, die nog altijd   sliep, uit de zachte pels te voorschijn te halen. Hij vertelde de   Sint hoe hij haar gevonden had. "Het is een vreemde boodschap   die ik moet doen, goede Sint," zei hij zacht. "Het leed van dit   kind heeft mij voor het eerst van mijn leven weekhartig gemaakt.   Weet u, Sint, ik ben niet altijd zo koud en guur... Ik ben u   dikwijls achternagegaan, als u met uw liefdevolle hart de   kinderen blij ging maken met geschenken... Ja, ik heb u altijd in   stilte bewonderd. Daarom ben ik ook nu naar u toegekomen om uw   hulp te vragen voor dit kindje... Kom, Vlasbloemetje, word eens   wakker," vervolgde hij en drukte zijn lippen heel zachtjes op de   dichte oogjes van het kind, dat nu wakker werd, haar   bloemenoogjes uitwreef met haar rosé knuistjes, en verwonderd   om zich heen keek. Sint Nicolaas streek nadenkend over zijn   baard: "Wat een trieste geschiedenis, Noordenwind," sprak hij,   "maar we vinden er vast wel een oplossing voor."
    Hij stak zijn hand uit om het kind te strelen. Tot zijn grote   verrassing was Vlasbloem helemaal niet bang voor hem, en   strekte beide armpjes naar hem uit. Hij nam het kind op schoot,   en glimlachte toen het de armpjes om zijn hals sloeg en hem   kuste.
    De Noordenwind zuchtte opgelucht. "Gelukkig, ze is hier graag,   ze is hier goed, ik laat haar dan nu maar hier... Vaarwel Sint   Nicolaas! Ik ga..." De Sint maakte een klein gebaar, maar de   Noordenwind verontschuldigde zich: "Nee, nee, ik heb geen tijd   om te blijven. Koning Winter zal mij missen als hij wakker   wordt... Ik moet nu gaan, vaarwel!"
    't Was vijf december, Sint Nicolaasavond... In het huis van de   boswachter heerste deze keer geen vrolijke stemming. Droevig   zat de vrouw bij haar spinnewiel, treurend om haar kind, haar   enig kind, dat kort geleden gestorven was.
    "Kom aan moedertje," zei haar man, "houd nu eens even op met   spinnen en kom eens bij het haardvuur zitten..."
    "Och Jan, hoe kan ik dat nu doen?" vroeg de vrouw met een   vriendelijk, maar droevig lachje. Toch stond ze op van haar   spinnewiel en liep langzaam naar de andere kamer.
    "Kom nu, je mag niet langer zo verdrietig zijn! Ons kleintje is nu   immers van alle pijn en lijden verlost; laten we proberen een   beetje vrolijk te zijn op Sint Nicolaasavond. Al was het maar om   onze kleine vriend Olaf, vind je niet? Ach, hij is zo flink en   sterk en jong. Toe, maak het een beetje gezellig vanavond, om   hem een plezier te doen... Hij zal zo dadelijk wel komen, denk ik.   Ach, hij is zo'n heerlijke, trouwe vriend voor twee zulke eenzame   mensen als wij..."
    "Je hebt gelijk, Jan," zei zijn vrouw, haar ogen afdrogend.   "Voor Olaf zal ik het gezellig maken en wat speculaas bakken."   Ze begon de kamer wat op te ruimen en nam uit een oude kast met   mooi koperen beslag de mooie porseleinen kopjes, die ze niet   meer te voorschijn had gehaald sinds de laatste Sint   Nicolaasavond, die ze nog samen met hun kindje hadden   doorgebracht.
    Heel eenzaam en bedroefd zouden deze twee mensen het hebben   gehad, als Olaf, de zoon van hun buren, er niet was geweest. Als   hij zingend van zijn werk terugkwam, weergalmde het bos van   zijn jonge, frisse stem en de boswachter zei, dat zijn werk hem   altijd lichter viel als hij Olafs stem hoorde. En, toen hij eens uit   een boom was gevallen en zijn been had gebroken, was het Olaf   geweest, die hem op zijn sterke jonge schouders naar huis had   gedragen. Geen wonder, dat ook zijn vrouw veel van de lieve   jongen hield. | 
         
        
            Bron : "Daar wordt aan de deur geklopt. Verhalen voor Sint Nicolaas, liedjes en recepten"             door Ineke Verschuren. Uitgeverij Christofoor, Zeist, 2000. ISBN: 90-6238-734-9 | 
         
    
 
					
 
					
					
					 |